Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. De voorzieningenrechter beoordeelt of verweerder op goede gronden verzoekers WW-uitkering en ZW-uitkering heeft herzien en teruggevorderd. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker.
2. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Verzoeker ontving na een besluit van 27 oktober 2020 per 2 november 2020 een WW-uitkering. Op 24 maart 2021 heeft verzoeker contact gehad met zijn adviseur werk, [adviseur werk] (hierna [adviseur werk] ), en daarmee afgesproken dat verzoeker een (digitale) opleiding (MBO 2 begeleider specifieke doelgroepen) zou gaan volgen van 18 maanden. Verzoeker kreeg daarvoor een vrijstelling van de sollicitatieplicht tot
20 april 2022. Vervolgens heeft verzoeker zich op 10 maart 2022 ziekgemeld. Per
9 juni 2022 ontving verzoeker een ZW-uitkering. Op 12 september 2022 heeft verzoeker aan verweerder gemeld dat hij naar Spanje gaat verhuizen.
4. Op 11 februari 2023 ontving verweerder een anonieme melding dat verzoeker mogelijk inkomsten heeft uit een B&B in Spanje. Vervolgens heeft een onderzoek plaatsgevonden door de afdeling Handhaving. Uit het onderzoeksrapport van
25 september 2023 blijkt dat dat verzoeker sinds 17 maart 2021 in Spanje verblijft.
5. Verweerder heeft vervolgens meerdere besluiten genomen. Met een besluit van
31 oktober 2023 heeft verweerder verzoekers ZW-uitkering ingetrokken. Reden daarvoor is verzoekers blijvend vertrek naar het buitenland in de periode dat hij WW-uitkering ontving. Dit vertrek heeft erin geresulteerd dat verweerder met een besluit van 6 november 2023 de WW-uitkering van verzoeker heeft beëindigd vanaf 17 maart 2021. Als gevolg daarvan heeft verzoeker in de periode 1 maart 2021 tot en met 30 juni 2022 € 50.709,52 bruto te veel WW-uitkering ontvangen en in de periode 9 juni 2022 tot en met 30 september 2023
€ 59.357,- bruto te veel ZW-uitkering ontvangen. Met twee besluiten van 21 november 2023 heeft verweerder deze bedragen teruggevorderd.
6. Verzoeker heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de bezwaren van verzoeker met de bestreden besluiten van 23 april 2024 ongegrond verklaard. Volgens verweerder heeft verzoeker de inlichtingenplicht geschonden door niet vooraf toestemming te vragen aan verweerder om zijn opleiding in het buitenland te volgen en zijn vertrek niet tijdig door te geven. Verzoeker heeft meerdere keren contact gehad met zijn adviseur werk, maar daarbij heeft verzoeker geen melding gemaakt van zijn vertrek naar Spanje per 17 maart 2021.
7. Verzoeker voert aan dat hij de inlichtingenplicht niet geschonden heeft. In goed overleg met [adviseur werk] heeft verzoeker zijn studie voortgezet in Spanje. Dit is meerdere keren ter sprake gekomen. Dat [adviseur werk] geen aantekening in het dossier heeft gemaakt over verzoekers vertrek naar Spanje mag niet ten nadele van verzoeker uitvallen. Verzoeker doet verder een beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien. Hij verwijst daarbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024.Daarbij wijst verzoeker erop dat eventuele fouten van bestuursorganen meegewogen moeten worden. Verder heeft verzoeker zowel lichamelijke als psychische klachten. De financiële problemen waarin verzoeker door de besluitvorming verkeert staan zijn herstel in de weg en verergeren zijn klachten. Bovendien is verzoeker, gelet op zijn financiële situatie, niet in staat de terugvordering te voldoen.
8. Omdat de voorzieningenrechter direct beslist op de beroepen van verzoeker kan de beantwoording van de vraag naar de spoedeisendheid van het verzoek (zoals gesteld door verzoeker) achterwege blijven.
9. Uit artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e van de WW, volgt dat de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan vanwege vakantie geen recht op WW-uitkering heeft. Blijkens artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, eindigt het recht op uitkering vanaf de dag waarop de werknemer op grond van artikel 19 geen recht meer heeft op uitkering.
10. Op een verzekerde rust een inlichtingenverplichting. De verzekerde is verplicht aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op een uitkering. Dit volgt uit artikel 25, eerste lid, van de WW en artikel 49 van de ZW. In geval een verzekerde deze plicht heeft geschonden, moet verweerder een uitkering op grond van deze wetten intrekken of herzien. Dit volgt uit artikel 22a van de WW en 30a van de ZW. Het tweede lid van deze artikelen bepaalt dat verweerder geheel of gedeeltelijk hiervan af kan zien indien daarvoor dringende redenen zijn.
11. Uit artikel 36 van de WW en artikel 33 van de ZW volgt dat een op grond van deze wetten onverschuldigd betaalde uitkering door verweerder wordt teruggevorderd. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan verweerder op grond van het zesde lid van deze artikelen besluiten geheel of gedeeltelijk hiervan af te zien.
Schending inlichtingenplicht
12. Vaststaat dat verzoeker vanaf 17 maart 2021 in Spanje woont. Desgevraagd heeft verzoeker dit op de zitting bevestigd. In geschil is of verzoeker de inlichtingenplicht geschonden heeft.
13. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat een besluit tot herziening van een uitkering een belastend besluit is, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening, in dit geval schending van de inlichtingenplicht, is voldaan in beginsel op verweerder rust. Als verweerder in zijn bewijslast is geslaagd, dan ligt het op de weg van verzoeker om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, dat op objectieve en verifieerbare gegevens is gebaseerd, aannemelijk te maken.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft registraties van de klantcontacten en gespreksverslagen overgelegd en daaruit blijkt niet dat verzoeker aan verweerder heeft doorgegeven dat hij in maart 2021 naar Spanje zou verhuizen, of dat hij daar achteraf om toestemming voor heeft gevraagd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verzoeker pas op 15 februari 2022 voor het eerst melding maakt van zijn verblijf in Spanje. Tijdens dit contact met [adviseur werk] heeft verzoeker aangegeven dat hij een roerige tijd achter de rug heeft waarin hij onder andere zijn huis is kwijtgeraakt en dat hij daarom sinds kort in zijn huis in Spanje verblijft. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat dit het eerste contact is dat verzoeker met verweerder heeft gehad over zijn vertrek naar het buitenland. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dit in eerdere contacten heeft aangegeven. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat [adviseur werk] tijdens het handhavingsonderzoek heeft verklaard dat als verzoeker eerder dan op 15 februari 2022 zou hebben aangegeven dat hij in Spanje verbleef, dit in het systeem geregistreerd zou zijn omdat zij weet dat dit gevolgen heeft voor de WW-uitkering. Dit acht de voorzieningenrechter aannemelijk ook omdat die eerdere contactmomenten inhoudelijk geregistreerd zijn en zij daar op 15 februari 2022 wel melding van maakt. Voor zover verzoeker zich op het standpunt stelt dat sprake is eerdere van ongeregistreerde contacten is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
15. Het standpunt van verzoeker dat hij in ieder geval vanaf 15 februari 2022 wel aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan volgt de voorzieningenrechter niet. Ten eerste heeft verzoeker ook toen niet gemeld dat hij al op 17 maart 2021 naar Spanje is verhuisd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een telefoongesprek met een werkcoach, zoals [adviseur werk] , een onvoldoende naleving van de inlichtingenplicht is. Verzoeker heeft aangegeven dat het om verblijf ging en niet om verhuizing. Daarnaast valt uit wat verzoeker heeft aangegeven niet af te leiden of het verblijf permanent of tijdelijk was en vanaf welke datum hij in Spanje verbleef. Verweerder mocht van verzoeker verwachten dat hij verweerder op eigen initiatief nader en concreter zou hebben geïnformeerd over zijn vertrek naar het buitenland met de juiste data en duur. Alleen dan had verweerder een oordeel kunnen geven over de vraag of verzoeker met behoud van de WW-uitkering in Spanje mocht wonenVerzoeker is daar in het gesprek van 15 februari 2022 bovendien ook door [adviseur werk] op gewezen. Dat verzoeker dit heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico.
16. Op de zitting heeft verzoeker aangevoerd dat het online niet lukte om de verhuizing door te geven. Hij werkt moeilijk met computers en zag geen mogelijkheid zijn specifieke situatie online door te geven. Ook had verzoeker last van concentratieproblemen waardoor het niet lukte zijn gewijzigde situatie door te geven. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat dit lastig kan zijn ontslaat ook dit verzoeker niet van zijn verplichting. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat in het besluit waarmee verweerder verzoeker WW-uitkering heeft toegekend staat dat verzoeker wijzigingen door kan geven via uwv.nl/mijnuwv. Daarnaast is informatie op de website beschikbaar. Indien het verzoeker niet lukte om wijzigingen door te geven, had het op zijn weg gelegen hier nader contact over op te nemen met verweerder om hulp te vragen of kon hij de wijziging telefonisch doorgeven. Uit de geregistreerde klantcontacten blijkt niet dat verzoeker dit heeft gedaan.
Vrijstelling sollicitatieplicht
17. Ook het feit dat verzoeker vrijstelling kreeg van de sollicitatieplicht ontslaat hem niet van de verplichting om verblijf in het buitenland door te geven. De vrijstelling houdt namelijk geen impliciete toestemming om in het buitenland te verblijven in. Dat een en ander wegens de coronapandemie anders gelopen is dan verzoeker aanvankelijk had bedacht is voorstelbaar, maar doet evenmin af aan verzoekers verplichting om wijzigingen in zijn situatie die van invloed zijn op zijn uitkering door te geven.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker de inlichtingenplicht geschonden. Dit brengt meer dat verweerder verzoekers WW-uitkering terecht heeft herzien. Nu de WW-uitkering achteraf herzien en beëindigd is vanaf 17 maart 2021 was verzoeker achteraf gezien ook niet verzekerd voor de ZW, zodat zijn ZW-uitkering eveneens terecht is ingetrokken.
19. Niet gesteld en niet gebleken is dat verweerder wegens dringende redenen had moeten afzien van herziening van de uitkeringen.
20. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder wegens dringende redenen moet afzien van terugvordering. De voorzieningenrechter overweegt dat het aan een betrokkene is om feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat, volgens hem, sprake is van een dringende reden. Verzoeker wijst erop dat verweerder een fout heeft gemaakt door zijn melding van de verhuizing niet eerder op te pakken.
21. De rechtbank overweegt dat verzoeker op 12 september 2022 expliciet melding heeft gemaakt van zijn verhuizing naar Spanje. Vervolgens heeft verweerder verzoeker nog een jaar ZW-uitkering verleend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had de melding van 12 september 2022 voor verweerder aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te verrichten naar de woonsituatie van verzoeker. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker eerder, op 15 februari 2022, al met [adviseur werk] besproken had dat hij in Spanje verbleef en verweerder ter zitting heeft aangegeven dat daar wellicht voortvarender op gehandeld kon worden. Nu verzoeker na de melding van de verhuizing nog een jaar ten onrechte ZW-uitkering heeft gekregen, is het bedrag van de uiteindelijke terugvordering onnodig opgelopen.Deze omstandigheid heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte niet meegewogen in zijn besluitvorming. In de bestreden besluiten en het verweerschrift is ten aanzien van de dringende redenen om af te zien van terugvordering in het geheel geen belangenafweging gemaakt. Verweerder zal deze alsnog moeten verrichten en daarbij aangeven of hij in verzoekers beroep op dringende redenen aanleiding ziet het terug te vorderen bedrag te verlagen. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat verweerder op de zitting al een handreiking heeft gedaan om het terug te vorderen bedrag met 20% te verminderen.
Verzoek om voorlopige voorziening
22. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding. Het verzoek zal worden afgewezen.