ECLI:NL:RBAMS:2024:2234

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
732637 / HA ZA 23-381
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid testament en erfdeelverdeling in nalatenschap na overlijden moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2024 uitspraak gedaan over de geldigheid van het testament van een overleden moeder en de verdeling van haar nalatenschap. De moeder, die op 30 januari 2022 overleed, had in 2006 een testament opgesteld waarin haar zoon [gedaagde] werd onterfd. In 2019 herstelde zij dit testament, maar haar dochter [eiseres] betwistte de geldigheid van het nieuwe testament, stellende dat haar moeder niet wilsbekwaam was en dat er sprake was van misbruik van omstandigheden door [gedaagde]. De rechtbank oordeelde dat het testament van 2019 geldig was, omdat de moeder, ondanks haar geestelijke toestand, in staat was haar wil te bepalen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was van misbruik van omstandigheden door [gedaagde].

Daarnaast werd de hoogte van het erfdeel van [eiseres] uit de nalatenschap van haar vader vastgesteld op € 244.471,-, na aftrek van de betaalde erfbelasting. De rechtbank oordeelde dat de betalingen die door de moeder aan [eiseres] zijn gedaan, in totaal € 190.874,83, als aflossingen op het erfdeel van de vader moeten worden beschouwd. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, terwijl de tegenvorderingen van [gedaagde] werden toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/732637 / HA ZA 23-381
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
gedaagde in reconventie (tegenvordering),
advocaat: mr. M.A. Ossentjuk te Leiden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
eiser in reconventie (tegenvordering),
advocaat: mr. R. Teerink te Tilburg.
De rechtbank noemt partijen hierna [eiseres] en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
De volgende stukken behoren tot het procesdossier:
- de dagvaarding van 30 maart 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord met tegenvordering van [gedaagde] , met producties,
- de conclusie van antwoord op de tegenvordering, met wijziging van de vordering van [eiseres] , met producties,
- het tussenvonnis van 4 oktober 2023 waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bepaald,
- de akte inbreng producties van 6 december 2023 van [eiseres] , met producties,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 december 2023.

2.De feiten

2.1.
[erflaatster] (hierna:
moederof
erflaatster) is op 30 januari 2022 te Amstelveen overleden. Zij was ten tijde van haar overlijden alleenstaand. Erflaatster is getrouwd geweest met [vader] (hierna:
vader). Hij is overleden op 5 december 2006. [eiseres] en [gedaagde] zijn hun kinderen.
2.2.
Moeder heeft op 27 juli 2006 een testament opgemaakt waarbij zij [gedaagde] heeft onterfd. Zij heeft in dat testament ook opgenomen dat haar afstammelingen zijn vrijgesteld van de verplichting tot inbreng van giften. Op 14 november 2019 heeft moeder een nieuw testament opgemaakt waarbij zij het eerdere testament heeft herroepen. [gedaagde] is hierin niet onterfd. Ook staat in dit testament een verplichting van de erfgenamen om de waarde van giften in te brengen om te verrekenen met hun erfdeel. Het eerste testament wordt hierna genoemd: het testament van 2006 en het tweede testament: het testament van 2019.
2.3.
Partijen hebben de nalatenschap van moeder beneficiair aanvaard.
2.4.
[gedaagde] had in de periode van februari 2000 tot november 2017 geen contact met moeder en vader. In de periode na november 2017 had hij incidenteel contact en vanaf september 2019 zag hij zijn moeder regelmatig tot aan haar overlijden.
2.5.
Vader heeft een testament opgemaakt waarbij hij [gedaagde] heeft onterfd. Verder heeft vader [eiseres] voor 99/100e deel tot erfgenaam benoemd en moeder voor 1/100e deel en de wettelijke verdeling van toepassing verklaard. Na het overlijden van vader heeft [eiseres] een vordering op moeder gekregen met betrekking tot haar erfdeel van de nalatenschap van vader. De vordering van [eiseres] moet worden vermeerderd met een enkelvoudige rente van 8,09% per jaar aan rente en is opeisbaar bij het overlijden van moeder.
2.6.
Moeder is op 5 juli 2019 met een spoedopname opgenomen in een zorginstelling, genaamd Berkenstede. Op 5 oktober 2019 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de geestelijke toestand van moeder door een VIA-arts, Th. Trompetter. Hij concludeerde dat moeder in algemene zin niet meer in staat is haar zakelijke en persoonlijke belangen te behartigen. Bij beschikking van deze rechtbank van 4 november 2019 zijn de goederen van moeder onder bewind gesteld vanwege haar lichamelijke/geestelijke toestand. Ook is voor moeder een mentorschap ingesteld. Bij beschikking van deze rechtbank van 4 december 2019 is moeder onder curatele gesteld. Vervolgens heeft de kantonrechter op 19 december 2019 de curatele weer omgezet in bewind en mentorschap.

3.De vordering van [eiseres]

3.1.
Samengevat vordert [eiseres] :
Primair
1. een verklaring voor recht dat het testament van 2019 nietig is en dat de nalatenschap van moeder moet worden afgewikkeld volgens het testament van 2006,
Subsidiair
2. een verklaring voor recht dat de bepaling in het testament van 2019 over de inbrengverplichting nietig is,
3. een verklaring voor recht dat de erfgenamen van moeder geen verplichting hebben om de waarde van de door moeder na 1 januari 2003 ontvangen giften in haar nalatenschap in te brengen,
Meer subsidiair
4. een verklaring voor recht dat de bepaling in het testament van 2019 over de inbrengverplichting voor niet geschreven moet worden gehouden,
5. een verklaring voor recht dat de erfgenamen van moeder geen verplichting hebben om de waarde van de door moeder na 1 januari 2003 ontvangen giften in haar nalatenschap in te brengen,
Meer meer subsidiair
6. een verklaring voor recht dat de inbrengverplichting van de waarde van giften moet worden gelezen als een verplichting die geldt voor giften van na 14 november 2019,
Uiterst subsidiair
7. een verklaring voor recht dat aan de bepaling in het testament van 2019 over de inbrengverplichting door belanghebbenden of door derden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, (1) geen rechten kunnen worden ontleend, en/of (2) dat daaraan geen gevolg gegeven kan worden,
8. een verklaring voor recht dat de erfgenamen geen verplichting hebben om de waarde van de door hen van moeder na 1 januari 2003 ontvangen giften in haar nalatenschap in te brengen.
Aanvullend vordert [eiseres] :
9. een verklaring voor recht dat het erfdeel dat [eiseres] toekomt van de erfenis van vader, na aftrek van de erfbelasting en € 20.000,-, per 5 juli 2023, inclusief rente € 644.575,50 bedraagt,
10. een verklaring voor recht dat de daarover per 6 juli 2023 verschuldigde enkelvoudige rente, van 8,09% per jaar, € 1.921,38 per maand bedraagt,
11. een verklaring voor recht dat alleen een bedrag van € 20.000,- als aflossing op het aan [eiseres] toekomende vaderlijk erfdeel is aan te merken,
12. een verklaring voor recht dat € 6.774,83 (€ 274,83 + € 6.500,00) onkostenvergoeding is die moeder aan [eiseres] heeft betaald,
13. een verklaring voor recht dat € 148.617,37 een gift is,
14. te bepalen dat € 329,10 van de declaratie van de Notariskantoor Bellaar c.s.
van 15 september 2022, voor rekening van [gedaagde] pro se komt, met de verplichting dat hij dit bedrag overmaakt op [rekeningnummer] ten name van [eiseres] .
15. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure vermeerderd met de wettelijke rente hierover.
[eiseres] vordert dat de rechtbank hierbij bepaalt dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.
Kort samengevat stelt [eiseres] hiertoe het volgende. Het testament van 2019 is helemaal of deels nietig, omdat bij moeder sprake was van een gestoord geestesvermogen en haar wil niet overeenkwam met het testament van 2019. Volgens [eiseres] is de inbrengverplichting ook nietig omdat de bepaling in strijd is met de goede zeden. In het testament van 2006 stond dat giften niet hoefden te worden ingebracht. Dat is een toezegging en de goede zeden brengen mee dat toezeggingen moeten worden nagekomen. Het terugkomen op een toezegging is in strijd met fundamentele normen van ongeschreven recht. Verder stelt [eiseres] dat zij in het kader van het erfdeel van vader een vordering heeft op de nalatenschap van moeder. Moeder heeft met uitzondering van een bedrag van € 20.000,- geen bedragen overgemaakt als aflossingen op deze vordering. De vordering op de nalatenschap van moeder ter zake van het erfdeel van vader moet worden vermeerderd met een rente van 8,09%.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zijn conclusie is dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.

4.De tegenvordering van [gedaagde]

4.1.
Samengevat vordert [gedaagde] :
1. een verklaring voor recht dat het erfdeel van [eiseres] uit de nalatenschap van vader € 244.471,- bedraagt,
2. een verklaring voor recht dat de betalingen (overboekingen/pinopnames), zoals weergegeven in alinea 56 van de conclusie van antwoord, in totaal ter hoogte van een bedrag van € 341.092,17, aflossingen betreffen van het erfdeel van [eiseres] uit de nalatenschap van vader, per datum van betaling.
3. voor zover de rechtbank oordeelt dat de betalingen van in totaal € 341.092,17 niet allemaal aflossingen zijn: een verklaring voor recht dat het verschil tussen het bedrag van € 341.092,17 en de door de rechtbank vastgestelde aflossingen, giften aan [eiseres] zijn,
4. een verklaring voor recht dat de giften aan [eiseres] , voor zover daarvan sprake is, zijn vernietigd wegens misbruik van omstandigheden, althans vernietiging van de giften,
5. een verklaring voor recht dat [eiseres] tot 30 januari 2022, althans 23 januari 2023 aanspraak kan maken op vergoeding van rente over het erfdeel van vader,
6. een verklaring voor recht dat van de declaratie van de notaris een bedrag van € 658,20 voor rekening van de nalatenschap komt en dat een bedrag van € 164,25 voor rekening van [eiseres] komt.
7. [eiseres] te veroordelen in de kosten van de procedure vermeerderd met de rente.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank hierbij bepaalt dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
4.2.
Kort samengevat stelt [gedaagde] dat het erfdeel van vader op het moment van zijn overlijden moet worden vastgesteld aan de hand van de aangifte erfbelasting en met aftrek van de betaalde erfbelasting. Volgens hem zijn alle bedragen die zijn afgeboekt van de bankrekening van moeder ten behoeve van [eiseres] aflossingen op de vordering van [eiseres] uit hoofde van haar aandeel in de nalatenschap van vader omdat het geen giften zijn. Voor zover het wel giften zijn, zijn ze gedaan doordat [eiseres] misbruik heeft gemaakt van omstandigheden, waaronder de slechte geestelijke gesteldheid van moeder. [gedaagde] heeft daarom de vernietiging van de giften ingeroepen.
4.3.
[eiseres] voert verweer. Haar conclusie is dat de vorderingen van [gedaagde] moeten worden afgewezen met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.

5.De beoordeling

Nietigheid van het testament
Uitgangspunten bij de beoordeling
5.1.
[eiseres] vordert nietigverklaring van het testament van 2019 of een deel daarvan op grond van een wilsgebrek bij moeder. Het maken van een testament is een rechtshandeling. Voor een rechtshandeling is een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist, die zich door een verklaring heeft geopenbaard. [1] De inhoud van het testament moet dus kloppen met de bedoeling van moeder. Als moeder door haar geestelijke stoornis de betrokken belangen niet meer kon overzien of als het testament onder invloed van die geestelijke stoornis is gedaan, gaat de wet ervan uit dat het testament
nietovereenkomt met de bedoeling van moeder. [2] Als dat zo is, zou het testament van 2019 dus niet geldig zijn.
5.2.
Het uitgangspunt is dat moeder het recht en de vrijheid had om een nieuw testament op te stellen. De rechtbank mag dus achteraf niet te snel aannemen dat zij onbekwaam was om dit te doen. Daarbij komt dat het feit dat moeder een geestelijke stoornis had, niet automatisch betekent dat het testament ook onder invloed van die stoornis is gedaan. Een geestelijke stoornis hoeft niet te betekenen dat moeder de betrokken belangen niet meer kon overzien op het moment van het maken van het testament. Dit hangt af van de [gedaagde] van die stoornis en de ingewikkeldheid van het testament. [3]
Testament van 2019 is geldig
5.3.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het testament van 2019 niet nietig is. De redenen daarvoor zijn de volgende.
5.4.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] feitelijk initiator is geweest van de aanpassing van het testament door moeder. Hij heeft haar in contact met de notaris gebracht, haar telkens begeleid en misbruik gemaakt van haar geestelijke gezondheid. [gedaagde] bestrijdt dit en heeft verklaard dat het moeder was die haar testament wilde wijzigen om ervoor te zorgen dat haar kinderen gelijk behandeld zouden worden. Zij heeft [gedaagde] daarom gevraagd contact op te nemen met de notaris.
5.5.
De rechtbank constateert dat de door [eiseres] gestelde gang van zaken bij het opstellen van het testament van 2019 voor een groot deel op vermoedens is gebaseerd. Dat [gedaagde] na langere tijd van afwezigheid hernieuwd contact met zijn moeder heeft, haar heeft geholpen in het contact met de notaris en daar mogelijk ook zelf een belang bij heeft gehad is onvoldoende om aan te nemen dat hij misbruik heeft gemaakt van de geestelijke toestand van erflaatster. Voor het antwoord op de vraag of moeder wilsbekwaam was om het testament 2019 op te laten stellen zijn de conclusies van de notaris en de Via-arts van doorslaggevend belang.
5.6.
Uit de stukken blijkt dat de notaris zorgvuldig heeft gehandeld bij het opstellen van het testament van 2019. Zo heeft zij het ‘Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening’ gevolgd en een medische verklaring van een Via-arts gevraagd. De Via-arts heeft moeder onderzocht en geconcludeerd dat moeder in staat was om haar wil te bepalen over de herroeping van het testament van 2006. Dat moeder op dat moment in een verzorgingstehuis woonde en leed aan dementie heeft de Via-arts in de beoordeling meegenomen. Zelf heeft de notaris meerdere keren met moeder gepraat. Ook heeft zij aan moeder een toelichting gegeven op de tekst van het testament van 2019. Op basis daarvan heeft de notaris geconcludeerd dat moeder de gevolgen van de wijziging van het testament kon overzien. Moeder was volgens haar bovendien “consistent en persistent in haar wensen”. De geestelijke gesteldheid van moeder stond er toen dus niet aan in de weg om de gevolgen van de herroeping te overzien. [4] Daarmee staat vast dat de gevolgen van de herroeping van het testament van 2006 in overeenstemming waren met haar wil.
De inbrengverplichting is geldig
5.7.
Dit geldt ook voor de inbrengverplichting. Deze verplichting is in lijn met de gevolgen van de herroeping van het testament van 2006. De bepaling in het testament van 2006 waardoor [gedaagde] werd onterfd is in het testament van 2019 niet opgenomen. Door de herroeping van het testament van 2006 is [gedaagde] dus samen met [eiseres] erfgenaam van moeder geworden. Het is aannemelijk dat de wens van moeder was om hem en [eiseres] gelijk te behandelen, zoals [gedaagde] aanvoert. Dit doel wordt alleen bereikt door de herroeping van het testament van 2006 in combinatie met de inbrengverplichting. Zonder de inbrengverplichting zou de omvang van de nalatenschap, na afdracht van het erfdeel van vader aan [eiseres] , zeer beperkt zijn.
5.8.
[eiseres] stelt dat de Via-arts heeft verklaard dat moeder gezien haar geestelijke toestand niet meer in staat was de reikwijdte van haar beslissingen te overzien ten aanzien van het opstellen van een nieuw testament. De Via-arts heeft geconcludeerd dat moeder niet zelfstandig naar behoren kon oordelen over nieuwe verdelingen, ook doordat zij in een afhankelijke en kwetsbare positie zat, aldus [eiseres] . Dit is echter geen aanwijzing dat de inbrengverplichting niet in lijn is met de wil van moeder, want de gevolgen van de inbrengverplichting dienen hetzelfde doel als de herroeping van het testament van 2006: het gelijk behandelen van [eiseres] en [gedaagde] .
5.9.
De rechtbank ziet in de volgende factoren juist aanwijzingen dat het testament van 2019 inclusief de inbrengverplichting overeenkomt met de wil van moeder. Het testament van 2019 bevat alleen deze twee bepalingen en daarmee is dit testament na uitleg door de notaris goed te overzien. Uit de verklaring van de notaris blijkt dat zij zorgvuldig heeft gehandeld en dat zij de gevolgen van het testament met moeder heeft besproken. De expertise van een notaris is (onder andere) de bedoeling van de opdrachtgever te achterhalen en het testament conform die bedoeling op te maken. Uit haar verklaring blijkt dat de notaris dat heeft gedaan. Uiteindelijk heeft moeder het testament getekend in het bijzijn van de notaris en een tweede getuige. [gedaagde] was niet aanwezig bij de gesprekken met de notaris en niet bij de ondertekening van het testament. Daar tegenover staat dat er geen aanwijzingen zijn dat moeder de gevolgen van de inbrengverplichting niet heeft gewild. [eiseres] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] haar wil op dit punt heeft beïnvloed.
Er is geen strijd met de goede zeden
5.10.
[gedaagde] voert terecht aan dat een testament pas werking heeft na overlijden en dat de erflater het testament altijd eenzijdig mag herroepen [5] . De herroeping van het testament uit 2006 heeft tot gevolg dat deze niet meer bestaat en geen werking heeft. [eiseres] kan daarom geen beroep doen op een eerder testament van moeder. Van een toezegging waarop je niet kunt terugkomen is dus geen sprake. Daarom is er ook geen sprake van strijd met de goede zeden. Daarbij komt dat op een toezegging bij een individuele gift niet kan worden teruggekomen omdat degene die de gift ontvangt ook direct kennis neemt van de toezegging. Dat hoeft bij een testament niet het geval te zijn. [eiseres] heeft niet gesteld en het is de rechtbank niet gebleken dat [eiseres] op de hoogte was van de vrijstelling van de inbrengverplichting in het testament van 2006.
De inbrengverplichting is niet onaanvaardbaar
5.11.
Een bepaling kan niet van toepassing zijn als dat in de concrete omstandigheden té onredelijk is (‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’). Dat is een regel die terughoudend moet worden toegepast, dus alleen in gevallen waarin het overduidelijk onredelijk zou zijn om iemand aan de bepaling te houden. Omdat [eiseres] stelt dat daarvan sprake is en [gedaagde] dit betwist, moet [eiseres] met concrete feiten en omstandigheden komen waaruit blijkt dat (de gevolgen van) de inbrengverplichting overduidelijk onredelijk zijn. Dat heeft zij niet gedaan. In het licht van wat de rechtbank heeft overwogen in 5.4 tot en met 5.9 is de inbrengverplichting niet onaanvaardbaar.
Conclusie
5.12.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het testament van 2019 geldig is en de bepaling over de inbrengverplichting ook. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld om bij deze stand van zaken te bepalen dat de inbrengverplichting alleen geldt voor giften van na 14 november 2019. De rechtbank wijst daarom de vorderingen van [eiseres] op deze punten af (vorderingen 1 tot en met 8).
Erfdeel van vader
5.13.
De tegenvorderingen van [gedaagde] en de aanvullende vorderingen van [eiseres] gaan grotendeels over het erfdeel van [eiseres] in de nalatenschap van vader en de bedragen die zijn overgeboekt naar de bankrekening van [eiseres] . De rechtbank behandelt deze vorderingen daarom samen.
5.14.
[eiseres] heeft voor het erfdeel van vader een vordering op de nalatenschap van moeder. Dit is een schuld van de nalatenschap van moeder. [6] De hoogte van de vordering van [eiseres] op de nalatenschap van moeder wordt bepaald door 1) de hoogte van het erfdeel bij overlijden van vader, 2) de door moeder voor [eiseres] betaalde erfbelasting 3) de hoogte van de aflossingen die moeder heeft betaald aan [eiseres] en 4) de rente over het erfdeel. Onder punt 3 gaat de rechtbank ook in op de standpunten van partijen over het antwoord op de vraag of er giften zijn gedaan door moeder aan [eiseres] .
1) Hoogte erfdeel [eiseres] bij overlijden vader
5.15.
De peildatum voor de vaststelling van de waarde van de nalatenschap van vader is de datum van zijn overlijden. [7] Dat is dus 5 december 2006. De bedragen die zijn opgegeven bij de aangifte van erfbelasting zijn in beginsel de waardes van de bestanddelen van de nalatenschap op de peildatum. In de aanslag erfbelasting wordt niet afgeweken van de aangifte. Daarom zijn de waardes van de bestanddelen van de nalatenschap die in de aangifte erfbelasting staan het uitgangspunt voor de bepaling van het erfdeel van [eiseres] .
5.16.
[eiseres] stelt echter dat de aangifte erfbelasting niet klopt, deels door een vergissing en deels omdat waardes laag zijn gehouden om minder belasting te betalen.
Het gaat om de volgende posten in de aangifte erfbelasting:
1) Belastingschulden
Volgens [eiseres] zijn dit juist tegoeden. [gedaagde] betwist dit gemotiveerd. [eiseres] onderbouwt haar standpunt niet, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het om schulden gaat zoals in de aangifte erfbelasting staat.
2) Woning en garage
De waardes in de aangifte erfbelasting van de woning en de garage zijn respectievelijk € 257.500,- en € 29.500,-. Deze waardes komen overeen met de taxatie die op 9 januari 2007 is gedaan. Er zijn geen aanwijzingen dat, zoals [eiseres] stelt, in afwijking hiervan de waarde van de garage op de peildatum hoger was.
5.17.
De rechtbank volgt ook de aangifte erfbelasting voor de waarde van de bank- en effectenrekeningen (€ 321.297,-), de begrafeniskosten die ten laste komen van de nalatenschap (€ 16.437,-), de waarde van de inboedel (€ 3.250,-), de sieraden (€ 275,-) en de auto (€ 10.000,-).
5.18.
Het erfdeel van [eiseres] op de datum van overlijden van vader bedroeg dus € 287.079,- (99/100e van € 289.979,-).
2) door moeder voor [eiseres] betaalde erfbelasting
5.19.
De erfbelasting over het erfdeel van [eiseres] was € 42.608,-. Dit bedrag heeft moeder destijds voorgeschoten voor [eiseres] . [eiseres] was de erfbelasting verschuldigd direct na het overlijden van vader. De erfbelasting moet daarom op dat moment in mindering worden gebracht op het erfdeel, zoals [gedaagde] terecht stelt. De vordering van [eiseres] op moeder bedroeg dus op de datum van overlijden van vader € 244.471,-. De rechtbank wijst daarom vordering 1 van [gedaagde] toe.
3) aflossingen
5.20.
Na het overlijden van vader zijn er geldbedragen overgeboekt van de bankrekening van moeder naar de bankrekening van [eiseres] . [gedaagde] stelt dat die betalingen aflossingen zijn op de vordering van [eiseres] in verband met het vaderlijk erfdeel. Als deze bedragen zijn aan te merken als aflossingen, dan moeten ze worden afgetrokken van de vordering die [eiseres] heeft op de nalatenschap van moeder en is over die bedragen vanaf het moment van betaling geen rente meer verschuldigd. [eiseres] betwist de stellingen van [gedaagde] gemotiveerd. Zij erkent alleen dat de overboeking van € 20.000,- op 8 maart 2019 een aflossing is.
5.21.
[gedaagde] stelt dat de betalingen door moeder aflossingen zijn. Omdat [eiseres] dit gemotiveerd betwist moet [gedaagde] dit aantonen. Hij onderbouwt zijn stelling echter niet met concrete feiten of omstandigheden. Hij wijst er alleen op dat [eiseres] niet kan bewijzen dat het giften zijn. Dat is echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat het aflossingen zijn. [eiseres] stelt van haar kant dat de overboekingen giften zijn of in ieder geval horen bij de nalatenschap van moeder.
5.22.
Er zijn aanwijzingen dat meerdere bedragen giften zijn. Moeder heeft bij de overboeking van € 20.000,- op 8 maart 2019 expliciet vermeld dat het een aflossing is. [8] Dat dit bij de andere overboekingen niet staat, duidt er op dat die overboekingen geen aflossingen zijn. Verder staat in de verklaringen van de heer en mevrouw [naam 1] en de heer en mevrouw [naam 2] dat moeder [eiseres] en haar echtgenoot financieel steunde. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat de volgende bedragen giften zijn:
  • € 600,- 31 januari 2012
  • € 100.000,- 18 april 2012
  • € 2.500,- 2 april 2014
  • € 2.000,- 5 september 2014
  • € 1.500,- 1 juli 2016
  • € 3.617,34 8 juni 2017
5.23.
Moeder heeft op 11 december 2014 € 40.000,- overgeboekt naar de bankrekening van [eiseres] met de omschrijving “deel [eiseres] erfenis”. Er zijn geen aanwijzingen of moeder hiermee doelt op het erfdeel van vader. De rechtbank merkt deze overboeking aan als gift gezien de omstandigheden vermeld in 5.22.
De overboeking van 5 september 2014 bedroeg in totaal € 2.000,-. Dit betrof een huwelijkscadeau, aldus [eiseres] . Op 31 januari 2012 heeft moeder € 600,- overgeboekt, onder vermelding van “zoals beloofd”. Volgens [eiseres] is dit een gift voor haar echtgenoot. Dit waren dus geen giften voor haar, aldus [eiseres] . De rechtbank rekent de bedragen evenwel (geheel) toe als giften voor [eiseres] omdat deze op haar bankrekening zijn gestort.
5.24.
Alle bedragen die in 5.22 en 5.23 staan vermeld zijn dus een gift. Dit betekent dat in totaal € 150.217,34 door [eiseres] moet worden ingebracht in de nalatenschap van moeder van wege de inbrengverplichting. Dit is een hoger bedrag dan [eiseres] vordert (vordering 13). Daarom kan de rechtbank hiervoor geen verklaring van recht geven en wordt deze vordering dus afgewezen.
5.25.
Verder zijn in 2019 de volgende bedragen door [eiseres] afgeboekt van de bankrekening van moeder:
  • € 274,83 25 juli 2019
  • € 6.500,- 14 augustus 2019
  • € 100.000,- 3 oktober 2019
  • € 5.100,- 3 oktober 2019
  • € 65.000,- 4 oktober 2019
  • € 4.000,- 14 oktober 2019
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] deze bedragen onrechtmatig heeft onttrokken aan moeder, omdat zij geen toestemming heeft gekregen om het geld voor zichzelf te gebruiken. Het bedrag van € 274,83 betreft benzinekosten tijdens een vakantiereis die [eiseres] heeft betaald met de pinpas van de bankrekening van moeder. Het bedrag van € 6.500,- was volgens [eiseres] een vergoeding voor kosten die zij had gemaakt in het kader van de zorg voor moeder. Zij had daarover een afspraak gemaakt met moeder, aldus [eiseres] . Echter, zij heeft dit bedrag overgeboekt zonder overleg met moeder over de hoogte daarvan en zij heeft dat gedaan op het moment dat moeder was opgenomen in Berkenstede wegens haar slechte geestelijke gezondheid. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om de bedragen redelijkerwijs aan te merken als aflossing op de vordering van [eiseres] in verband met het vaderlijk erfdeel, zodat over deze bedragen vanaf het moment van opname door [eiseres] geen rente meer verschuldigd is. De rechtbank wijst daarom vordering 12 van [eiseres] af.
5.26.
Over de bedragen die zijn overgeboekt in oktober 2019 heeft [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij die bedragen heeft overgemaakt naar haar eigen rekening omdat zij zich zorgen maakte over de situatie rondom haar moeder. Op een voor haar onverwacht moment, wilde haar moeder haar niet meer zien en had moeder ineens intensief contact met haar broer, terwijl haar broer geen contact met [eiseres] zocht en de gezondheid van moeder steeds verder achteruit ging. [eiseres] erkent dat zijn niet gerechtigd was de bedragen aan haarzelf over te maken, maar wilde voorkomen dat haar broer toegang kreeg tot het geld van moeder. Toen naderhand voor [eiseres] duidelijk was dat dit niet nodig was, heeft zij echter alleen een bedrag van € 10.000,- teruggestort. De rechtbank acht het daarom ook hier redelijk deze bedragen, van in totaal € 164.100,-, aan te merken als aflossing van de vordering van [eiseres] in verband met het vaderlijk erfdeel.
5.27.
Dit betekent dat in totaal een bedrag van € 190.874,83 (274,83 + 6.500 + 20.000 + 164.100) is afgelost op de vordering van [eiseres] in verband met het vaderlijk erfdeel. De rechtbank kan daarom geen verklaring voor recht afgeven dat
alleeneen bedrag van € 20.000,- als aflossing is aan te merken, zoals [eiseres] vordert (vordering 11) en wijst daarom deze vordering af. Voor de vorderingen 2 en 3 van [gedaagde] geldt het volgende. Vordering 2 wordt toegewezen voor een bedrag van € 190.874,83 als het mindere. Vordering 3 wordt ook toegewezen omdat niet alle door hem gestelde bedragen (van in totaal € 341.092,17) door de rechtbank als aflossingen worden aangemerkt. De giften bedragen in totaal € 150.217,34, zoals hierboven is overwogen in 5.24.
4) De rente over het erfdeel
5.28.
[eiseres] en [gedaagde] zijn het erover eens dat de rente over het erfdeel 8,09% per jaar is. Deze rente is niet meer verschuldigd over de bedragen die zijn aangemerkt als aflossing vanaf het moment van overboeking. Het gaat dus om de volgende bedragen en data:
  • € 20.000,- 8 maart 2019
  • € 274,83 25 juli 2019
  • € 6.500,- 14 augustus 2019
  • € 100.000,- 3 oktober 2019
  • € 5.100,- 3 oktober 2019
  • € 65.000,- 4 oktober 2019
  • € 4.000,- 14 oktober 2019
5.29.
Dit betekent dat het erfdeel dat [eiseres] toekomt van de erfenis van vader per 5 juli 2023 lager is dan zij stelt. Partijen dienen zelf aan de hand van 5.28 en 5.36 te berekenen hoe hoog dat bedrag is. De rechtbank wijst daarom de vordering van [eiseres] op dit punt af (vordering 9).
Geen misbruik van omstandigheden
5.30.
[gedaagde] stelt dat voor zover sprake is van giften, deze onder misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen en moeten worden vernietigd. [eiseres] betwist dit.
5.31.
[gedaagde] heeft als rechtsopvolger onder algemene titel (erfgenaam) van de moeder en daarmee dus als ‘schenker’ een beroep gedaan op vernietigbaarheid van schenkingen van moeder aan [eiseres] . Dit betekent dat als hij feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, de bewijslast van het tegendeel in beginsel op [eiseres] rust. [9]
5.32.
Uit de stellingen van [gedaagde] volgt echter niet dat de giften zoals die zijn vastgesteld in 5.22, 5.23 en 5.24 onder misbruik van omstandigheden zijn gedaan. De (buitengerechtelijke) vernietiging is dus niet geslaagd. [gedaagde] ziet in diverse omstandigheden aanwijzingen voor misbruik van omstandigheden, zoals dat moeder en [eiseres] een hechte relatie hadden, [eiseres] de beschikking had over de pinpas van de bankrekening van moeder en toegang had tot internetbankieren van moeder. Dat deze omstandigheden [eiseres] de gelegenheid gaven om moeder door misbruik te bewegen de giften te doen, betekent echter niet dat zij het daadwerkelijk gedaan heeft. Uit deze omstandigheden, die op zichzelf niet worden betwist, volgt niet [eiseres] misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden.
5.33.
De bewijslast ligt dus niet bij [eiseres] . Ook uit de verklaringen van buren en vrienden van moeder die zijn overgelegd door de broer, blijkt niet van misbruik van omstandigheden. Zo kan uit de eerste verklaring worden afgeleid dat moeder volgens haar vrienden spijt had van de giften en dat zij voornemens is niet nog een keer een schenking te doen, maar dit betekent niet dat als hun verklaring juist is, er sprake is van misbruik van omstandigheden. De verklaring van de buren ziet op financiële hulp van moeder aan het gezin van [eiseres] in algemene zin en daaruit blijkt evenmin van misbruik van omstandigheden.
5.34.
Voor zover [gedaagde] wel genoeg feiten heeft gesteld, is de bewijslast echter niet op [eiseres] komen te rusten, omdat dit onredelijk zou zijn. [eiseres] en [gedaagde] zijn beiden erfgenaam en dus worden beiden in juridisch opzicht gezien als schenker. Er is daarom geen aanleiding de positie van de een te versterken tegenover de ander.
5.35.
De conclusie is dat geen sprake was van misbruik van omstandigheden en de giften niet zijn vernietigd en dat de vordering van [gedaagde] (vordering 4) wordt afgewezen.
Einde periode aanspraak op rente
5.36.
Terecht stelt [gedaagde] dat de rente van 8,09% over de vordering van [eiseres] niet meer verschuldigd is vanaf 23 januari 2023. [eiseres] en [gedaagde] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Zij zijn daardoor vereffenaar [10] en uit dien hoofde moeten zij de nalatenschap beheren. Ook dienen zij de opeisbare schulden van de nalatenschap te voldoen en te voorkomen dat schulden onnodig oplopen. De vordering van [eiseres] is zo’n schuld. Door de aanzienlijke rente zou deze schuld juist onnodig oplopen bij het niet voldoen van de schuld. Het zou bovendien onredelijk zijn de rente op de schuld aan [eiseres] door te laten lopen na de sommatie van [gedaagde] . Als schuldeiser zou zij dan profiteren ten koste van de nalatenschap door haar taak als vereffenaar niet uit te voeren. Met de sommatiebrief was duidelijk voor [eiseres] dat [gedaagde] wenste dat de schuld voldaan werd. Het standpunt dat zij alleen de schuld zou moeten voldoen als partijen haar gezamenlijk aanschrijven snijdt geen hout. Er bestond dus voor haar geen geldige reden om de vordering niet te voldoen.
5.37.
De rechtbank wijst daarom vordering 10 van [eiseres] af en vordering 5 van [gedaagde] toe.
Declaratie notaris
5.38.
In opdracht van [eiseres] heeft de notaris werkzaamheden verricht. Daarvoor heeft hij € 822,45 aan kosten gedeclareerd. [eiseres] heeft deze kosten betaald. [eiseres] en [gedaagde] zijn het erover eens dat € 658,20 van de declaratie ziet op werkzaamheden verricht voor de nalatenschap en dat € 164,25 ziet op werkzaamheden voor [eiseres] in privé. [gedaagde] hoeft niet in privé geld te betalen voor notariskosten die ten laste komen van de nalatenschap. Omdat hij de erfenis beneficiair heeft aanvaard is hij daarvoor niet in privé aansprakelijk. Het maakt niet uit dat [eiseres] deze kosten heeft voorgeschoten. Zij heeft daardoor een vordering op de nalatenschap en niet op [gedaagde] . De rechtbank wijst daarom de vordering van [eiseres] (14) op dit punt af en de tegenvordering van [gedaagde] (6) toe.
Proceskosten
5.39.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De vorderingen van [eiseres]
De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af.
De tegenvorderingen van [gedaagde]
De rechtbank
6.2.
verklaart voor recht dat het erfdeel van [eiseres] uit de nalatenschap van vader (na aftrek van de betaalde erfbelasting) € 244.471,- is,
6.3.
verklaart voor recht dat de betalingen (overboekingen/pinopnames), zoals weergegeven in 5.27 van dit vonnis, in totaal van € 190.874,83, aflossingen betreffen van het erfdeel van [eiseres] uit de nalatenschap van vader, per datum van betaling,
6.4.
verklaart voor recht dat het verschil tussen het bedrag van € 341.092,17 en de door de rechtbank vastgestelde aflossingen, giften aan [eiseres] zijn,
6.5.
verklaart voor recht dat [eiseres] tot 23 januari 2023 aanspraak kan maken op vergoeding van rente over het erfdeel van vader,
6.6.
een verklaring voor recht dat van de declaratie van de notaris een bedrag van € 658,20 voor rekening van de nalatenschap komt en dat een bedrag van € 164,25 voor rekening van [eiseres] komt.
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
De vordering en de tegenvordering
De rechtbank
6.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.

Voetnoten

1.Zie artikel 3:33 BW
2.Zie artikel 3:34 lid 1 BW
4.Zie artikel 3:34 lid 1 BW en ECLI:NL:GHARL:2017:9390, r.o. 4.25-4.27
5.Zie artikel 4:42 BW
6.Zie artikel 4:7 lid 1 a BW.
7.Zie artikel 4:6 BW
8.“Storting conform testament R. Stegwee”
9.Zie artikel 7:176 BW en ECLI:NL:HR:2016:1272.
10.Zie artikel 4:195 lid 1 BW