ECLI:NL:RBAMS:2024:2193

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
22/6324
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring op basis van bindingseis en huisvestingsproblematiek in Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2024, zaaknummer AMS 22/6324, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring beoordeeld. Eiseres, een alleenstaande moeder van 26 jaar, heeft haar aanvraag ingediend na een periode van dakloosheid en huiselijk geweld. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft haar aanvraag afgewezen op basis van de bindingseis, die vereist dat een aanvrager minimaal vier jaar onafgebroken in de Basisregistratie Personen (BRP) in Amsterdam staat ingeschreven. Eiseres voldeed hier niet aan, aangezien zij pas sinds 25 maart 2021 weer ingeschreven staat in Amsterdam, na een periode van verblijf in Almere.

De rechtbank oordeelt dat het college de schaarste op de woningmarkt voldoende heeft onderbouwd en dat de bindingseis terecht is toegepast. Eiseres heeft aangevoerd dat haar situatie als schrijnend moet worden beschouwd, maar de rechtbank is van mening dat het inwonen bij kennissen geen urgent huisvestingsprobleem oplevert. De rechtbank volgt het college in de stelling dat de situatie van eiseres niet als uitzonderlijk of schrijnend kan worden aangemerkt, en dat de hardheidsclausule niet van toepassing is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/6324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: mr. F. Schuttenhelm).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 2 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 november 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. S. Kocak als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring kon afwijzen op grond van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Hvv). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond van de zaak
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is een alleenstaande moeder van 26 jaar met een kind van vier jaar. Eiseres woonde vanaf haar geboorte tot 2020 in Amsterdam. In april 2020 is eiseres bij haar (toenmalige) partner, de vader van haar kind, in Almere ingetrokken. Na de relatiebreuk heeft hij de woning verkocht. Er was sprake van een ongezonde relatie met onder andere huiselijk geweld, waarbij de buren meerdere keren de politie hebben gebeld. Eiseres is met haar kind naar Amsterdam gekomen in december 2020 en verbleef tijdelijk bij een vriendin. Eiseres staat sinds 25 maart 2021 ingeschreven op het briefadres bij het daklozenloket aan de [adres] in Amsterdam. Eiseres verblijft met haar kind bij verschillende kennissen.
Heeft het college de schaarste op de woningmarkt voldoende onderbouwd?
4.1.
Eiseres voert aan dat het college niet duidelijk uiteengezet heeft hoe de gemeente Amsterdam de schaarste op de woningmarkt tijdens de duur van de Hvv heeft aangepakt. Daarbij merkt eiseres op dat het rapport ‘schaarstepatronen op de Amsterdamse woningmarkt’ dateert van 2019 en daardoor onvoldoende is ter onderbouwing van de huidige Hvv, nu er geen informatie bekend is gemaakt over de jaren 2019 en 2020.
4.2.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is in haar uitspraak van 19 oktober 2022 uitvoerig ingegaan op de onderbouwing van de schaarste op de Amsterdamse woningmarkt. Het college heeft daarbij niet alleen gewezen op het rapport van 2019, maar ook op de daarna verschenen rapporten en jaarberichten van onder andere de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties. De Afdeling heeft geoordeeld dat het aannemelijk is dat de woningmarkt in Amsterdam verstopt raakt en doorstroming uit de goedkope woonruimte naar middeldure woonruimte noodzakelijk is, maar moeizaam gaat, doordat er schaarste is in alle prijssegmenten. Dit effect werkt in Amsterdam door in alle segmenten van de woningmarkt. [1]
4.3.
Met het college is de rechtbank van oordeel dat de ontwikkelingen op de Amsterdamse woningmarkt zeer goed te volgen zijn. De uitspraak van de Afdeling van
19 oktober 2022 bevestigt dat uit verschillende rapporten volgt dat er sprake is van schaarste op de Amsterdamse woningmarkt, ook in 2019 en 2020. De gemachtigde van het college heeft op de zitting toegelicht dat de schaarste aan woningen in Amsterdam elke vier jaar opnieuw onderzocht wordt bij de totstandkoming van de huisvestingsverordening. In de Huisvestingsverordening Amsterdam 2024, de opvolger van de Hvv 2020, is de woningschaarste opnieuw onderzocht. Uit het rapport ‘Woningschaarste en leefbaarheid in Amsterdam, 2023’ volgt dat in het gehele grondgebied van Amsterdam en wat betreft alle categorieën woonruimten nog steeds sprake is van schaarste. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende onderbouwd dat alle woonruimten in Amsterdam schaars zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Voldoet eiseres aan de bindingseis?
5.1.
Eiseres stelt dat de bindingseis haar niet tegengeworpen kan worden. Eiseres heeft 24 jaar in Amsterdam gewoond en maar slechts elf maanden in Almere. Eiseres is een alleenstaande moeder met een minderjarig kind. Ook doet eiseres een beroep op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2022. [2] Eiseres is van mening dat het college een te strikte interpretatie van de bindingseis hanteert. Uit artikel 14 van de Huisvestingswet 2014 (Hw 2014) volgt welke ondergrens gehanteerd moet worden en eiseres voldoet aan deze ondergrens.
5.2.
De rechtbank is met het college van oordeel dat in de zaak van eiseres de algemene weigeringsgrond van onvoldoende binding van toepassing is. Een vereiste om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring is dat iemand - voorafgaand aan de aanvraag - minimaal onafgebroken vier jaar ingeschreven moet hebben gestaan in de Basisregistratie personen (BRP) in Amsterdam (de bindingseis). [3] Gelet op de dwingendrechtelijke formulering van artikel 2.6.5, eerste lid en onder i, van de Hvv bestaat er geen ruimte om feiten en omstandigheden zoals aangevoerd door eiseres in deze beoordeling mee te nemen. De Afdeling keurt de bindingseis nog altijd goed in haar recente uitspraken. [4] Eiseres staat pas vanaf 25 maart 2021 weer ingeschreven in Amsterdam op een briefadres en dus nog geen vier jaar ten tijde van de aanvraag op 4 juli 2022. Zij heeft daarvoor van 20 april 2020 tot en met 3 maart 2021 in Almere gewoond. Omdat er een algemene weigeringsgrond van toepassing is, moest de gemeente de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring weigeren. De gemeente hoefde daarom niet verder te toetsen en te kijken of eiseres in aanmerking kan komen voor een urgentieverklaring vanwege sociale of medische redenen en in dat kader advies te vragen aan de GGD.
5.3.
De verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Rotterdam, maakt dit oordeel niet anders. Artikel 14, derde lid, van de Hw 2014 gaat, anders dan de rechtbank Rotterdam oordeelde, niet over urgentieverklaringen, maar over het verkrijgen van een huisvestingsvergunning en de voorrang die daarbij kan worden gegeven aan bepaalde woningzoekenden met economische of maatschappelijke binding. De bepalingen over urgenties in de Hvv 2020 zijn een uitvloeisel van artikel 12 en 13 van de Hw 2014. Het restrictieve beleid dat de gemeente met betrekking tot urgenties voert is door de rechtbank Amsterdam en de Afdeling niet onredelijk geacht. [5] De rechtbank Amsterdam heeft eerder al geoordeeld dat het beleid - waarbij de gemeente de bindingseis van vier jaar als algemene weigeringsgrond tegenwerpt bij het verkrijgen van een urgentieverklaring - niet onredelijk is. Dat eiseres eerder 24 jaar in Amsterdam heeft gewoond, maakt dus niet dat zij daarmee wel aan de bindingseis zou voldoen. Eiseres woonde voorafgaand aan haar aanvraag immers niet al vier jaar in Amsterdam en dat is wat getoetst moet worden bij de bindingseis in het kader van een urgentieaanvraag. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Geen urgent huisvestingsprobleem
6.1.
Eiseres stelt dat er in haar situatie sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Eiseres is dakloos geworden ten gevolge van huiselijk geweld. Eiseres heeft geen vaste verblijfplaats en zij leeft constant in de onzekerheid dat zij dakloos kan raken, omdat zij nergens voor langere duur kan verblijven. Daarnaast zit haar ex-partner in de gevangenis en kan hij geen rol spelen in het leven van haar kind.
6.2.
De rechtbank volgt het college in het standpunt dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Eiseres kan om te overnachten met haar kind terecht bij verschillende kennissen. Hierdoor is eiseres met haar kind inwonend bij een of meerdere huishoudens en is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem. Het inwonen bij of met derden – hoewel de rechtbank begrijpt dat dit voor eiseres een verre van ideale situatie is – is in Amsterdam voor velen een oplossing in verband met de huidige woningschaarste. Het college heeft daarom strenge regels opgesteld en expliciet in de regels opgenomen dat inwonen geen urgent huisvestingsprobleem oplevert. De weigeringsgrond van artikel 2.6.5, eerste lid, onder b, van de Hvv kon daarom door het college worden tegengeworpen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiseres een beroep doen op de hardheidsclausule?
7.1.
Eiseres stelt dat het college ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Eiseres haar situatie in schrijnend, omdat zij geen plek heeft om voor langere duur te verblijven met haar kind. Het college heeft niet onderbouwd waarom de situatie van eiseres voorzienbaar was en de belangenafweging heeft geleid tot de eisen en voorwaarden zoals opgenomen in de Hvv.
7.2.
De rechtbank begrijpt dat eiseres het liefst een eigen en vaste verblijfplaats heeft voor haarzelf en haar kind. Toch is de rechtbank van oordeel dat het college haar op grond van de hardheidsclausule niet alsnog urgentie hoeft te verlenen. Met urgentie krijgt iemand voorrang op andere personen die ook hard op zoek zijn naar een woning. Urgentie is dus de uitzondering op de regel. De hardheidsclausule is daar weer een uitzondering op, omdat iemand dan urgentie krijgt terwijl hij of zij niet aan de voorwaarden voldoet. Om die reden, en tevens gelet op de enorme schaarste aan betaalbare huurwoningen in Amsterdam, past het college de hardheidsclausule zeer terughoudend en alleen bij zeer uitzonderlijke, zeer schrijnende, situaties toe.
7.3.
De situatie van eiseres (ook in vergelijking met andere gevallen) kan niet worden aangemerkt als zeer uitzonderlijk of schrijnend. Niet gesteld of gebleken is dat er sprake is van een acuut levensbedreigend probleem of dat er ernstige medische problemen spelen bij eiseres dan wel haar kind. De rechtbank erkent dat de situatie van eiseres moeilijk is, maar dit neemt niet weg dat eiseres met haar kind bij kennissen kan verblijven en zij een dak boven hun hoofd hebben. Dit tezamen maakt niet dat sprake is van een zodanig schrijnende situatie dat dit de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van
mr.G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3011.
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1689.
3.Artikel 2.6.5, eerste lid en onder i, van de Huisvestingsverordening 2020.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2010 en van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:351.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:93