Op 3 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen is uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 10 mei 2023. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1989, is verdacht van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, feiten die onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat zijn identiteit is bevestigd tijdens de zitting op 20 december 2023, waar hij werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen, die stelde dat de overlevering in strijd zou zijn met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten zijn om van overlevering af te zien, en dat de Poolse rechter niet lichtvaardig van het EAB gebruik maakt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij is opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.
De uitspraak benadrukt de noodzaak om de rechten van de opgeëiste persoon te waarborgen, maar ook de verplichtingen die voortvloeien uit internationale samenwerking in strafzaken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde een individueel reëel gevaar voor de opgeëiste persoon met zich meebrengen, en dat de overlevering kan plaatsvinden zoals verzocht door de Poolse autoriteiten.