ECLI:NL:RBAMS:2024:2335

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
C/13/722547 / HA ZA 22-717
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank tegenover een derde en aansprakelijkheid bij fraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en ABN AMRO BANK N.V. De zaak betreft de zorgplicht van de bank ten opzichte van de eiser, die schade heeft geleden door frauduleuze activiteiten op een bankrekening. De rechtbank oordeelt dat de bank vanaf 20 juni 2019 in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door geen voortvarend onderzoek te doen naar ongebruikelijke activiteiten op de bankrekening van een derde, [naam 1]. De rechtbank concludeert dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld door niet in te grijpen, ondanks dat zij op de hoogte was van verdachte transacties. De schade die de eiser heeft geleden, wordt voor 80% aan eigen schuld van de eiser toegerekend, wat betekent dat de bank slechts 20% van de schade moet vergoeden. De rechtbank wijst de bank ook aansprakelijk voor redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, maar compenseert de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. De rechtbank concludeert dat de bank niet aansprakelijk is voor schade die de eiser heeft geleden vóór 20 juni 2019, en dat de Wwft niet als bescherming tegen schade kan worden ingeroepen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van banken in het kader van fraude en de zorgplicht die zij hebben ten opzichte van hun klanten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/722547 / HA ZA 22-717
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.A.W.J. van Eijck te Rotterdam,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de bank,
advocaat: mr. P.F. Hopman te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 april 2023,
- de akte na tussenvonnis van de bank van 21 juni 2023, met producties,
- de antwoordakte na tussenvonnis van [eiser] van 13 september 2023,
- de rolbeslissing van 4 oktober 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 maart 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

De betalingen vanaf 20 juni 2019

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geconcludeerd dat de bank vanaf 20 juni 2019 in strijd met haar bijzondere zorgplicht ten opzichte van [eiser] heeft nagelaten om voortvarend onderzoek te doen naar de ongebruikelijke activiteiten op de bij haar gehouden bankrekening van [naam 1] en adequate maatregelen te treffen om het risico voor [eiser] te beperken.
2.2.
De rechtbank blijft bij dat oordeel. Op 20 juni 2019 is de bank zich bewust geworden van de ongebruikelijke activiteiten op de bankrekening van [naam 1] en het gevaar voor [eiser] . Een medewerker van de bank rapporteerde intern op 20 juni 2019 dat de privépersoon [naam 1] al geruime tijd bezig was om contant geld op te nemen dat afkomstig was [eiser] , dat het om tonnen of zelfs miljoenen ging, en dat er een vermoeden van fraude met gemeenschapsgeld was. Weliswaar had voortvarend onderzoek de precieze vorm van fraude niet dezelfde dag aan het licht gebracht, maar de bank had wel andere schadebeperkende maatregelen kunnen treffen, zoals blokkering van de bankrekening of de mogelijkheid van contante opnamen. Door dat niet te doen heeft de bank onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser] .
2.3.
Tussen 20 juni 2019 en 6 augustus 2019 heeft [naam 1] met dertien frauduleuze overboekingen en vervolgens contante geldopnamen in totaal € 270.466,91 verduisterd. In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep op eigen schuld door de bank slaagt, in zoverre dat de schade voor 80% wordt toegerekend aan [eiser] .
2.4.
[eiser] heeft gevraagd dit oordeel te herzien omdat het partijdebat eerder nog niet hierop was toegespitst en het oordeel van de rechtbank dus eigenlijk te vroeg kwam, en ook – volgens [eiser] – onvoldoende is gemotiveerd. [eiser] heeft in zijn akte naar voren gebracht dat 80% eigen schuld disproportioneel is en heeft daarbij gewezen op een vonnis in een andere zaak waarin een lager percentage eigen schuld is gehanteerd, terwijl in die zaak geen en bij [eiser] wel controle door een externe accountant had plaatsgevonden. Verder heeft [eiser] met name aandacht gevraagd voor de wetenschap die de bank had of had kunnen hebben.
2.5.
De rechtbank ziet geen grond om haar eerdere oordeel te herzien. [eiser] heeft geen concrete omstandigheden naar voren gebracht die maken dat zijn eigen schuld minder groot is dan de rechtbank eerder heeft aangenomen. De mate van eigen schuld is de uitkomst van een weging van verschillende aan partijen toe te rekenen omstandigheden die tot de schade hebben geleid.
2.6.
Aan de kant van [eiser] weegt zeer zwaar dat [eiser] zijn interne processen niet op orde had of niet goed uitvoerde. De fraude kon daardoor worden gepleegd door een werknemer van [eiser] , terwijl de controller en externe accountant van [eiser] de fraude van miljoenen euro’s niet opmerkten. Meer aandacht bij [eiser] voor de interne processen had de risico’s op fraude verkleind. [1] De omstandigheid dat de accountant van [eiser] de fraude niet heeft opgemerkt, betekent in dit geval niet dat [eiser] minder en de bank meer valt toe te rekenen. Het is namelijk het gevolg van de omstandigheid dat [eiser] zijn interne proces niet op orde had.
2.7.
Aan de kant van de bank weegt mee dat zij op 20 juni 2019 als enige de mogelijkheid van fraude daadwerkelijk heeft onderkend, en toen niet direct heeft gehandeld.
2.8.
De rechtbank zal de schade verdelen op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden en veroordeelt de bank daarom tot vergoeding van 20% van € 270.466,91 oftewel € 54.093,38. De rechtbank zal ook de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2020 toewijzen, omdat de schade toen was ingetreden.
De betalingen tot 20 juni 2019
2.9.
Over de betalingen tot 20 juni 2019 heeft de rechtbank in het tussenvonnis geoordeeld dat het aan de bank is om concreter te weerleggen dat en waarom haar post-event transactiemonitoring en overige fraudevoorzorgsmaatregelen het rekeningverloop niet hebben opgemerkt. Zonder deze weerlegging heeft de rechtbank het aannemelijk geacht dat de bank niet voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen ter voorkoming van de schade die [eiser] heeft geleden. De rechtbank heeft de bank in de gelegenheid gesteld om hierover een akte nemen.
2.10.
De bank heeft vervolgens in haar akte en bij pleidooi iets meer inzicht gegeven in de situaties waarin haar systeem alarmeringen genereert (business rules). Bij contante geldopnamen van particuliere rekeningen hangt dit er onder meer vanaf hoelang iemand al bij de bank bankiert, of de gelden in het buitenland worden opgenomen, wat iemands leeftijd en risicoprofiel zijn en vooral of de opname past binnen het bestaande patroon. Bij de mondelinge behandeling heeft de bank toegelicht dat de alarmeringen vooral gericht zijn op het ontdekken van rekeninghouders die hun rekening laten misbruiken door derden (geldezels). De bank heeft geen bijzonderheden willen geven over haar fraudevoorzorgsmaatregelen, omdat deze naar hun aard geheim moeten blijven.
2.11.
De bank heeft ook een toelichting gegeven op de opnamelimiet van [naam 1] , die zij in 2016 eenmalig en in 2018 blijvend heeft verhoogd. Het daarvoor geldende protocol was eveneens vooral gericht op ontdekking van misbruik door derden. Met het oog daarop lette de bank bij limietverhogingen erop of de rekeninghouder jong is, of hij vaak wordt begeleid door een ander, wat de reden is voor de limietverhoging en of het saldo toereikend is. Uit die perspectieven zou bij de verhogingen van de opnamelimiet van [naam 1] het rekeningverloop niet zijn opgevallen. Hoewel dit opmerkelijk is, is het niet ondenkbaar. Het systeem was niet gericht op opsporing van de fraude zoals die bij [eiser] is gepleegd. Een verslag of geluidsopname van de aanvragen van [naam 1] om limietverhoging heeft de bank niet.
2.12.
Tot slot heeft de bank bevestigd dat zij het gehele klantdossier in de onderhavige zaak heeft overgelegd. Feitelijk bestaat dit alleen uit het formulier waarmee [naam 1] zijn rekening oorspronkelijk heeft geopend. Volgens [eiser] moet er meer informatie zijn, maar de rechtbank ziet geen aanwijzing dat bepaalde documentatie ontbreekt. In het systeem van de bank is zichtbaar dat in 2011 een automatische
significant cashmelding is gegenereerd, die ook weer automatisch is afgehandeld. Daarover zijn geen bijzonderheden vastgelegd. De bank heeft hierover opgemerkt dat de melding in 2011 automatisch is gesloten en dus nooit door een medewerker is gezien, waardoor er geen sprake is van subjectieve wetenschap. Het jaar ligt bovendien voor de periode van de fraude waarvoor [eiser] schadevergoeding vordert.
2.13.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bank hiermee summier maar wel voldoende toegelicht dat en waarom haar fraudevoorzorgsmaatregelen het rekeningverloop niet hebben opgemerkt.
2.14.
De rechtbank kan geen schending vaststellen van de bijzondere zorgplicht van de bank op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer ten opzichte van [eiser] betaamt. Van de bank kon pas worden gevergd dat zij tot onderzoek zou overgaan indien zij wist van het ongebruikelijke betalingsverkeer. In dat geval had de bank, gelet op de omvang van de gestorte bedragen en de contante opname daarvan, aanleiding moeten vinden om zelfstandig onderzoek te doen naar de vraag of sprake was van fraude. De rechtbank stelt echter niet vast dat de bank al voor 20 juni 2019 daadwerkelijk wist van het ongebruikelijke betalingsverkeer.
2.15.
[eiser] heeft betoogd dat de zorgplicht van de bank verder strekt dan dat. Ook zonder daadwerkelijke kennis van ongebruikelijk betalingsverkeer zou een onderzoeksplicht kunnen bestaan. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig stilgestaan bij de conclusie die A-G Snijders heeft genomen in een zaak over misbruik van een bankrekening die op naam stond van een reeds ontbonden rekeninghouder. Die zaak heeft inmiddels op 22 maart 2024 geleid tot een uitspraak van de Hoge Raad zonder motivering. [2]
2.16.
Volgens de conclusie van A-G Snijders rechtvaardigt de wettelijke controletaak van een bank dat zij ook aansprakelijk is als duidelijk is dat zij die taak in het geheel niet naar behoren uitoefent. De rechtbank laat in het midden of dit de juiste maatstaf is. Ook als daarvan wordt uitgegaan, dan kan op basis van de informatie die de bank in de onderhavige zaak heeft gegeven niet worden vastgesteld dat de bank haar wettelijke controletaak in het geheel niet naar behoren heeft uitgeoefend.
2.17.
De rechtbank vindt wel van belang maar niet doorslaggevend of de systemen van de bank voldeden aan de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Het doel van die wet is om het witwassen van opbrengsten uit misdrijven en het financieren van terrorisme tegen te gaan. Uit de combinatie van die twee doelen en uit de toelichting op de wet [3] leidt de rechtbank af dat de Wwft is gericht op een effectieve bestrijding van activiteiten die het gezag van de overheid ondermijnen. Een gevolg daarvan kan de ontdekking van gepleegde fraude zijn, maar de normen van de Wwft strekken niet tot bescherming tegen de schade zoals [eiser] die heeft geleden.
2.18.
De rechtbank concludeert dat de bank niet aansprakelijk is voor de schade die [eiser] tot 20 juni 2019 heeft geleden.
Kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid
2.19.
[eiser] heeft de gevolgen van de fraude in kaart laten brengen door BDO Investigations B.V., door JPD Advies & Financiën, door [naam 2] , door [naam 3] en door zijn eigen medewerkers. De totale kosten daarvan bedragen € 553.434,00.
2.20.
Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade en redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De rechtbank oordeelt daarom dat de bank aansprakelijk is voor deze kosten, maar slechts voor zover dat redelijk is.
2.21.
De totale omvang van de fraude bedroeg € 4.534.778,78, terwijl de bank slechts voor € 54.093,38 daarvan aansprakelijk is. De rechtbank oordeelt dat de bank in dezelfde verhouding aansprakelijk is voor de kosten voor het in kaart brengen van de fraude. Zij zal de bank daarom veroordelen tot vergoeding van € 54.093,38 gedeeld door € 4.534.778,78 keer € 553.434,00 is € 6.601,67.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.22.
[eiser] vordert daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal zal de rechtbank deze vordering afwijzen. [eiser] heeft geen omschrijving gegeven van de voor zijn rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden, behalve dat diverse brieven zijn geschreven. De rechtbank gaat dan ook ervan uit dat deze kosten betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling al een vergoeding geeft.
Proceskosten
2.23.
In financieel opzicht krijgt [eiser] dus voor een relatief klein gedeelte gelijk, maar het juridische debat is daarvoor wel nodig geweest. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt de bank tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 54.093,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het burgerlijk wetboek met ingang van 1 januari 2020,
3.2.
veroordeelt de bank tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 6.601,67,
3.3.
compenseert de proceskosten in de zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts, mr. M.R. Jöbsis en mr. F.L. Bolkestein en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.

Voetnoten

1.Conclusie 3 van het rapport “Als je niet kijkt, zie je het niet”, dat Marcel van Dam in april 2021 heeft opgesteld in opdracht van het bestuur van [eiser] , productie 7 bij dagvaarding.
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 238, nr. 3, bladzijden 1 tot en met 4.