3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden en aanvullende vragen aan de Belgische autoriteiten te stellen om meer duidelijkheid te krijgen over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Hoewel onder 3.4 bij onderdeel D in het EAB het recht op verzet of hoger beroep is vermeld, wil dat niet zeggen dat de opgeëiste persoon daarin ontvankelijk zal worden verklaard. Onder 3.1.b) is namelijk ook aangekruist dat de opgeëiste persoon, ondanks dat zij niet in persoon is gedagvaard, op de hoogte is geweest van de procedure.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Blijkens het EAB is de dagvaarding uitgereikt aan de procureur, zodat dit niet aan de geboden verzetgarantie in de weg staat. De verzetgarantie is bovendien afdoende.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB het volgende vermeldt:
“de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
• de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
• de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
• de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (15 dagen) of hoger beroep (30 dagen) aan te tekenen.”
Wat er ook zij van het aankruisen van 3.1.b) bij onderdeel D van het EAB, naar het oordeel van de rechtbank voldoet de hierboven weergegeven verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet. Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW moet het EAB worden verstaan als strekkende tot (verdere) vervolging.