ECLI:NL:RBAMS:2024:4562

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
1330701623
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Litouwse strafzaak en detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Litouwse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Litouwen en gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van verschillende strafbare feiten volgens Litouws recht. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 4 juli 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd op basis van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van de OLW, met uitzondering van feit 1, waarvoor de rechtbank de overlevering toestaat op basis van artikel 7, vierde lid, OLW. De verdediging heeft betoogd dat de overlevering voor bepaalde feiten moet worden geweigerd, maar de rechtbank oordeelt dat de overlevering voor de overige feiten kan worden toegestaan.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in Litouwen beoordeeld. De raadsvrouw heeft zorgen geuit over de omstandigheden in de gevangenis, maar de rechtbank concludeert dat er geen algemeen reëel gevaar meer is voor onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentie. De rechtbank staat de overlevering toe, omdat aan de wettelijke eisen is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-307016-23
Datum uitspraak: 18 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 17 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juli 2023 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania, Litouwen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt twee arrestatiebevelen, namelijk:
Ruling issued by Vilnius District Court on 17/05/2023;
Ruling issued by Vilnius District Court on 27/04/2023.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Litouws recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering wat betreft de feiten 1, 4 en 5 moet worden geweigerd op grond van artikel 7 OLW. Voor feit 1 is het strafmaximum 45 dagen zodat niet is voldaan aan artikel 7, lid 1, onderdeel a, onder 2, OLW. Feit 4 zou geschaard kunnen worden onder artikel 40, tweede lid, Geneesmiddelenwet, maar deze bepaling spitst zich gelet op de Memorie van Toelichting toe op bedrijfsmatige activiteiten. Blijkens de omschrijving van dit feit in het EAB gaat het maar om twee flessen dopingmiddelen, zodat niet voldaan is aan artikel 40, tweede lid, Geneesmiddelenwet. Feit 5, het niet terugkeren naar de gevangenis tijdens verlof, is niet strafbaar naar Nederlands recht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Voor feit 1 doet de officier van justitie een beroep op artikel 7, vierde lid, OLW. Feit 4 is naar Nederlands recht strafbaar op grond van artikel 40, tweede lid, Geneesmiddelenwet. Feit 5 is niet strafbaar naar Nederlands recht, maar de officier van justitie verzoekt om af te zien van weigering. Hierbij heeft de officier van justitie verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 2 juni 2022. [4]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt ten aanzien van de feiten 2, 3, 4 en 6 vast dat is voldaan aan het vereiste dat op deze feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De feiten 2 en 3 van de
ruling of Vilnius District Courtvan 17 mei 2023 (1-1475-1201/2023) leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gehad door middel van een valse sleutel.
De feiten 4 en 6 van de
ruling of Vilnius District Courtvan 27 april 2023 (1-1475-1201/2023) leveren naar Nederlands recht op:
Handelen in strijd met artikel 40, tweede lid, Geneesmiddelenwet;
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele van een ander toebehoort, vernielen.
Ten aanzien van het handelen in strijd met artikel 40, tweede lid, Geneesmiddelenwet overweegt de rechtbank dat uit het EAB blijkt dat de beschuldiging luidt dat de opgeëiste persoon de dopingmiddelen de gevangenis in heeft gebracht ‘
aiming to distribute those substances in Vilnius prison’. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt slaagt reeds daarom niet.
Ten aanzien van feit 1 (de diefstal van de mobiele telefoon) overweegt de rechtbank dat hierop naar Litouws recht een gevangenisstraf van maximaal 45 dagen staat, zodat niet is voldaan aan artikel 7, lid 1, onder a sub 2, OLW. De rechtbank zal de overlevering voor dit feit echter toestaan met toepassing van artikel 7, vierde lid, OLW, gelet op de overwegingen hiervoor ten aanzien van de feiten 2, 3, 4 en 6.
Feit 5 houdt in dat de opgeëiste persoon, nadat hem verlof was gegund uit een ‘
open-type’gevangenis om een zitting van de rechtbank bij te wonen, niet meer is teruggekeerd naar die gevangenis. De rechtbank stelt vast dat dit feit naar Nederlands recht niet strafbaar is.
De rechtbank ziet voor feit 5 echter af van weigering, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. Het feit is in Litouwen bedreigd met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden, heeft geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde – het feit is immers begaan in Litouwen – en de overlevering is al toelaatbaar voor de strafvervolging in Litouwen voor de andere feiten in het EAB.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak dient te worden aangehouden om de bevindingen van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(het CPT) af te wachten. Met betrekking tot de detentieomstandigheden in Litouwen zijn er zorgelijke signalen omtrent het informele kastensysteem. Daarnaast is in een uitspraak van deze rechtbank van 22 mei 2024 vermeld dat die opgeëiste persoon niet zal worden gedetineerd in
Alytus prison. [5] Hieruit blijkt dat de rechtbank voor de
Alytus prisonnog wel een algemeen gevaar aanneemt. In deze zaak is de kans groot dat de opgeëiste persoon daar zal worden geplaatst, aangezien hij ook in
Alytus prisongedetineerd zat voordat hij niet terugkeerde van zijn verlof.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan aangezien het uitgangspunt is dat er geen algemeen reëel gevaar is aangenomen in Litouwen.
Oordeel van de rechtbank
In de uitspraak van 15 februari 2024 in een andere zaak heeft de rechtbank overwogen dat voor gedetineerden in Litouwen een algemeen gevaar bestond van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [6]
Bij uitspraak van 25 april 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet langer kan worden gesteld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentieomstandigheden, gelet op aanvullende informatie van de Litouwse autoriteiten van 5 maart 2024 en 3 april 2024 over de bescherming van gedetineerden tegen (de negatieve gevolgen van) het kastensysteem. [7] Er is dus niet langer sprake van een algemeen gevaar van schending van artikel 4 Handvest ten aanzien van de detentieomstandigheden in Litouwen, zodat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of de opgeëiste persoon bij overlevering aan Litouwen een individueel gevaar van schending van artikel 4 Handvest loopt. Daarbij merkt de rechtbank op dat het benoemen van
Alytus Prisonin de uitspraak van 22 mei 2024 moet worden gezien als een overweging ten overvloede. Er is immers geen algemeen gevaar meer in de penitentiaire inrichtingen in Litouwen en dus ook niet specifiek voor
Alytus Prison. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om geen gevolg te geven aan het EAB op grond van artikel 11, eerste lid, OLW. De rechtbank ziet evenmin reden om de behandeling aan te houden in afwachting van de onderzoeksbevindingen van het CPT naar aanleiding van een bezoek eerder dit jaar aan Litouwen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 310, 311 en 350 Wetboek van Strafrecht, 40 van de Geneesmiddelenwet en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuaniavoor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gabriëlse, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.