ECLI:NL:RBAMS:2024:2299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
13-039825-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor tenuitvoerlegging van Roemeense straf

Op 10 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in het verleden is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, en dat hij tijdens de proeftijd nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, wat heeft geleid tot de huidige overleveringsverzoek. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling, op basis van garanties van de Roemeense autoriteiten. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-039825-24
Datum uitspraak: 10 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 9 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 juli 2022 door
the Sibiu Court, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 maart 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van 1 april 2022 (no. 128/01.04.2022) van
the Sibiu Court, met daaropvolgend als beslissing in hoger beroep het arrest van 20 juni 2022 (no. 480/2022) van
the Alba Iulia Court of Appeal.
Uit het EAB volgt dat bij het vonnis van 1 april 2022 van
the Sibiu Courtook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde – voorwaardelijke – straf is bevolen. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf (van 2 jaar) was eerder opgelegd bij vonnis van 25 september 2015 (no. 354/25.09.2015) van
the Roman Court. De tenuitvoerlegging is bevolen omdat de opgeëiste persoon in de proeftijd (van 3 jaar en 6 maanden) de feiten waarvoor hij bij vonnis van 1 april 2022 werd veroordeeld, had begaan.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de beslissingen hebben geleid van 25 september 2015 (no. 354/25.09.2015) van
the Roman Courten van 1 april 2022 (no. 128/01.04.2022) van
the Sibiu Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, 10 maanden en 20 dagen. Deze straf moet volgens het EAB nog geheel worden ondergaan. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De rechtbank zal gelet op het bovenstaande alleen de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
De raadsman heeft betoogd dat de gang van zaken met betrekking tot de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure in hoger beroep onduidelijk is. De overlevering dient daarom te worden geweigerd, dan wel moet nadere informatie worden opgevraagd bij de Roemeense autoriteiten.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang. Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 22 februari 2024 en 7 maart 2024 volgt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedures voor
the Roman Courtin 2015 en
the Sibiu Courtin 2022 en dat hij na dit laatste vonnis op 18 april 2022 zelf hoger beroep heeft laten instellen via zijn advocaat. Deze gang van zaken is overigens bevestigd door de opgeëiste persoon ter zitting. De opgeëiste persoon heeft ter zitting tevens verklaard dat hij na het instellen van hoger beroep uit Roemenië is vertrokken en geen contact meer heeft onderhouden met zijn advocaat. Enkele maanden later is het arrest gewezen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden vastgesteld dat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep. Het had op zijn weg gelegen contact te houden met deze advocaat en te informeren naar de datum van de zitting. De rechtbank verwerpt het primaire verweer en wijst het subsidiaire aanhoudingsverzoek daarom af.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
overtreding van artikel 163, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994

5.Artikel 11 OLW, detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat uit de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) voortvloeit voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd, met name vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen. [5]
In het licht van het wederzijdse vertrouwen dat tussen de lidstaten moet bestaan en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van het Kaderbesluit zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit enkel verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, deze persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of
voorlopige basis. [6]
Op 20 februari 2024 is namens
the National Administration of Penitentiariesde volgende garantie verstrekt:
In view of your letter (…) regarding the conditions of detention to be enjoyed by [opgeëiste persoon] (…) in the event of his transfer to the Romanian authorities, we inform you of the following:
If the person deprived of liberty shall be surrendered (…) he shall be initially imprisoned in the Bucharest-Rahova Prison for the quarantine (induction unit), for 21 days, in a room which will guarantee him a minimum of 3 m 2 of personal space.
(…)
In view of the duration of the sentence and the residence of the sentenced
person, he will most likely serve his custodial sentence initially inthe semi-open
regime at the Botoșani Prison.
(…)
Detainees have access to walking courts (daily), clubs, sports grounds, gym, church, classrooms and other facilities for exercising their rights.
(…)
In the semi-open regime, the doors of the rooms are open throughout the day. The prisoners have access, throughout the day, in compliance with a program
approved by the prison management, to the walking yards.
(…)
In view of the prospect of implementing the measures contained in the "Action
Plan 2020 - 2025 for the execution of the Rezmives and others v. Romania pilot
judgment and the judgments handed down in the Bragadireanu v. Romania group of
cases, and the current trend in the number of inmates held by the National
Administration of Penitentiaries, as a result of the criminal policies adopted by the Romanian State, the National Administration of Penitentiaries guarantees to
provide a minimum individual space of 3 square meters throughout the
execution of the sentence, including the bed and related furniture, without including
the space for the restroom.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garanties. [7] De rechtbank is, gelet op deze toezeggingen van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon in de detentie-instellingen waar hij na overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie ten aanzien van de opgeëiste persoon in deze detentie-instellingen immers weggenomen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8, 107, 163 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Sibiu Court, Roemenië, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. A.W.T. Klappe en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. Munster en A. Gabriëlse, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie onder andere: rb Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629; rb Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463 en rb Amsterdam 4 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513.
6.HvJ EU, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
7.HvJ EU, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.