ECLI:NL:RBAMS:2024:2087

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
13-009780-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Italiaanse detentieomstandigheden

Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Ressortsparket van Milaan, Italië. De opgeëiste persoon, geboren in de Filipijnen, is gedetineerd in Italië en wordt beschuldigd van een zedendelict. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 28 maart 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en dat zijn advocaat hem adequaat heeft verdedigd.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld aan de hand van artikel 11 van de Overleveringswet (OLW). De raadsman voerde aan dat de detentiegarantie onvoldoende was en dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de Italiaanse autoriteiten voldoende garanties hebben gegeven en dat er geen objectieve gegevens zijn die wijzen op een algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/009780-24
Datum uitspraak: 11 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 22 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 november 2023 door het Ressortsparket van Milaan, Italië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Filipijnen) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 maart 2024, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het gerechtshof van Milaan, Eerste Kamer, Sent. Nr. 8025/2022; Nr. 2157/2022 Reg. Gen. App; Nr. 24100/2018 R.G.N.R., gewezen op 6 december 2022, onherroepelijk op 20 september 2023, met referentienummer Nr.1256/2023 SIEP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren en 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Uit de aanvullende informatie van 28 maart 2024 van de Italiaanse autoriteiten volgt dat bij de beslissing in hoger beroep van
the Court of Appeal of Milanop 6 december 2022 als laatste over de schuld en straf is beslist en de zaak ten gronde definitief is afgedaan. De rechtbank zal daarom de beslissing in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van de stukken stelt de rechtbank evenwel vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

5.Artikel 11: Artikel 11 OLW: Italiaanse detentieomstandigheden

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar krantenartikelen op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 11 OLW dient te worden geweigerd, dan wel dat aanvullende vragen moeten worden gesteld aan de Italiaanse autoriteiten over de detentiegarantie en op welke wijze wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet wordt blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling. De huidige garantie ziet namelijk op overbevolking, niet op het structurele geweld tussen gevangenen onderling en het voorkomen daarvan, dit terwijl de opgeëiste persoon extra beveiligd dient te worden tegen het geweld van medegedetineerden, gelet op het feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld. Daarnaast moet de garantie worden verstrekt dat wanneer de opgeëiste persoon in de toekomst vanuit zijn cel vreedzaam protesteert tegen de detentieomstandigheden, hij daarvoor niet zal worden vervolgd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat. De detentiegarantie is afdoende en de aard van het feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld betreft geen uitzondering waarvoor nadere garanties moeten worden gevraagd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in oorspronkelijk zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [5] Gelet op het meest recente rapport van de
European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone, geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (Centro Penitenziario Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis, Nuoro) op dit moment geen algemeen gevaar meer. [6]
Voor het geval de opgeëiste persoon in één van de tien instellingen zal worden gedetineerd waarvan de rechtbank wel een algemeen gevaar heeft aangenomen, verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 30 maart 2021 [7] , waarin het volgende is overwogen:
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
In de algemene detentiegarantie waaraan wordt gerefereerd, is gegarandeerd dat overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. [8] De Italiaanse autoriteiten hebben in de bedoelde brieven bevestigd dat deze algemene detentiegarantie geldt voor alle door Nederland overgeleverde personen.
Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de informatie uit de verstrekte detentiegarantie, inhoudende dat de OP niet zal worden gedetineerd in één van de tien hiervoor genoemde detentie-instellingen in Italië.
Voor wat betreft het verweer van de raadsman dat er in Italiaanse detentie-instellingen veel geweld tussen gedetineerden voorkomt en de opgeëiste persoon, als zedendelinquent, daar in het bijzonder door zal worden getroffen, overweegt de rechtbank het volgende.
Er zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Italië door de raadsman naar voren gebracht, die duiden op een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden (in het bijzonder gedetineerden die een zedendelict hebben begaan) wegens het geweld tussen gedetineerden onderling [9] .
Evenmin is door middel van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens onderbouwd dat gedetineerden die vreedzaam protesteren tegen hun detentieomstandigheden om die reden strafrechtelijk worden vervolgd door de Italiaanse justitiële autoriteiten.
Artikel 11 OLW staat tegen deze achtergrond niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 247 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Ressortsparket van Milaan (Italië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.ECLI: NL:RBAMS:2023:2332.
7.Rechtbank Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru)