ECLI:NL:RBAMS:2022:5965

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
13/751811-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf van zes jaar en zes maanden, waarvan nog vijf jaar, negen maanden en zes dagen resteert. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, is in Nederland gedetineerd en heeft de Poolse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure is behandeld in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de relevante Europese regelgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging overwogen, waaronder de stelling dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gehad in Polen. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde een directe invloed hebben gehad op de behandeling van de zaak van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft ook de impact van de overlevering op het gezinsleven van de opgeëiste persoon in overweging genomen, maar oordeelt dat de belangen van de rechtshandhaving zwaarder wegen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751811-21
RK nummer: 21/4478
Datum uitspraak: 6 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 juli 2021 door
the Regional Court in Jelenia Góra(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. van Appia, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van deze rechtbank van 14 september 2021. [1]
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Ook heeft zij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen met 60 dagen verlengd, op grond van artikel 22, vierde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
In raadkamers van respectievelijk 5 november 2021, 25 februari 2022, 13 april 2022, 24 juni 2022 en 24 augustus 2022 is de beslistermijn telkens op grond van artikel 22, vierde lid,
OLW met 60 dagen verlengd onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie.
De behandeling van de vordering is met instemming van de officier van justitie, de raadsman en de opgeëiste persoon hervat op de openbare zitting van 22 september 2022 in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting 13 oktober 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Delgado, advocaat te Hoogvliet en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final judgement by the Regional Court in Jelenia Góra of 20 August 2019, file ref. no. 111 K 137/17, amended with a judgement of the Court of Appeal in Wroclaw of 23 July 2020 file ref. no. 111 AKa 355/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vijf jaar, negen maanden en zes dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [2]
Daargelaten dat de rechtbank aan de hand van het dossier niet heeft kunnen vaststellen of de zaak in hoger beroep opnieuw in feite en in rechte ten gronde is behandeld, staat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 15 september 2021 blijkt immers dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid en in hoger beroep is de opgeëiste persoon weliswaar niet in persoon verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid, maar heeft de in artikel 12 sub b, OLW genoemde situatie zich voorgedaan: de opgeëiste persoon was op de hoogte was van het voorgenomen proces en een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat heeft bij het proces zijn verdediging gevoerd. De rechtbank mag in dat geval de overlevering niet weigeren.
De procedure in cassatie behoeft niet aan artikel 12 OLW te worden getoetst, nu daarbij geen uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en evenmin een straf is opgelegd.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 1 tot en met 4 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 4 en 28, te weten:
Seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
Verkrachting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 5 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal.

5.Artikel 11 OLW

5.1
Recht op een eerlijk proces
Door de raadsman is, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd. Het is voor de verdediging zo goed als onmogelijk om te onderbouwen dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gehad omdat er geen sprake was van onafhankelijke rechters. Het is lastig om informatie uit Polen te verkrijgen en daarom heeft de opgeëiste persoon intussen een Poolse advocaat ingeschakeld die voor hem het een en ander gaat uitzoeken, maar dit heeft op dit moment nog niets opgeleverd. Het is heel wel mogelijk dat er (bijvoorbeeld bij de cassatieprocedure) rechters benoemd waren door de KRS, maar het is niet te achterhalen welke rechters dat waren. Kortom, het concretiseren van een dergelijk verweer is onmogelijk voor de opgeëiste persoon. Het is aan de rechtbank om in deze situatie te oordelen “tot hier en niet verder”, te meer omdat er signalen zijn dat de opgeëiste persoon onterecht is veroordeeld. Subsidiair wordt verzocht om aanhouding van het onderzoek teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om, met behulp van de Poolse advocaat, invulling aan zijn verweer te geven.
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat het verweer moet worden verworpen. Het is aan de opgeëiste persoon om te concretiseren dat hij geen eerlijk proces heeft gehad. Dat is niet gebeurd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanknopingspunten om de opgeëiste persoon nader de gelegenheid te bieden om zijn verweer te onderbouwen en verwerpt het primair opgeworpen verweer.
5.2
Family life
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat overlevering tot een schending van artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest) leidt. De opgeëiste persoon woont al sinds 2019 in Nederland met zijn gezin. Hij heeft hier een nieuw bestaan opgebouwd en zijn gezin heeft hem als vader en als kostwinner nodig. Zijn detentie en eventuele overlevering hebben daarom grote gevolgen voor zijn gezin. Als de opgeëiste persoon wordt overgeleverd dan zal hij de komende jaren in Polen gedetineerd worden. Indien hij zijn straf al moet uitzitten, dan wil hij dit het liefst in Nederland doen. Daar heeft hij als EU-burger recht op en op die manier zou het
family lifenog enigszins in stand blijven, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft betoogd dat artikel 7 Handvest niet aan overlevering in de weg staat omdat overlevering een gerechtvaardigde inbreuk op het recht op eerbiediging van zijn
family lifeis.
De rechtbank overweegt dat overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen een beperking van zijn recht op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven in de zin van artikel 7 Handvest oplevert. De rechtbank is echter van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het hiervoor genoemde recht. Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met zijn overlevering wordt nagestreefd. Deze bijzondere omstandigheden doen zich hier echter niet voor. De beperking in de uitoefening van het recht op
family lifezoals neergelegd in artikel 7 van het Handvest, levert daarom geen beletsel op voor overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Jelenia Góra(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
3.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
4.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (