ECLI:NL:RBAMS:2022:3801

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/063341-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot ontsnapping uit detentie

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië, was gedetineerd in Nederland en werd beschuldigd van het ontsnappen uit een detentie-instelling in Italië. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 19 mei 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist was en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB onderzocht en vastgesteld dat het feit waarvoor overlevering wordt gevraagd, namelijk ontsnappen uit een detentie-instelling, niet strafbaar is naar Nederlands recht. Echter, de officier van justitie betoogde dat er ook sprake was van vernieling, wat wel strafbaar is in Nederland. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het feit in Italië strafbaar is en voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Italië in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door de rechters M.C.M. Hamer, M.C. Eggink en J.H. Beestman, en is openbaar uitgesproken op 2 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/063341-22 (EAB II)
RK nummer: 22/1399
Datum uitspraak: 2 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 maart 2022 door
the Office of the Preliminary Investigations Judge at the Court of Vercelli – District of Turin(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P. Figge, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Albanese taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
order by the judge of preliminary investigations of Vercellivan 19 februari 2022 (
criminal proceedings.2/2022 R.G.N.R. – 7384/2022 R.G.G.I.P.).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Italiaans recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering wat betreft het eerste feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd moet worden geweigerd, nu ‘ontsnappen uit een detentie-instelling’ niet voldoet aan het vereiste van dubbele strafbaarheid; dit feit is niet strafbaar naar Nederlands recht.
Standpunt van de officier van justitie
Met de raadsvrouw stelt de officier van justitie vast dat ontsnappen uit een detentie-instelling op zichzelf niet strafbaar is gesteld in Nederland. De officier van justitie is echter van oordeel dat het feitencomplex voldoet aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, omdat uit de feitomschrijving blijkt dat niet alleen sprake was van ontsnapping maar ook van vernieling, dat strafbaar is gesteld in Nederland op grond van artikel 350 Wetboek van Strafrecht. Subsidiair betoogt de officier van justitie dat wanneer de rechtbank van oordeel is dat het feit niet dubbel strafbaar is, kan worden afgezien van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW, omdat het feit geen aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtsorde en de overlevering van de opgeëiste persoon tevens wordt gevraagd in een ander EAB. Gezamenlijke afdoening van beide EAB’s is in het voordeel van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van het feit overweegt de rechtbank het volgende.
Het feit houdt in dat de opgeëiste persoon uit een detentie-instelling in [plaats] ( [land] ) is ontsnapt waarbij vernielingen zijn aangebracht. Het EAB houdt de volgende omschrijving van het feit in:
(…) he evaded from the prison institution of [plaats] ( [land] ). In particular, after cutting in seven points the grating of the bathroom window of cell no. 9 located at the 4th floor section B, with a hacksaw blade, he climbed down from the window using the bed sheets knotted between them. Once he reached the ground, he climbed up the surrounding concrete wall using as a handhold the grates protecting the reception area, after reaching the gangway, thanks to the rope thrown by [naam] , he entered the intermediate perimeter of the prison by breaking through the bars of the outer fence, he dropped to the ground and escaped, first on foot and then aboard of car Mini Cooper with plate number [kenteken] , driven by [naam] .
With the aggravating circumstance of breaking and entering (cutting of the grating protecting the window and the bars of the external fence).
De rechtbank stelt vast dat het feit in de uitvaardigende lidstaat bestraft wordt met een vrijheidsstraf van ten hoogste 5 jaar.
Hiermee is voldaan aan de in artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit en artikel 2, eerste lid, OLW neergelegde voorwaarde dat sprake is van een feit dat door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden (drempelvoorwaarde). Is niet aan deze drempelvoorwaarde voldaan, dan wordt de overlevering ingevolge artikel 28, tweede lid, OLW geweigerd.
Naast deze drempelvoorwaarde is in artikel 7, eerste lid, onder a, sub 2, OLW bepaald dat het feit naar Nederlands recht strafbaar is. Gelet op de formulering van de aanhef van artikel 7, eerste lid, OLW (“
kanworden toegestaan”), bezien in het licht van artikel 2, eerste lid, Kaderbesluit en artikel 28, tweede en derde lid, OLW, leidt een kaderbesluitconforme uitleg van artikel 7, eerste lid, onder a, sub 2, OLW tot het oordeel dat de overlevering:
  • moetworden geweigerd wanneer het feit of de opgelegde straf niet voldoet aan de hiervoor genoemde drempelvoorwaarde, en:
  • kanworden geweigerd als aan deze drempelvoorwaarde is voldaan maar het feit niet naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om van weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. Het feit heeft geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde – het feit is immers begaan in Italië – en de overlevering is al toelaatbaar voor de strafvervolging in Italië voor andere feiten in een ander EAB. De gezamenlijke afdoening van al die feiten is daarnaast in het belang van de opgeëiste persoon.

5.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [1] Zoals ook in eerdere procedures is gebeurd, heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum van het Openbaar Ministerie in deze zaak twee brieven van de Italiaanse autoriteiten van 2 en 4 maart 2020 aan het dossier toegevoegd, op basis waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat het gevaar op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) strijdige situatie voor de opgeëiste persoon is weggenomen. [2]
Bij brief van 15 maart 2021 heeft het Italiaanse Ministerie van Justitie bevestigd dat de bij brieven van 2 en 4 maart 2020 gegeven garanties nog altijd geldig zijn en ook op de opgeëiste persoon van toepassing zijn.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze informatie kan worden afgeleid dat voor de opgeëiste persoon geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zestien detentie-instellingen waar volgens de rechtbank een dergelijk gevaar bestaat. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Preliminary Investigations Judge at the Court of Vercelli – District of Turin(Italië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053.
2.o.a. Rechtbank Amsterdam 12 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2039.