ECLI:NL:RBAMS:2024:4130

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
13/134664-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 9 juli 2024, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om nadere informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden in Polen, specifiek in reman prisons, en om de officier van justitie te verzoeken om verduidelijking van de strafbedreiging. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en momenteel gedetineerd in Nederland, heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De verdediging heeft betoogd dat de beschrijving van de strafbare feiten in het EAB ongenoegzaam is en dat de strafbedreiging onvoldoende duidelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB moet voldoen aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat het voor de opgeëiste persoon duidelijk moet zijn waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De rechtbank heeft ook zorgen geuit over de detentieomstandigheden in Polen, zoals vermeld in een recent CPT-rapport, en heeft vragen geformuleerd die aan de Poolse autoriteiten moeten worden voorgelegd. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd met 30 dagen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon eveneens met 30 dagen verlengd. De zaak zal opnieuw op zitting worden gepland voor 23 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/134664-24 (EAB2)
Datum uitspraak: 9 juli 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 26 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 november 2023 door
the Circuit Court Warszawa-Praga in Warsaw(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 juni 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. van Egmond, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
provisional arrest warrant: decision of the District Court Warszawa-Praga Północ in Warsaw of 24 October 2023, reference: III Kp 1022/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon acht de feitsomschrijving in het EAB ongenoegzaam. Daarbij komt dat de strafbedreiging onvoldoende duidelijk is. In het EAB wordt artikel 59
elid 1 van de wet van 12 mei 2011 betreffende het consumentenkrediet genoemd. Het Openbaar Ministerie heeft geïnformeerd naar het strafmaximum van dit artikel. In het antwoord hierop refereert de uitvaardigende justitiële autoriteit aan artikel 59
cvan deze wet. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat, nu onvoldoende duidelijk is om welk strafbaar feit het nu precies gaat en welke strafbedreiging daarop staat, de overlevering dient te worden geweigerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat, als in weerwil van een aangekruist lijstfeit blijkt dat de strafbedreiging minder dan 3 jaar is, de dubbele strafbaarheid dient te worden onderzocht. Dat het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit ziet op artikel 59
cvan de genoemde wet moet als een kennelijke verschrijving worden gezien. De officier van justitie voorziet echter dat de rechtbank een tussenuitspraak zal wijzen, zodat zekerheidshalve hierover nog nadere vragen kunnen worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen oproept, nu in het EAB en de aanvullende informatie verschillende bepalingen van de van de wet van 12 mei 2011 betreffende het consumentenkrediet worden genoemd. Zoals echter door de officier van justitie voorzien, zal de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak wijzen ten behoeve van het stellen van vragen over de detentieomstandigheden in de Poolse
remand-prisons. De rechtbank zal de officier van justitie daarom verzoeken de uitvaardigende justitiële autoriteit nader te bevragen op dit punt.

4.Artikel 11 OLW

4.1
Poolse rechtstaat
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
De raadsvrouw heeft in het kader van een ander EAB dat gelijktijdig met dit EAB wordt behandeld uitgebreid betoogd dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. Zij heeft gesteld dat dit ook geldt voor dit EAB.
Nu de raadsvrouw haar betoog niet met stukken kan onderbouwen is thans nog geen sprake van een geslaagd beroep op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Zoals gezegd zal de rechtbank een tussenuitspraak wijzen, hetgeen de verdediging in de gelegenheid stelt het verweer alsnog met stukken te onderbouwen.
Nu de opgeëiste persoon thans nog geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – de structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is vooralsnog niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
4.2
Detentieomstandigheden in Polen voor voorlopig gehechten
De rechtbank heeft kennis genomen van de zorgen die in het CPT-rapport van 22 februari 2024 worden geuit over de detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de reactie van 22 februari 2024 van de Poolse autoriteiten daarop. In recente tussenuitspraken heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten. [6] Inmiddels zijn deze vragen in een aantal zaken beantwoord.
In uitspraken van 5 juni 2024 [7] heeft de rechtbank overwogen dat de beantwoording van deze vragen door de Poolse autoriteiten niet afdoende is om de eerder geuite zorgen weg te nemen. Uit de antwoorden blijkt immers niet hoeveel m2 levensruimte (exclusief sanitair) een voorlopig gehechte in een meerpersoonscel heeft, tegen de achtergrond van - hoofdzakelijk - het aantal uur per dag op cel (veelal 23 uur per dag), in voorkomend geval in combinatie met andere, de detentieomstandigheden verzwarende aspecten, namelijk de beperking van het contact met de buitenwereld en de (duur van de) vereiste toestemmingsprocedure voor bezoek en telefonisch contact, zoals van toepassing in het gehele
remand regimein Polen. [8]
De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen.
In het kader van dit nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het
remand regimeis aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het
remand regimekan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende over het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
1) De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
2) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
3) Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
4) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
5) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit. [9]

5.Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1. en 4.2 is overwogen heropent en schorst de rechtbank het onderzoek voor onbepaalde tijd.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de onder 4.2 geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen, alsmede nader te informeren naar de strafbedreiging.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 (dertig) dagen.
VERLENGTde gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid OLW met 30 (dertig) dagen.
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen voor
23 augustus 2024(het einde van de verlengde beslistermijn).
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijd.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.Zie onder andere: Rechtbank Amsterdam, 5 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1982.
7.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
8.Zie rechtbank Amsterdam, 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (