ECLI:NL:RBAMS:2024:2849

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
13-073567-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborgen voor detentieomstandigheden

Op 14 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Procureur des Konings te Leuven, België. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering goedgekeurd, ondanks de bezwaren van de raadsman over de detentieomstandigheden in België en de dubbele strafbaarheid van bepaalde feiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering niet in strijd is met de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten geaccepteerd dat de opgeëiste persoon na overlevering in België zal worden behandeld in overeenstemming met de fundamentele rechten en internationale standaarden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoende informatie heeft ontvangen over haar rechten en dat de weigeringsgronden van de OLW niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, met inachtneming van de waarborgen die zijn gegeven door de Belgische autoriteiten met betrekking tot de detentieomstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-073567-24
Datum uitspraak: 14 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 5 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 januari 2024 door de eerste substituut bij het Procureur des Konings te Leuven, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 april 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank Leuven van 20 juni 2023, met referentie 23NZ3442-EX 23/1663.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 50 maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1.500 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden en aanvullende vragen aan de Belgische autoriteiten te stellen om meer duidelijkheid te krijgen over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. Hoewel onder 3.4 bij onderdeel D in het EAB het recht op verzet of hoger beroep is vermeld, wil dat niet zeggen dat de opgeëiste persoon daarin ontvankelijk zal worden verklaard. Onder 3.1.b) is namelijk ook aangekruist dat de opgeëiste persoon, ondanks dat zij niet in persoon is gedagvaard, op de hoogte is geweest van de procedure.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Blijkens het EAB is de dagvaarding uitgereikt aan de procureur, zodat dit niet aan de geboden verzetgarantie in de weg staat. De verzetgarantie is bovendien afdoende.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB het volgende vermeldt:
“de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
• de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
• de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
• de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (15 dagen) of hoger beroep (30 dagen) aan te tekenen.”
Wat er ook zij van het aankruisen van 3.1.b) bij onderdeel D van het EAB, naar het oordeel van de rechtbank voldoet de hierboven weergegeven verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet. Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW moet het EAB worden verstaan als strekkende tot (verdere) vervolging.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst een deel van de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 3 en 9, te weten:
mensenhandel;
witwassen van opbrengsten van misdrijven;
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 7 OLW moet worden geweigerd voor het feit dat ziet op het maken van reclame voor prostitutie, nu dit feit niet dubbel strafbaar is.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat indien het maken van reclame voor prostitutie niet onder het grotere geheel van mensenhandel wordt geschaard waarmee het onder het lijstfeit valt, dit feit niet dubbel strafbaar is.
Het oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een deel van de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het feit dat ziet op het maken van reclame voor prostitutie niet kan worden gesteld dat is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid.
Met de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet is echter ook artikel 7 OLW gewijzigd. Voor zover deze bepaling uitvoering geeft aan artikel 4, punt 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ brengt een kaderbesluitconforme uitleg van deze gewijzigde bepaling mee dat lid 1 een facultatieve weigeringsgrond bevat met betrekking tot het ontbreken van strafbaarheid naar Nederlands recht van een zogenoemd niet-lijstfeit. [4] Dat betekent dat de rechtbank kan afzien van weigering van de overlevering, ook als niet is voldaan aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om van de weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit onvoldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft, het feit is immers begaan in België, waarbij de rechtsorde van België is geschonden. Het feit hangt ook samen met een groter geheel aan feiten dat die wel onder de zogenoemde lijstfeiten valt. Bovendien is de overlevering al toelaatbaar voor de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsstraf voor de andere feiten en de gezamenlijke afdoening van de openstaande vrijheidsstraf is ook in het belang van de opgeëiste persoon.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet de juiste garantie is verleend, nu de verstrekte garantie inhoudt dat de opgeëiste persoon automatisch naar Nederland zal worden overgebracht. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon zelf het recht dient te hebben om te kiezen of zij haar straf in België of Nederland wil ondergaan, gelet op de regels van vervroegde of voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - onder verwijzing naar de zaak bekend onder
ECLI:NL:RBAMS:2018:8044 - op het standpunt gesteld dat de terugkeergarantie aan de opgeëiste persoon is geboden, maar dat de terugkeergarantie er niet aan in de weg staat dat de opgeëiste persoon de eventuele straf in België wil ondergaan.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals eerder vermeld heeft de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige familiale banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Haar overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De procureur des Konings bij het Parket van de procureur des Konings Leuven heeft op
18 april 2024 de volgende garantie gegeven:
“Met verwijzing naar uw vraag dd. 09 april 2024, deel ik u mee dat machtiging wordt verleend met het oog op het geven van de zgn. "terugkeergarantie" in het kader van de overlevering van de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] (0 [geboortedag] 1987) ingevolge het aan uw gerechtelijke diensten toegezonden Europese Aanhoudingsbevel dd. 08 januari 2024.
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees Aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] (0 [geboortedag] 1987).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De overbrenging steunt op het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende. Dat de opgeëiste persoon te kennen heeft gegeven mogelijk niet naar Nederland te willen terugkeren, maar een eventueel in België op te leggen straf in België wenst te ondergaan, doet daar niet aan af. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet ook geen aanleiding om hierover nadere vragen aan de Belgische autoriteiten te stellen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit (het witwasfeit) dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt met de officier van justitie vast dat het onderzoek in België heeft plaatsgevonden, net als het exploiteren van de bordelen en de uitbuiting, en het Openbaar Ministerie in Nederland niet voornemens is om de opgeëiste persoon voor dit feit te vervolgen
.In dat licht vormt het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden, gelet op de overbevolking in Belgische penitentiaire instellingen. De garantie biedt daartegen onvoldoende bescherming.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat, nu het gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon met de geboden garantie is weggenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat op dit moment een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [6]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 18 maart 2024, afkomstig van het Diensthoofd bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van het Openbaar Ministerie Amsterdam (dd. 09/04/2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] (°[geboortedag]/1987) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 08/01/2024) met oog op de uitvoering van het verstekvonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven (dd. 20/06/2023 ref. EX 23/1663; 23NZ3442 ), verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Hasselt.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair
en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte.
Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm.
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2022) [7] gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [8]
De door de raadsman genoemde overbevolking vormt naar het oordeel van de rechtbank een bevestiging van het algemene gevaar. De rechtbank is, gelet op de aard en de oorzaken van het vastgestelde algemene gevaar en gelet op de individuele garantie van de Belgische autoriteiten, onder meer voor wat betreft de minimum hoeveelheid individuele levensruimte, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de eerste substituut bij het Procureur des Konings te Leuven, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. P. Sloot en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 29 juni 2017, C-579/15, ECLI:EU:C:2017:530 (Popławski I), punt 21.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.