ECLI:NL:RBAMS:2024:4548

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
1307840424
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van detentieomstandigheden in Letland

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Letland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Letland, die in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de detentieomstandigheden in Letland centraal stonden. De officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon hebben hun standpunten gepresenteerd, waarbij de raadsvrouw verzocht om geen gevolg te geven aan het EAB vanwege de onmenselijke detentieomstandigheden in Letland. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor gedetineerden in Letland, met name door het bestaan van een informele hiërarchie onder gedetineerden, wat kan leiden tot geweld en vernederende behandeling. Ondanks de antwoorden van de Letse autoriteiten op vragen over de bescherming van de opgeëiste persoon, oordeelde de rechtbank dat de geboden informatie onvoldoende was om het gevaar weg te nemen. De rechtbank besloot daarom, op basis van artikel 11 van de Overleveringswet, geen gevolg te geven aan het EAB en het bevel tot gevangenhouding op te heffen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.078404.24
Datum uitspraak: 4 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 15 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 januari 2024 door
de Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 2000,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 14 mei 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 14 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Russische taal. Op deze zitting is de behandeling aangehouden tot 29 mei 2024 om het antwoord van de vragen die gesteld waren in verband met artikel 12 Overleveringswet (OLW) af te wachten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Op deze zitting is ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
De zitting van 29 mei 2024
De behandeling van het EAB is, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de zitting van 29 mei 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Russische taal. Op deze zitting is de behandeling aangehouden tot 4 juli 2024 om de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit op de vragen in verband met de detentieomstandigheden in Letland af te wachten.
De rechtbank heeft de beslistermijn verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 4 juli 2024
De behandeling van het EAB is, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de zitting van 4 juli, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Russische taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB, gelezen in samenhang met de aanvullende informatie van 15 april 2024, vermeldt:
I.
Daugavpils Court judgment of 2 December 2020, by which [opgeëiste persoon] was (…) sentenced to deprivation of liberty for a period of 2 (two) years 6 (six) months with probationary supervision for a period of 2 (two) years; (…)
II.
Zemgale District Court decision of 13 March 2023 (dit moet zijn: 13 december 2023
) to replace the unserved part of the additional sentence - probationary supervision - imposed on [opgeëiste persoon] by Zemgale District Court judgement of 6 July 2021 with deprivation of liberty for a period of 10 (ten) months 15 (fifteen) days.
Blijkens de aanvullende informatie van 15 april 2024 is in de beslissing van 13 december 2023 het eerder opgelegde toezicht met voorwaarden vervangen door de vrijheidsstraf omdat de opgeëiste persoon zich niet heeft gehouden aan de aan hem opgelegde voorwaarden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en één maand met een reclasseringstoezicht voor een periode van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog tien maanden en 15 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Artikel 12 OLW
Ten aanzien van de procedure die heeft geleid tot het vonnis vanthe Dauvagpils Courtvan
2 december 2020:
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Hiermee is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing.
Een deel van de vrijheidsstraf is in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the Zemgale District Courtvan 13 maart 2023 is de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke restant van de vrijheidsstraf bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Van een dergelijke veroordeling voor een nieuw strafbaar feit is geen sprake; de grondslag van de beslissing tot tenuitvoerlegging is gelegen in het feit dat de opgeëiste persoon zich niet heeft gehouden aan de aan hem opgelegde voorwaarden.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 13 december 2023 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5] Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Detentieomstandigheden; artikel 11 OLW

Standpunt van de officier van justitie
Er is een algemeen gevaar aangenomen voor detentie-instellingen in Letland. Er zijn vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zodat het individuele gevaar kan worden weggenomen. De informatie die de rechtbank heeft ontvangen in deze zaak is praktisch hetzelfde als de informatie in een andere Letse zaak, waarin recent geen gevolg is gegeven aan het EAB.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht geen gevolg te geven aan het EAB. De Letse autoriteiten geven toe dat er geen enkel plan is gemaakt om de werking van het kastenstelsel te stoppen. Het vastgestelde reële gevaar is niet weggenomen met de reactie van de Letse autoriteiten op de vragen die zijn gesteld.
Oordeel van de rechtbank
In andere zaken die zagen op de vordering tot overlevering van personen naar Letland heeft de rechtbank, onder meer in haar uitspraken van 3 augustus 2023 [6] en 21 februari 2024 [7] , geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat gedetineerden in Letland aan een onmenselijke of vernederende behandeling zullen worden blootgesteld. Het algemene gevaar ziet met name op het bestaan van een informele hiërarchie onder gedetineerden (het ‘kastenstelsel’) in de Letse gevangenissen, met geweld tegen en een vernederende behandeling van gedetineerden in de lagere kasten als gevolg.
Dat betekent dat de rechtbank ook in deze zaak concreet en nauwkeurig moet beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen na overlevering aan Letland.
In de brief van de Letse autoriteiten van 20 juni 2024 staat onder meer:
In reply to Question 1: “What protection can specifically be offered to the wanted person?”, the Department informs that in case of serious endangerment the prisoner may be isolated from the “source” of endangerment, for example, by relocating to another cell or unit, by relocating to another block, by relocating to another prison. If the first three relocation options are not possible or are inefficient (inexpedient), then the prison officials may conduct the reinforced supervision (monitoring) of the cell or unit where the prisoner is deployed into. In addition, the prisoner, who is endangered, may at any time within 24 hours apply to the officials conducting the 24 hour-supervision of prisoners. It shall be noted that any case in the prisons is evaluated individually for choosing the most appropriate protective measures for the prisoner.
(…)
In reply to the Question 2 “Is there any possible of placing the wanted person in a ward where he will not be exposed to (the negative consequences of) the caste system? Is it possible to guarantee (in any way) that the wanted person will not be in contact with leaders of the informal hierarchy or other prisoners who display violent or degrading behavior?”, the Department shall inform that likewise in the freedom it is not possible to deploy one police officer to each human being, who would safeguard the health and life of a person, also in prisons it is not possible to ensure uninterrupted attaching of prison’s official to any individual prisoner for ongoing supervision. Nevertheless, the administration and officials of prisons are flexible and are trying to find the most appropriate solutions in each case of the specific endangerment, violence or other degrading situations which prisoners may be exposed to.
(…)
In reply to the Question 3 “Has any plan been adopted to reduce the influence of the informal hierarchy/caste-system in Latvian prisons?”, the department informs that such plan has not been adopted, however, to eliminate informal hierarchy as mush as possible, the Department uses all possible resources.
(…)
In reply to the Question 4: “The information we received states that physical conditions such as bodily injuries are monitored and reported by prison staff. Is the psychological climate among prisoners also monitored? If yes, in what ways?”, the Department informs that yes, the prison staff shall supervise and control, for example, any bodily injuries, daily traumas, as well as the bodily injuries inflicted as the result of the mutual conflicts between prisoners. The prison officials during daily check-up of cells (units) shall monitor not only the visual appearance of prisoners (any inflicted traumas, bodily injuries), but also the psychological climate in the cell. In case of necessity the officials shall take the required steps for solving any situations. It shall be noted that prisoners, for example, in case of worries, stress, psychological or emotional hardships may apply to the prison administration, officials, employees (including the medical practitioners and psychologist of a prison), to inform about any specific situation and to ask for a solution of any stress situation. Namely, each prisoner is entitled to apply to the prison administration and to request the assistance, the protection against a person who may endanger or is endangering the health in any form.
In reactie hierop zijn door het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) opnieuw vragen gesteld die de Letse autoriteiten bij brief van 26 juni 2024 hebben beantwoord. Hierin is onder meer het volgende meegedeeld:
In response to the question “(…) Whether the leaders of the informal hierarchy, when identified, can be isolated from the general prison population to put an end to their influence?” the department would like to inform that the Department categorically does not support or promote any informal hierarchy among prisoners, inter alia the Department informs that by the legal acts there is provided a possibility for Chiefs of the imprisonment institutions to isolate the leaders of the informal hierarchy from other prisoners in case of necessity.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de Letse autoriteiten in de aanvullende informatie onvoldoende antwoord gegeven op de cruciale vraag naar de concrete bescherming van de opgeëiste persoon tegen geweld en andere negatieve gevolgen van het kastenstelsel. Nu daardoor het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, bestaat er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar dat hij in detentie in Letland onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
De rechtbank dient ingevolge artikel 11, tweede lid, OLW te beslissen of er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van de in artikel 11, eerste lid, OLW bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten. In een andere Letse zaak heeft de rechtbank op 3 juli 2024 uitspraak gedaan nadat die zaak was aangehouden en een redelijke termijn als bedoeld in artikel 11, vierde lid, OLW was gesteld op zestig dagen. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld, kort gezegd, dat met de verstrekte aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, en er voor die desbetreffende opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat dat hij in detentie in Letland onmenselijk of vernederend zal worden behandeld. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat geen gevolg wordt gegeven aan het EAB. [8]
De rechtbank stelt vast dat de in de onderhavige zaak verkregen aanvullende informatie nagenoeg gelijkluidend is aan de informatie die in de uitspraak van 3 juli 2024 is beschreven. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding meer om de onderhavige zaak aan te houden om na te gaan of er wijziging in omstandigheden optreedt als bedoeld in artikel 11, derde lid, OLW. Gezien de ruime termijn die aan de uitvaardigende justitiële autoriteit reeds is gegeven, en waarna geen wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, valt immers niet te verwachten dat de omstandigheden na ommekomst van een te stellen redelijke termijn alsnog zullen wijzigen. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg zal geven aan het EAB.

6.Slotsom

De rechtbank geeft met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg aan het EAB.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en 2, 5, 7 en 11 Overleveringswet.

8.Beslissing

GEEFTmet toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg aan het EAB;
HEFT OPhet bevel gevangenhouding.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gabriëlse, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (