ECLI:NL:RBAMS:2024:2182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
13-019179-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen

Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 12 januari 2024 door de Onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland woont en de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 3 april 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging voerde aan dat er onduidelijkheid bestond over de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in België zou moeten verschijnen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat het EAB en het A-formulier betrekking hebben op één feitencomplex, namelijk deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen.

Daarnaast heeft de rechtbank de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld met betrekking tot de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon na overlevering. Ondanks zorgen over de detentieomstandigheden in België, concludeerde de rechtbank dat de gegeven garanties voldoende zijn om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank oordeelde ook dat de beperking van het recht op familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de EU, gerechtvaardigd is in het licht van de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de geldigheid van het EAB en de afwezigheid van weigeringsgronden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-019179-24
Datum uitspraak: 17 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 13 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 januari 2024 door de Onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, Afdeling Ieper (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (gemeente [gemeente] ) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 april 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L. Palanciyan, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek uitgevaardigd op 12 januari 2024 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Ieper (met
ref no214.2023/081.0142).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De raadsman stelt zich op het standpunt dat niet duidelijk is voor welk feit of welke feiten de opgeëiste persoon in België voor de rechter zou moeten verschijnen aangezien in het EAB één feit staat beschreven en in het A-formulier twee strafbare feiten zijn genoemd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat dit op een verkeerde lezing van de informatie berust. Zowel in het EAB als het A-formulier is sprake van één feitencomplex waarvoor de overlevering wordt gevraagd. Vervolgens worden de twee lijstfeiten genoemd waaronder dit feitencomplex geschaard kan worden. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het feitencomplex aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feiten complex valt op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
-Deelneming aan een criminele organisatie
-Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings, West-Vlaanderen, afdeling Brugge heeft bij brief van 21 februari 2024 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar NEDERLAND van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar NEDERLAND zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat er, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [4]
Daarom is op 26 februari 2024 namens het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden ten behoeve van de opgeëiste persoon de navolgende garantie gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 21/02/2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan[opgeëiste persoon](° [geboortedag] 1977) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 12/01/2024, ref. 2023/081) met oog op strafvervolging uitgaande de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van de gevangenis van Leper (de rechtbank begrijpt: Ieper) indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er veel consternatie bestaat over de gevangenis in Ieper vanwege een gebrek aan personeel en heeft ter zitting een recent krantenartikel overgelegd met een verklaring van de directeur van de gevangenis van Ieper dat hij geen gedetineerden meer plaatst vanwege deze onderbezetting. De effecten van deze onderbezetting kunnen een schending van mensenrechten opleveren in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest) en artikel 11 OLW. Er dient nagevraagd te worden of er concrete stappen worden genomen tegen deze personeelstekorten.
Standpunt van de officier van justitie
De afgegeven individuele detentiegarantie garandeert dat de opgeëiste persoon minimaal 3 m2 tot zijn beschikking zal hebben. Volgens het
Mursicarrest [5] zijn de andere detentieomstandigheden dan minder relevant. Overigens bevat de garantie ook toezeggingen op die andere omstandigheden.
Het openbaar ministerie ontkent niet dat er geen problemen zijn in Belgische detentie-instellingen, maar benadrukt dat de gegeven garantie voldoet en bepaalde omstandigheden – zoals minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte en het in de gaten houden van overbevolking – garandeert voor de opgeëiste persoon. De gevangenis in Ieper is onlangs gerenoveerd. Er is geen reden om de behandeling van de zaak aan te houden, noch om de overlevering te weigeren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is ambtshalve bekend met de recente, afschuwelijke geweldsincidenten in de gevangenissen in Antwerpen (13 maart 2024) en Sint-Gillis (18 maart 2024) en de landelijke staking begin april in Belgische detentie-instellingen. Deze omstandigheden - die de rechtbank als incidenten beschouwt - vormen naar het oordeel van de rechtbank een bevestiging van het algemene gevaar. Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2022 [6] ) gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is, gelet op de aard en de oorzaken van het vastgestelde algemene gevaar en gelet op de individuele garantie van de Belgische autoriteiten, onder meer voor wat betreft de minimum hoeveelheid individuele levensruimte, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen.
Er is dan ook geen reden om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen.

7.Artikel 7 Handvest

De raadsman stelt zich op het standpunt dat het in artikel in artikel 7 Handvest vastgelegde recht op
family lifein gevaar wordt gebracht aangezien het onduidelijk is wanneer de zaak van de opgeëiste persoon in België behandeld gaat worden. Het duurt in België vaak lang tot een zaak voor de rechter komt en de opgeëiste persoon zal in deze tijd verminderd contact hebben met zijn gezin (waaronder zijn minderjarige kinderen) en mogelijk zijn koophuis in Nederland verliezen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van dit verweer geen standpunt ingenomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat overlevering aan België, gelet op artikel 52, eerste lid Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het recht op de eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven in de zin van artikel 7 van het Handvest. [8] Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met de overlevering wordt nagestreefd. Zulk soort bijzondere omstandigheden doen zich ten aanzien van de opgeëiste persoon niet voor. De beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven zoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest levert daarom geen beletsel op voor overlevering.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, Afdeling Ieper (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
5.EHRM 20 oktober 2017, 7334/13, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413 (
6.Rechtbank Amsterdam, 28 december 2022: ECLI:NL:RBAMS:2022:7937.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.
8.Rb Amsterdam 6 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5965.