ECLI:NL:RBAMS:2024:29

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
13/291043-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • S.J. Wirken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot seksuele uitbuiting van kinderen

Op 3 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen is uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 10 mei 2023. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1989, is verdacht van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, feiten die onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn identiteit is bevestigd tijdens de zitting op 20 december 2023, waar hij werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen, die stelde dat de overlevering in strijd zou zijn met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten zijn om van overlevering af te zien, en dat de Poolse rechter niet lichtvaardig van het EAB gebruik maakt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij is opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de rechten van de opgeëiste persoon te waarborgen, maar ook de verplichtingen die voortvloeien uit internationale samenwerking in strafzaken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon met zich meebrengen, en dat de overlevering kan plaatsvinden zoals verzocht door de Poolse autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/291043-23
Datum uitspraak: 3 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 6 november 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 mei 2023 door
The Circuit Court in Sosnowiec(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 december 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Habib, advocaat in Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van
the District Court in Dąbrowa Górniczavan 10 januari 2023 met kenmerk II KP 1/23-/-.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 4, te weten:
seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan de feiten. De ex-vrouw van de opgeëiste persoon is een lastercampagne tegen hem gestart. Al eerder heeft zij de opgeëiste persoon van soortgelijke feiten beschuldigd, wat toen tot een sepotbeslissing heeft geleid.
De rechtbank is van oordeel dat de onschuld van de opgeëiste persoon met deze enkele ontkennende verklaring ter zitting niet is aangetoond, hetgeen de OLW vereist.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

6.1.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd, nu het eerste strafbare feit gepleegd zou zijn op een onbekende dag in de periode van 2017 tot juni 2021 en het tweede feit tussen oktober 2020 en juni 2021. Naast het feit dat deze periode erg ruim genomen is, verblijft de opgeëiste persoon sinds 2020 in Nederland. Indien de opgeëiste persoon zich schuldig zou hebben gemaakt aan de feiten waarvan hij wordt verdacht, zouden deze feiten geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd.
6.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden afgezien van de weigeringsgrond. Het EAB is overigens genoegzaam.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de genoegzame feitomschrijving en de overige informatie niet volgt dat de feiten geacht moeten worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. De weigeringsgrond van artikel 13 OLW is daarom niet aan de orde.

7.Proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel

7.1.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft gesteld dat overlevering in strijd is met het beginsel van proportionaliteit, omdat de opgeëiste persoon al eerder is geconfronteerd met valse beschuldigingen van ontucht. Deze zaak is geseponeerd. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon sinds 2020 een bestaan opgebouwd in Nederland met zijn verloofde. Overlevering is verder in strijd met het beginsel van subsidiariteit, aldus de raadsman. De opgeëiste persoon is bereid om zijn medewerking te verlenen aan een Europees onderzoeksbevel (EOB), waarvoor door de Poolse advocaat reeds een verzoek is ingediend. De opgeëiste persoon wordt onevenredig hard getroffen door overlevering, gelet op het vermoeden van onschuld, zijn persoonlijke omstandigheden en zijn financiële situatie (eigen bedrijf).
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanknopingspunten zijn om van overlevering af te zien, nu niet is gebleken dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet in acht zijn genomen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verweren die, naar de rechtbank begrijpt, inhouden dat overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen onevenredig zou zijn, slagen niet. Gelet op het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank ervan uitgaan dat de Poolse rechter niet lichtvaardig van het instrument van het EAB gebruik maakt en bij de uitvaardiging van het EAB, in het bijzonder de evenredigheid van de uitvaardiging daarvan, heeft getoetst. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht, is daarvoor niet voldoende. De enkele omstandigheid dat er mogelijk een alternatief voorhanden is ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek, namelijk het uitvaardigen van een EOB, waartoe door de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon een verzoek is ingediend, maar waarvan onduidelijk is wanneer dit verzoek wordt behandeld en/of wanneer daarop beslist wordt en welke invloed die beslissing zal hebben op de al dan niet voortzetting van het EAB, is niet een dergelijke omstandigheid. Het is tot slot aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om een keuze te maken of van een EAB of een EOB gebruik wordt gemaakt en op dit moment ligt een EAB voor waarop de rechtbank moet beslissen. De rechtbank verwerpt daarom de verweren.

8.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
The Circuit Court in Sosnowiecin Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (