ECLI:NL:RBAMS:2024:264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
23/4842, 23/4843, 23/4844, 23/4845, 23/4846
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van naheffingaanslagen parkeerbelasting en evenredigheidsbeginsel

Op 15 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd in de periode van 26 januari 2023 tot en met 31 januari 2023. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Eiser was niet verschenen op de zitting, terwijl de heffingsambtenaar zich had laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan na de zitting.

De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat het voertuig van eiser op fiscale parkeerplaatsen stond zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was betaald. Eiser voerde aan dat hij recht had op vrijstelling van parkeerbelasting vanwege een verlopen gehandicaptenparkeerkaart, maar de rechtbank oordeelde dat dit voor zijn rekening en risico kwam. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslagen niet in strijd waren met het evenredigheidsbeginsel, aangezien de heffingsambtenaar consistent had gehandeld door de eerste vijf naheffingsaanslagen te handhaven en de overige te vernietigen.

De rechtbank stelde vast dat er geen wettelijke beperking bestond voor het aantal dagen waarop naheffingsaanslagen konden worden opgelegd en dat de heffingsambtenaar per kalenderdag één naheffingsaanslag mocht opleggen. De rechtbank concludeerde dat het aantal opgelegde naheffingsaanslagen niet zo hoog was dat dit in strijd zou zijn met de bedoeling van de wetgever. Daarom werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/4842, 23/4843, 23/4844, 23,4845, 23/4846

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

15 januari 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan eiser in de periode van 26 januari 2023 tot en met
31 januari 2023 vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
Met de uitspraken van 5 juli 2023 en 11 juli 2023 (de bestreden uitspraken) heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft besloten de beroepen gevoegd te behandelen, omdat de onderwerpen aan elkaar verwant zijn.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen de bestreden uitspraken ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hieronder uit waarom.

Overwegingen

1. Tijdens controles is gebleken dat het voertuig van belanghebbende met kenteken [kenteken] stilstond op een fiscale parkeerplaats, respectievelijk:
  • op 26 januari 2023 om 22.03 uur ter hoogte van het adres [adres 2] ;
  • op 27 januari 2023 om 22.19 uur ter hoogte van het adres [adres 3] ;
  • op 28 januari 2023 om 22.09 uur ter hoogte van het adres [adres 3] ;
  • op 30 januari 2023 om 16.33 uur ter hoogte van het adres [adres 3] ;
  • op 31 januari 2023 om 21.54 uur ter hoogte van het adres [adres 3] ;
telkens zonder dat de parkeerbelasting was voldaan die is verschuldigd voor parkeren op die plaats in Amsterdam op dat tijdstip.
1.1.
Naast deze vijf naheffingsaanslagen werden nog twee naheffingsaanslagen aan eiser opgelegd, alle in een periode van 26 januari 2023 tot en met 2 februari 2023. De heffingsambtenaar heeft, nadat eiser bezwaar heeft gemaakt, de eerste vijf naheffingsaanslagen in stand gelaten en de overige vernietigd, nu deze op opvolgende data zijn opgelegd.
2. Tussen partijen bestaat geen discussie over het feit dat de auto van eiser op de betreffende plaatsen en tijdstippen geparkeerd stond op een fiscale parkeerplaats, dat ingevolge de Verordening Parkeerbelasting 2023 van de gemeente Amsterdam (de Verordening) voor het parkeren op die plaats een parkeerbelasting verschuldigd is en dat hij die niet heeft betaald.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het kenteken van het voertuig is gekoppeld aan de gehandicaptenparkeerkaart van zijn opa, waardoor hij overal in Amsterdam kan parkeren zonder daarvoor parkeerbelasting verschuldigd te zijn. Hij wist pas dat deze gehandicaptenparkeerkaart verlopen was nadat hij enkele naheffingsaanslagen had ontvangen. Dat eiser per vergissing de gehandicaptenparkeerkaart niet tijdig heeft verlengd komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico. De verschuldigde parkeerbelasting is ook niet op andere wijze betaald. Daarom zijn de naheffingsaanslagen terecht en naar een juist bedrag opgelegd.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het grote aantal naheffingsaanslagen in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Aan eiser zijn meerdere naheffingsaanslagen opgelegd, waardoor eiser een groot bedrag moet betalen. Eiser voert aan dat ook bij een gebonden besluit, zoals een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, moet worden getoetst aan het in art. 3:4 van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel. Hij verwijst hierbij onder meer naar de conclusie van Staatsraad advocaat-generaal Snijders, Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] en naar een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant. [2]
5. De rechtbank overweegt allereerst dat hier sprake is van gebonden beschikkingen: uit de wet volgt dat als zich een belastbaar feit voordoet, de belasting verschuldigd is. Dit houdt in dit geval in dat de nageheven parkeerbelasting verschuldigd is uit hoofde van de wet (artikel 225 van de Gemeentewet waarop de Verordening is gebaseerd), zonder dat de heffingsambtenaar daarbij een hem toegekende beoordelingsvrijheid heeft. Anders dan eiser heeft gesteld, kan deze wettelijke bepaling niet worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. [3] De rechtbank stelt vast dat er geen wettelijke bepaling bestaat die het aantal dagen beperkt waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd. De gemeente kan doorgaan met naheffen zolang de auto dagelijks op dezelfde locatie geparkeerd staat. De heffingsambtenaar mag per kalenderdag één naheffingsaanslag opleggen. De wetgever heeft daarnaast bepaald dat een naheffingsaanslag kan worden toegezonden zonder dat een kennisgeving op het voertuig wordt achtergelaten, waardoor de wetgever enig tijdsverloop tussen het opleggen van de naheffingsaanslag en de kennisneming daarvan heeft voorzien. De heffingsambtenaar heeft de eerste vijf naheffingsaanslagen gehandhaafd en de overige naheffingsaanslagen vernietigd. Dit is overeenkomstig de vaste gedragslijn. Bij dergelijk beleid dient de rechterlijke toetsing zich te beperken tot de vraag of het consistent is toegepast. Nu het aantal aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen ingevolge het coulancebeleid in bezwaar is gereduceerd tot vijf is dit naar het oordeel van de rechtbank het geval.
6. Gelet op het voorgaande is er geen ruimte voor de rechtbank om te toetsen of het evenredigheidsbeginsel in de weg staat aan het opleggen van de naheffingsaanslagen. Dit kan anders zijn in het geval dat de som van de belasting een dermate hoog bedrag bereikt dat niet langer kan worden volgehouden dat de wetgever daar het oog op kan hebben gehad bij de toedeling van die bevoegdheid. Bij een reeks van vijf naheffingsaanslagen is dat naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. [4]
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.
9. Tijdens de zitting is gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.G. Elfferich, griffier, op 15 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1441.
2.Rechtbank Oost-Brabant 9 januari 2023 ECLI:NL:RBOBR:2023:119.
3.Zie ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
4.Zie Gerechtshof Amsterdam, 22 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3698.