ECLI:NL:RBAMS:2024:3308

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
13/087203-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en strafrestant

Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy Zamościu II Wydział Karny in Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 7 februari 2024. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en momenteel gedetineerd in Nederland, heeft een vrijheidsstraf van vier jaar opgelegd gekregen, waarvan nog drie jaar en vijf dagen resteert. Tijdens de zitting op 22 mei 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw, die stelde dat de informatie in het EAB onvolledig was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde vrijheidsstraf voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen in overweging genomen, maar concludeerde dat er geen reëel gevaar is voor een schending van het recht op een eerlijk proces of onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij zij opmerkte dat de opgeëiste persoon zijn zorgen over detentieomstandigheden in Polen kan aankaarten na zijn overlevering.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform de bepalingen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/087203-24
Datum uitspraak: 5 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 22 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 februari 2024 door de
Sąd Okręgowy Zamościu II Wydział Karny (District Court of Zamość, Second Penal Division), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 mei 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P. Janssen, advocaat te Tilburg, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB, gelezen in samenhang met de aanvullende informatie van 28 maart 2024, vermeldt een
sentence of the District Court of Zamość, second penal division, of 12 February 2021, which became legally valid on 25 April 2023(II K 34/20) en een arrest van
the Court of the Second Instancevan 25 april 2023 met kenmerk II Aka 191/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaar en vijf dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de informatie in het EAB onvolledig is (naar de rechtbank begrijpt ten aanzien van het strafrestant). Daarmee is niet voldaan aan artikel 2 OLW.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de discussie over het strafrestant een omstandigheid is die na overlevering in Polen aan de orde moet worden gesteld.
De rechtbank overweegt als volgt. In het EAB is onder rubriek C.2 melding gemaakt van de opgelegde straf en het deel van de straf dat de opgeëiste persoon na overlevering nog moet uitzitten. De duur van de opgelegde vrijheidsstraf is doorslaggevend, zo volgt uit artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Er is sprake van een opgelegde vrijheidsstraf van een langere duur dan de vier maanden die vereist zijn voor een executieoverlevering. Hiermee is dus voldaan aan artikel 2, eerste lid, en artikel 7, eerste lid sub a onder 2˚, OLW. De opgeëiste persoon kan zijn standpunt omtrent de omvang van de nog uit te zitten gevangenisstraf desgewenst in Polen aan de orde stellen. Het verweer wordt verworpen.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Uit de aanvullende informatie van 28 maart 2024 blijkt dat de zaak in hoger beroep is behandeld en dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit voornoemde aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid. Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg kan staan.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
5. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon bij overlevering risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie vanwege zijn psychische gesteldheid. De opgeëiste persoon kampt met schizofrenie en ernstige depressieve klachten. De zorg die hij nodig heeft kan hem niet worden geboden in Poolse detentie. De raadsvrouw verwijst hiertoe naar de overgelegde
policy brief van South Eastern European Journal of Public Healthen de overgelegde verklaring van de partner van de opgeeiste persoon. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding om het verzoek om de opgevraagde medische stukken uit de penitentiaire inrichting af te wachten en nadere informatie over de detentieomstandigheden en de mentale gezondheidszorg in detentie bij de Poolse autoriteiten op te vragen.
De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van een rapportage van het CPT van 22 februari 2024. Deze rapportage heeft (voornamelijk) betrekking op detentieomstandigheden in het voorlopige hechtenis-regime, vreemdelingendetentie en het verblijf in psychiatrisch penitentiaire centra. In het geval van de opgeëiste persoon wordt zijn overlevering door de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht voor de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde gevangenisstraf. De opgeëiste persoon heeft de Poolse nationaliteit. Hij heeft weliswaar gesteld dat bij hem sprake is van psychiatrische problematiek maar dit onvoldoende concreet onderbouwd. Hierdoor is niet duidelijk of en wat de diagnose is en hoe dit van belang kan zijn in het kader van de vraag of de overlevering kan worden toegestaan. Niet gebleken is immers dat de opgeëiste persoon hierdoor hij in een daartoe gespecialiseerde detentie-instelling zal worden geplaatst. De bevindingen uit de CPT-rapportage bevatten geen gegevens die duiden op een reëel gevaar dat personen - zoals de opgeëiste persoon - die een gevangenisstraf moeten ondergaan, onmenselijk of vernederend worden behandeld zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. De rechtbank beschikt ook overigens niet over dergelijke gegevens. Dat laat onverlet dat de medische gezondheid van de opgeëiste persoon wel een rol kan spelen bij de afweging of de feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Overeenkomstig artikel 35, derde lid, van de OLW vindt de beoordeling of de medische omstandigheden tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden pas plaats nadat de rechtbank de overlevering heeft toegestaan. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy Zamościu II Wydział Karny (District Court of Zamość, Second Penal Division)(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (