In response to the question: “[..] The information we received states that physical conditions such as bodily injuries are monitored and reported by prison staff. Is the psychological climate among prisoners also monitored?”, the Department informs that the prison staff shall supervise and control, for example, any bodily injuries, daily traumas, as well as the bodily injuries inflicted in the result of the mutual conflicts between prisoners. The prison officials during daily check-up of cells (units) shall monitor not only the visual appearance of prisoners (any inflicted traumas, bodily injuries), but also the psychological climate in the cell. In case of necessity the officials shall take the required steps for solving any situations.
It shall be noted that prisoners, for example, in case of worries, stress, psychological or emotional hardships may apply to the prison administration, officials, employees (including the medical practitioners and psychologist of a prison), to inform about any specific situation and to ask for a solution of any stress situation. Namely, each prisoner is entitled to apply to the prison administration and to request the assistance, the protection against a person who may endanger or is endangering the health in any form.”
Naar het oordeel van de rechtbank is door de Letse autoriteiten in deze aanvullende informatie onvoldoende antwoord gegeven op de cruciale vraag naar de concrete bescherming van de opgeëiste persoon tegen geweld en andere negatieve gevolgen van het kastenstelsel. Nu daardoor het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, bestaat er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar dat hij in detentie in Letland onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
De rechtbank dient ingevolge artikel 11, tweede lid, OLW te beslissen of er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van de in artikel 11, eerste lid, OLW bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten. In een andere Letse zaak heeft de rechtbank op 3 juli 2024 uitspraak gedaan nadat die zaak was aangehouden en een redelijke termijn als bedoeld in artikel 11, vierde lid, OLW was gesteld op zestig dagen. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld, kort gezegd, dat met de verstrekte aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, en er voor die desbetreffende opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat dat hij in detentie in Letland onmenselijk of vernederend zal worden behandeld. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat geen gevolg wordt gegeven aan het EAB.
De rechtbank stelt vast dat de aanvullende informatie die in de zaak van de opgeëiste persoon is verkregen, nagenoeg gelijkluidend is aan de informatie die in de uitspraak van 3 juli 2024 is beschreven. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding meer om deze zaak aan te houden om na te gaan of er een wijziging in omstandigheden optreedt als bedoeld in artikel 11, derde lid, OLW. Gezien de ruime termijn die al aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is gegeven en waarna geen wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, valt immers niet te verwachten dat de omstandigheden na ommekomst van een te stellen redelijke termijn alsnog zullen wijzigen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg zal geven aan het EAB.