ECLI:NL:RBAMS:2024:3013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
23/2860
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuist pensioenoverzicht en vertrouwensbeginsel in AOW-pensioenopbouw na verhuizing naar België

In deze zaak heeft eiseres, die in 1990 naar België verhuisde, een onjuist pensioenoverzicht ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dit overzicht gaf aan dat zij verzekerd was voor de AOW, wat niet het geval bleek te zijn. Eiseres beroept zich op het vertrouwensbeginsel en eist dat de SVB zich houdt aan de informatie in het pensioenoverzicht. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De SVB heeft terecht vastgesteld dat eiseres vanaf haar verhuizing niet meer verzekerd was voor de AOW, omdat zij niet in Nederland woont of werkt. De rechtbank benadrukt dat het op de weg van eiseres lag om zich te informeren over de gevolgen van haar verhuizing voor haar pensioenopbouw. De rechtbank stelt vast dat de SVB het pensioenoverzicht van 14 juli 2016 niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gecorrigeerd, omdat de eerdere informatie onjuist was. Eiseres heeft geen actie ondernomen na ontvangst van het pensioenoverzicht en heeft nagelaten zich te informeren over haar pensioenrechten. De rechtbank concludeert dat de SVB niet in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel en dat eiseres geen recht heeft op een hoger AOW-pensioen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiseres krijgt geen griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2860

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Maaseik (België), eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Inleiding

1.1.
Met een besluit van 14 juli 2016 heeft verweerder eiseres een pensioenoverzicht gestuurd. Verweerder heeft eiseres onder andere medegedeeld dat zij tot en met 12 juli 2016 86% pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft opgebouwd. De Instantie Federale Pensioendienst (gevestigd te Brussel) heeft op 18 augustus 2022 namens eiseres nogmaals een pensioenoverzicht opgevraagd. Met een besluit van 13 december 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij 32% AOW-pensioen heeft opgebouwd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 28 april 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1957 in Venlo, is op 20 april 1990 met haar echtgenoot naar België verhuisd. Zij heeft vanaf [datum 1] 1974 tot en met [datum 2] 1983 bij de Rabobank te Venlo gewerkt. Na [datum 2] 1983 heeft zij geen arbeid in loondienst verricht in Nederland en België. Haar echtgenoot was tot en met 29 februari 2020 in Nederland werkzaam als ambtenaar bij de Belastingdienst.
3. Op 14 juli 2016 heeft eiseres op haar verzoek een pensioenoverzicht van verweerder ontvangen. In dit overzicht staat vermeld dat eiseres 86% pensioen heeft opgebouwd. Eiseres heeft geen actie ondernomen naar aanleiding van dit overzicht.
4. Op 18 augustus 2022 heeft de Federale Pensioendienst (gevestigd te Brussel) namens eiseres nogmaals een pensioenoverzicht opgevraagd. In het pensioenoverzicht van 13 december 2022 heeft verweerder daarop vastgesteld dat eiseres 32% AOW-pensioen heeft opgebouwd. Verweerder bleek eiseres in het pensioenoverzicht 14 juli 2016 onjuist geïnformeerd te hebben. Verweerder ging er daarbij toen van uit dat eiseres vanaf haar verhuizing naar België verzekerd was gebleven voor de AOW als gezinslid van een ambtenaar werkzaam in het buitenland. [1] Dit was echter niet het geval, nu de echtgenoot van eiseres werkzaam was in Nederland en zo aan de basiseisen voldeed. [2] Verweerder heeft deze fout gecorrigeerd met het primaire besluit. De verzekerde periode loopt van 19 mei 1974 tot en met 21 april 1990. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Standpunt van eiseres
5. Verweerder handelt volgens eiseres in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel door terug te komen van het pensioenoverzicht van 14 juli 2016. Eiseres meent namelijk dat het besluit onmiskenbaar op rechtsgevolg is gericht en rechtens onaantastbaar is geworden. Eiseres betoogt voorts dat zij in Nederland wel pensioen heeft opgebouwd in de periode dat zij geen arbeid in loondienst heeft verricht. Verder voert eiseres aan dat verweerder bij het vaststellen van het nieuwe pensioenoverzicht alleen naar nieuwe feiten en omstandigheden mocht kijken die zich na 14 juli 2016 hebben voorgedaan. Ook stelt eiseres dat een correctie van de opbouwpercentage in verband met het verhogen van de pensioenleeftijd in haar geval niet juist is, omdat het opbouwpercentage op het moment van de verhuizing van eiseres naar België al vast stond en dus door de latere verhoging van de pensioenleeftijd niet meer gewijzigd kon worden.
Standpunt van verweerder
6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 28 april 2023 ten grondslag gelegd dat eiseres (i) geen ingezetene is van Nederland en (ii) niet in Nederland werkt. De kring van verzekeringen wordt uitgebreid in onder andere het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekeringen 1989 (KB164) en 1999 (KB746). Eiseres en haar partner voldoen hier niet aan. De partner van eiseres woont weliswaar buiten Nederland en heeft tot 29 februari 2020 arbeid verricht voor een publiekrechtelijk rechtspersoon, maar hij heeft deze arbeid in Nederland verricht. Derhalve valt hij niet onder de werking van KB164 of KB746. Daarom kan eiseres volgens verweerder ook geen beroep doen op KB164 of KB746. Nu eiseres zelf niet tot de kring der verzekerden behoort, omdat zij niet in Nederland woont of werkt, is zij volgens verweerder niet verzekerd voor de volksverzekeringen vanaf 22 april 1990. Weliswaar bevatte het pensioenoverzicht van 14 juli 2016 onjuiste informatie, echter verweerder mag daarvan terugkomen, mits daarmee niet in strijd wordt gehandeld met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur. Dat is volgens verweerder niet het geval.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank stelt voorop dat iemand verzekerd is voor de AOW als diegene in Nederland woont of werkt. De AOW is bovendien een individueel recht. [3] Een AOW-recht kan dus in beginsel niet worden afgeleid van een AOW-recht van een echtgenoot of partner. Hier zijn uitzonderingen op die genoemd worden in het KB164 en KB746. De echtgenoot van eiseres was na de verhuizing naar België nog verzekerd op grond van de Nederlandse AOW-wetgeving, nu hij voor een in Nederland gevestigde publiekrechtelijke rechtspersoon werkte. Daardoor zijn KB164 en KB746 niet van toepassing en kan eiseres daar geen beroep op doen. Hieronder beoordeelt de rechtbank of verweerder het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden door terug te komen van het pensioenoverzicht van 14 juli 2016.
Het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel
8. Zoals de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) heeft overwogen in zijn uitspraak van 31 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:4351) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden.
9. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:316) komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het vertrouwensbeginsel of enig ander rechtsbeginsel. [4]
10. De Svb heeft beleid (SB1255) ontwikkeld dat ziet op de situatie dat de vaststelling van verzekerde tijdvakken in een pensioenoverzicht onjuist is geweest. Dat beleid luidde ten tijde van de besluitvorming als volgt:
“Bij de toekenning van het AOW-pensioen of de Anw-uitkering gaat de SVB uit van de verzekerde tijdvakken die al zijn vastgesteld. Als blijkt dat deze vaststelling niet juist is, hanteert zij het volgende beleid. (…) Als correctie van de eerder vastgestelde verzekerde tijdvakken ertoe zal leiden dat de belanghebbende recht heeft op een lager AOW-pensioen of een lagere Anw-uitkering, toetst de SVB in hoeverre het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel zich verzetten tegen een herziening van de vastgestelde tijdvakken.”
11. Verweerder voert aan dat eiseres uit het pensioenoverzicht van 14 juli 2016 niet mocht afleiden dat zij vanaf 20 april 1990 verzekerd is gebleven en dat dit aan de SVB kan worden toegerekend. Ook als dit wel het geval zou zijn, volgt volgens verweerder hier niet vanzelf uit voort dat verweerder tegen de wettelijke bepalingen in aan deze verwachtingen tegemoet dient te komen, omdat het belang van eiseres bij een aanpassing van de opbouw van haar AOW-pensioen afgewogen dient te worden tegen het algemeen belang en de eventuele belangen van derden. Bij deze belangenafweging speelt volgens verweerder ook een rol dat eiseres heeft nagelaten om bij haar verhuizing naar België zich te informeren over de gevolgen van haar vertrek uit Nederland voor haar pensioenrechten.
12. In het pensioenoverzicht van 14 juli 2016 staat vermeld: “
Uw AOW-opbouw: van 19 mei 1974 tot en met 12 juli 2016: verzekerd. Tot en met 12 juli 2016 heeft u 86% van het AOW-pensioen opgebouwd. Op 12 juli 2016 bent u verzekerd voor de AOW.”Hoewel verweerder met het besluit van 13 december 2022 de kwalificatie van het tijdvak 19 mei 1974 tot en met 12 juli 2016 als “verzekerd tijdvak” ongedaan heeft gemaakt, is materieel geen sprake van het met terugwerkende kracht herstellen van een gemaakte fout door verweerder ten nadele van eiseres. Volgens vaste rechtspraak staat een in een pensioenoverzicht vastgesteld aantal verzekerde jaren niet ook voor de toekomst vast. Nu het feitelijke rechtsgevolg pas intreedt op het moment waarop verweerder het besluit neemt over de toekenning van het AOW-pensioen, moet verweerder op dat moment opnieuw onderzoeken in welke jaren een persoon verzekerd was. Voor zover dit onderzoek ziet op jaren waarover in een pensioenoverzicht reeds een standpunt was ingenomen, moet wel deugdelijk en toereikend worden gemotiveerd waarom de eerdere vaststelling onjuist was (vergelijk de uitspraak van de Raad van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1590).
13. Verweerder heeft in zijn beslissing op bezwaar voldoende gemotiveerd waarom de eerdere vaststelling van het aantal verzekerde jaren in 2016 niet juist was en waarom eiseres vanaf 22 april 1990 niet meer verzekerd was voor de AOW. De rechtbank vindt met verweerder hierbij van belang dat het op de weg van eiseres lag om zich te informeren wat de verhuizing naar België zou betekenen voor de opbouw van haar AOW-pensioen. Dat heeft zij niet gedaan. Indien zij dat wel had gedaan, had eiseres de mogelijkheid gehad maatregelen te treffen om de nadelige gevolgen van de verhuizing voor haar pensioenopbouw te beperken, bijvoorbeeld door het afsluiten van een vrijwillige verzekering. Ook had zij kunnen vaststellen dat het pensioenoverzicht van 14 juli 2016 niet juist kon zijn. De gevolgen van dat nalaten dienen voor haar eigen rekening te komen. Het betoog van eiseres dat verweerder met het (na bezwaar gehandhaafde) primaire besluit het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden, slaagt dan ook niet.
Gelijkheidsbeginsel en discriminatie
14.
Eiseres beroept zich in het kader van haar betoog dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel op artikel 1, onder k en l van het Besluit gelijkstelling van wonen buiten het Rijk met wonen binnen het Rijk [5] . De rechtbank overweegt daarover dat dat betoog niet opgaat, alleen al niet omdat die artikelleden zien op een persoon die als lid van de bemanning aan boord van een schip woonde. Dat is niet van toepassing geweest op eiseres en evenmin op haar echtgenoot.
15. Ook het betoog van eiseres dat sprake is van discriminatie nu een niet werkende vrouw die in Nederland woont wel AOW-rechten opbouwt, slaagt ook niet. Eiseres vergelijkt zich met een persoon die in Nederland woont, terwijl eiseres juist niet in Nederland woont. De persoon die in Nederland woont voldoet aan de hoofdregel voor het verzekerd zijn, te weten het ingezetenschap. Er is geen sprake van gelijke gevallen.
16. Eerst op de zitting heeft eiseres een beroep gedaan op artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tussen Nederland en België op het punt der sociale verzekering uit 1947. Op grond daarvan moeten volgens eiseres de niet verzekerde jaren alsnog in aanmerking worden genomen bij de berekening van haar AOW-pensioen.
17. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Met de inwerkingtreding van de Europese Verordening (Vo.) 883/2004 zijn de bestaande bilaterale verdragen vervallen. Dit volgt uit artikel 8 van de Vo. 883/2004. Daarin is bepaald dat de verordening in de plaats treedt van verdragen inzake sociale zekerheid die tussen de lidstaten van toepassing zijn treedt. Er kunnen uitzonderingen worden gemaakt, maar die moeten vermeld staan in Bijlage II bij de verordening. Het verdrag tussen Nederland en België staat daar niet tussen. Eiseres kan zich dus niet met vrucht beroepen op artikel 6, tweede lid, van het genoemde verdrag tussen Nederland en België.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt het griffierecht ook niet terug. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van
mr. G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit op grond van artikel 3 van het Besluit uitbreiding en Beperking Kring Verzekerden 1989 (KB 164) en 1999 (KB746).
2.Zie artikel 6, eerste lid, onder a en b, AOW.
3.Zie artikel 6, eerste lid, onder a en b, AOW.
5.Besluit van 3 december 1985, Stb. 632.