ECLI:NL:RBAMS:2024:2019

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
C/13/702519 / HA ZA 21-500
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie tegen Renault vanwege gestelde illegale manipulatie-instrumenten

In deze zaak, die op 10 april 2024 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, zijn drie stichtingen betrokken bij een collectieve actie tegen Renault en verschillende autodealers. De stichtingen, Stichting Emission Claim (SEC), Stichting Car Claim (SCC) en Stichting Diesel Emissions Justice (SDEJ), stellen dat Renault voertuigen met illegale manipulatie-instrumenten op de markt heeft gebracht, wat heeft geleid tot schade voor de autobezitters. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van de stichtingen en het toepasselijk recht op hun vorderingen. De rechtbank oordeelt dat de stichtingen voldoen aan de ontvankelijkheidsvereisten van artikel 3:305a (oud) BW, met uitzondering van de representativiteit van de stichtingen. De rechtbank stelt vast dat Nederlands recht van toepassing is op de vorderingen van de stichtingen. De rechtbank beslist dat de vorderingen van SEC, SCC en SDEJ voor een deel ontvankelijk zijn, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank verwijst de SEC-zaak en de SDEJ-zaak naar de rol voor verdere behandeling, terwijl de SCC-zaak wordt aangehouden. De rechtbank benadrukt dat de collectieve actie gericht is op het behartigen van de belangen van de gedupeerden en dat de stichtingen voldoende kennis en vaardigheden hebben om de procedure te voeren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis van 10 april 2024
Op de rol gevoegde zaken
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/702519 / HA ZA 21-500 van
de stichting
STICHTING EMISSION CLAIM,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. C. Jeloschek,
e i s e r e s,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
RENAULT S.A.,
gevestigd te Boulogne-Billancourt (Frankrijk),
advocaat mr. Y. Borrius,
2. de naamloze vennootschap
RENAULT NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
advocaat mr. Y. Borrius,
g e d a a g d e n,
[tegen gedaagde 3 is ontslag van instantie verleend]
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/13/710414 / HA ZA 21-1028 van
de stichting
STICHTING CAR CLAIM,
gevestigd te Rotterdam,
advocaat mr. P. Haas,
e i s e r e s,
tegen de hiervoor onder 1 en 2 genoemde gedaagden en tegen
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
RENAULT S.A.S.,
gevestigd te Boulogne-Billancourt (Frankrijk),
advocaat mr. Y. Borrius,
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht
AUTOMOBILE DACIA S.A.,
gevestigd te Boekarest/Mioveni (Roemenië),
advocaat mr. Y. Borrius,
g e d a a g d e n,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RENAULT-NISSAN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verstek verleend,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMOBIELBEDRIJF “DE MARKIES B.V.”,
gevestigd te Bergen op Zoom,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF BRAAL B.V.,
gevestigd te Schouwen-Duiveland,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUICKSERVICE KIEVIT HELLEVOETSLUIS B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZEEUW & ZEEUW I B.V.,
gevestigd te Wateringen,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN MOSSEL DORZO RENAULT DACIA NISSAN B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN MOSSEL RENAULT DACIA B.V.,
gevestigd te Tiel,
13. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN MOSSEL RENAULT DACIA 2 B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF HOPMANS B.V.,
gevestigd te Zevenbergen,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF WISSE B.V.,
gevestigd te Terneuzen,
16. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF ROOCAR B.V.,
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
17. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEDIN AUTOMOTIVE 2R B.V.,
(voorheen genaamd Stern 2R B.V.),
gevestigd te Eindhoven,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF JOHAN DE JONG B.V.,
gevestigd te Kaatsheuvel,
19. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN AAKEN MIDDELBEERS B.V.,
gevestigd te Oost-,West-Middelbeers,
20. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJVEN VERDONK B.V.,
gevestigd te Veldhoven,
21. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JANSSEN KERRES VENLO B.V.,
(voorheen genaamd Autobedrijf J. Janssen Venlo B.V.),
gevestigd te Venlo,
22. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JANSSEN KERRES KERKRADE B.V.,
(voorheen genaamd Autobedrijf Kerres Kerkrade B.V.),
gevestigd te Kerkrade,
23. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JANSSEN KERRES SITTARD B.V.,
(voorheen genaamd Autobedrijf Kerres Sittard B.V.),
gevestigd te Sittard,
24. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JANSSEN KERRES HEERLEN B.V.,
(voorheen genaamd Autobedrijf Kerres Heerlen B.V.),
gevestigd te Heerlen,
25. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JANSSEN KERRES MAASTRICHT B.V.,
(voorheen genaamd Autobedrijf Kerres Maastricht B.V.),
gevestigd te Maastricht,
26. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JANSSEN KERRES HELMOND B.V.,
(voorheen genaamd Autobedrijf J. Janssen Helmond B.V.),
gevestigd te Helmond,
27. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF J. JANSSEN B.V.,
gevestigd te Nuenen,
28. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOGELS AUTOBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Gemert,
29. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO VAN DIJCK B.V.,
gevestigd te Hapert,
failliet verklaard,
30. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMOBIELBEDRIJF VAN GOMPEL B.V.,
gevestigd te Reusel,
31. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF COPPES B.V.,
gevestigd te Bergharen,
32. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOCHANE AUTO I B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
33. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO HEURKENS ECHT B.V.,
gevestigd te Echt,
34. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO HEURKENS WEERT B.V.,
gevestigd te Weert,
35. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO HEURKENS ROERMOND B.V.,
gevestigd te Roermond,
36. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF MANDERS DEURNE B.V.,
gevestigd te Deurne,
37. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF H. STRIJBOSCH VENRAY B.V.,
gevestigd te Venray,
38. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO HERCOM DOETINCHEM B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
39. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO HERCOM NEEDE B.V.,
gevestigd te Neede,
40. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO HERWERS ZEVENAAR B.V.,
gevestigd te Zevenaar,
41. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF JOS HERWERS HENGELO (G) B.V.,
gevestigd te Hengelo (Gelderland),
42. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GARAGE KLEINE & ZONEN B.V.,
gevestigd te Doesburg,
43. de vennootschap onder firma
V.O.F. GARAGE LEIJENAAR,
kantoorhoudende te Bathmen, gemeente Deventer,
[gedaagden 44 t/m 47 zijn opgegaan in gedaagde 50]
48. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO MUNSTERHUIS B.V.,
gevestigd te Hengelo (Overijssel),
49. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOCENTRUM CENTS B.V.,
gevestigd te Ommen,
50. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TERWOLDE B.V.,
rechtsopvolgster van gedaagden 44 t/m 47,
gevestigd te Groningen,
51. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF J. HOITING DALEN B.V.,
gevestigd te Dalen,
52. de vennootschap onder firma
V.O.F. AUTOBEDRIJF VOS,
kantoorhoudende te Smilde, gemeente Midden-Drenthe,
53. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF MATTER MEPPEL B.V.,
gevestigd te Meppel,
54. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF MATTER STEENWIJK B.V.,
gevestigd te Steenwijk,
55. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMOBIELBEDRIJF H.J.G. HERBERS B.V.,
gevestigd te Vlagtwedde,
56. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF SCHOON B.V.,
gevestigd te Stadskanaal,
57. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF VAN KESTEREN B.V.,
gevestigd te IJsselmuiden,
58. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABD GROEP B.V.,
gevestigd te Drachten,
59. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO BEERDA B.V.,
gevestigd te Kollumerland en Nieuwkruisland,
60. de vennootschap onder firma
V.O.F. GARAGE DROS,
kantoorhoudende te De Cocksdorp, gemeente Texel,
61. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STOKMAN ALKMAAR B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
62. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STOKMAN DEN HELDER B.V.,
gevestigd te Den Helder,
63. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STOKMAN HOORN B.V.,
gevestigd te Hoorn (Noord-Holland),
64. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOZENTER SCHAGEN B.V.,
gevestigd te Schagen,
65. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FRANS STOKMAN B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
66. de vennootschap onder firma
GARAGE JOHAN BOERLAGE AUTOCENTRUM BOERLAGE ACB,
kantoorhoudende te Edam, gemeente Edam-Volendam,
67. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIJT’S AUTOBEDRIJF BEHEER B.V.,
gevestigd te Beemster,
68. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO DROGTROP B.V.,
gevestigd te Beverwijk,
69. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF NIEUWENDIJK BADHOEVEDORP B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
70. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF NIEUWENDIJK HOOFDDORP B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
71. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMOBIELBEDRIJF BENELUX AMSTELVEEN B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
72. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEHEERMAATSCHAPPIJ C.A. NIEUWENDIJK B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
73. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMOBIELBEDRIJF VROEGOP B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
74. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF NIEUWENDIJK B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
75. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STAM AUTOBEDRIJVEN B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
76. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO BERNAULT B.V.,
gevestigd te Mijdrecht,
77. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF HANS JONGERIUS B.V.,
gevestigd te Woerden,
78. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOBEDRIJF VAN RAMSHORST B.V.,
gevestigd te Nijkerk,
79. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KEMPENAAR ALPHEN AAN DEN RIJN B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
80. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KEMPENAAR BODEGRAVEN B.V.,
gevestigd te Bodegraven,
81. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOMOBIELBEDRIJF VELSERBEEK B.V.,
gevestigd te Velsen,
82.
[gedaagde 82], handelend onder de naam AUTOBEDRIJF VAN WINDEN, zaak doende te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
advocaat mr. R.J. van der Weijden,
g e d a a g d e n 7 t/m 82,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/13/710434 HA ZA 21-1030
de stichting,
STICHTING DIESEL EMISSIONS JUSTICE,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. J.D. Edixhoven,
e i s e r e s,
tegen de hiervoor genoemde gedaagden 1, 2, 4, 5 en 7 t/m 82.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk SEC, SCC en SDEJ worden genoemd. Gezamenlijk zullen zij de Stichtingen worden genoemd. Renault S.A., Renault Nederland N.V., Renault S.A.S. en Automobile Dacia S.A. zullen hierna gezamenlijk Renault c.s. worden genoemd. Gedaagden 7 t/m 82 zullen hierna gezamenlijk de Autodealers worden genoemd.
De zaken zullen hierna afzonderlijk de SEC-zaak, de SCC-zaak en de SDEJ-zaak worden genoemd.

1.Het procesverloop

in de SEC-zaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 februari 2023,
  • de incidentele conclusie fase 2 van Renault S.A. en Renault Nederland N.V., met producties,
  • de akte overlegging producties van SEC,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 januari 2024 (en de daarin vermelde stukken),
  • de akte overlegging productie van SEC, met een productie,
  • de brief van 13 februari 2024 inzake toezending financieringsovereenkomst van SEC,
  • de brief van 27 februari van Renault c.s. met opmerkingen over het proces-verbaal,
  • de antwoordakte van Renault c.s.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.
in de SCC-zaak
1.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 februari 2023,
  • de incidentele conclusie fase 2 van Renault c.s., met producties,
  • de incidentele conclusie fase 2 van de Autodealers, met producties,
  • de akte overlegging producties van SCC,
  • de akte overlegging producties van de Autodealers,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 januari 2024 (en de daarin vermelde stukken),
  • de akte overlegging financieringsovereenkomst van SCC, met producties,
  • de brief van 27 februari van Renault c.s. met opmerkingen over het proces-verbaal,
  • de antwoordakte van Renault c.s., mede namens de Autodealers,
  • de antwoordakte van de Autodealers, waarin wordt verwezen naar de antwoordakte van Renault c.s.
1.4.
De rechtbank heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.
In de SDEJ-zaak
1.5.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 februari 2023,
  • de incidentele conclusie fase 2 van Renault c.s., met producties,
  • de incidentele conclusie fase 2 van de Autodealers, met producties,
  • de akte overlegging producties van SDEJ,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 januari 2024 (en de daarin vermelde stukken),
  • de akte overlegging financieringsovereenkomst en geredigeerd budget van SDEJ,
  • de akte overlegging niet geredigeerd budget van SDEJ,
  • de brief van 27 februari van Renault c.s. met opmerkingen over het proces-verbaal,
  • de antwoordakte van Renault c.s., mede namens de Autodealers,
  • de antwoordakte van de Autodealers, waarin wordt verwezen naar de antwoordakte van Renault c.s.
1.6.
De rechtbank heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.Inleiding

2.1.
Deze zaken zijn zogenoemde collectieve acties. De Stichtingen komen op voor de belangen van hun achterbannen. Volgens de Stichtingen hebben hun achterbannen schade geleden, doordat Renault c.s. Renault- en Daciavoertuigen met een illegaal manipulatie-instrument op de Nederlandse markt heeft gebracht. SEC heeft vorderingen ingesteld tegen Renault S.A. en Renault Nederland N.V. SCC en SDEJ hebben vorderingen ingesteld tegen Renault c.s. en de Autodealers.
2.2.
Bij vonnis van 1 februari 2023 heeft de rechtbank overwogen dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van de Stichtingen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 3:305a (oud) BW van toepassing is op deze collectieve acties en dat de Stichtingen voldoende representatief zijn in de zin van artikel 3:305a (oud) BW.
In dit vonnis zal de rechtbank een oordeel geven over i) de ontvankelijkheid van de Stichtingen volgens artikel 3:305a (oud) BW, met uitzondering van de representativiteit van de Stichtingen en ii) het toepasselijk recht op de vorderingen van de Stichtingen.
2.3.
De rechtbank heeft over elk van de verschillende vorderingen beslist of deze voldoende ‘bundelbaar’ zijn om in een collectieve actie te kunnen beoordelen. Dat leidt er toe dat een deel van de vorderingen ontvankelijk is en een deel niet. Onder 7.51 is een overzicht opgenomen van deze beslissingen.
Over de ontvankelijkheid van SDEJ en SEC kan de rechtbank nog niet definitief beslissen. SDEJ en SEC mogen zich nog nader uitlaten over hun financieringsovereenkomsten.
Daarnaast wordt vastgesteld dat Nederlands recht van toepassing is op de vorderingen van de Stichtingen.

3.De feiten

3.1.
In het vonnis van 1 februari 2023 is een aantal feiten opgenomen. Deze feiten worden hier, voor zover nog van belang, herhaald en aangevuld.
in de SEC-zaak
3.2.
SEC is opgericht op 11 december 2020.
3.3.
De statuten van SEC beginnen, voor zover hier van belang, als volgt:
“DEFINITIES
In de statuten wordt verstaan onder: (…)
c)
Claims: een of meer klachten, eisen, stellingen en/of (rechts)vorderingen van de Gedupeerden en/ of de stichting in het belang van de Gedupeerden, op welke rechtsgrondslag dan ook, jegens de Motorvoertuigfabrikanten of andere Entiteiten en/of hun Beleidsbepalers met betrekking tot iedere vorm van benadeling, verlies of schade die de Gedupeerden stellen te hebben geleden of te lijden, individueel of gezamenlijk, als gevolg van de manipulatie van de uitstoot van Gemanipuleerde Voertuigen in bepaalde testsituaties en/of de verkeerde voorstelling van zaken door Motorvoertuigfabrikanten, Entiteiten en/of hun Beleidsbepalers met betrekking tot de werkelijke niveaus van de uitstoot, inclusief maar niet beperkt tot vorderingen of stellingen van Gedupeerden in verband met de aankoop, het bezit of de lease van voertuigen en vorderingen in verband met de uitstoot van milieugevaarlijke stoffen;
d)
Entiteiten: alle (rechts)personen die betrokken zijn of waren bij de productie en/of ontwikkeling, de import, distributie en/of verkoop of lease van Gemanipuleerde Voertuigen en alle entiteiten en/of (toezichthoudende) organisaties, en/of hun Beleidsbepalers, die op enigerlei wijze betrokken zijn (geweest) bij de toelating en/of goedkeuring van de Gemanipuleerde Voertuigen, dit alles in de ruimste zin van het woord;
e)
Gedupeerden: (rechts)personen die één of meer Gemanipuleerde Voertuigen heeft gekocht of geleased;
f)
Gemanipuleerd Voertuig: een voertuig uitgerust met of voorzien van een Manipulatie-instrument of software of technologie die is geïnstalleerd om als zodanig te werken;
g)
Manipulatie-instrument: een op grond van artikel 5 lid 2 van EU Verordening (EG) nummer 715/2007 verboden constructieonderdeel van een motorvoertuig dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet om een onderdeel van het emissiecontrolesysteem in werking te stellen, te moduleren, te vertragen of buiten werking te stellen, zodat de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem wordt verminderd onder omstandigheden die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn;
h)
Motorvoertuigfabrikanten: alle rechtspersonen (en hun (feitelijke) Beleidsbepalers) die verbonden zijn aan, behoren of hebben behoord tot de groep van ondernemingen van een fabrikant of leverancier van personenauto's, bedrijfswagens, vrachtwagens en andere motorvoertuigen, inclusief de aan hen gelieerde of daarmee verbonden ondernemingen, evenals de leveranciers van onderdelen, die betrokken zijn of zijn geweest bij de manipulatie of aanpassing van emissie, of de productie of levering van
dergelijke apparaten of technologie, inclusief maar niet beperkt tot ondernemingen die betrokken of mogelijk betrokken waren bij regelgevende of onderzoeksprocessen die verband houden met wat bekendstaat als het "emissieschandaal" of "dieselgate"; (…)
j)
tegenstrijdig belang: een direct of indirect persoonlijk belang dat tegenstrijdig is met het belang van de stichting; (…)”.
3.4.
De statuten van SEC luiden verder, voor zover hier van belang:

ARTIKEL 2 – DOEL
2.1.
De stichting heeft ten doel het behartigen van de belangen van de Gedupeerden die één of meer Gemanipuleerde Voertuigen hebben aangeschaft of geleased, waaronder begrepen maar niet beperkt tot:
a. het vaststellen en het onderzoeken van de gang van zaken die heeft geleid tot en betrekking heeft op (i) het ontwikkelen en het installeren van een of meer Manipulatie-instrumenten in Gemanipuleerde Voertuigen en (ii) het verkopen en/of leveren van Gemanipuleerde Voertuigen aan de Gedupeerden;
b. het behartigen van de belangen van Gedupeerden en het vertegenwoordigen van Gedupeerden in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
c. het wereldwijd behartigen van de belangen van Gedupeerden in verband met de Claims;
d. het verkrijgen en verdelen van financiële compensatie voor (een gedeelte van) de schade die de Gedupeerden stellen te hebben geleden;
e. het behartigen van de collectieve belangen van Gedupeerden in milieuzaken, in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
f. al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord;
een en ander voor zover dit door het bestuur opportuun wordt geacht.
ARTIKEL 3 – ORGANEN EN STRUCTUUR
3.1.
De stichting kent de volgende organen:
(a) een bestuur;
(b) een raad van toezicht; en
(c) een gemeenschappelijke vergadering van bestuur en raad van toezicht.
3.2.
De governance structuur van de stichting is opgezet in overeenstemming met de bepalingen van de Claimcode.
ARTIKEL 5 - BESTUUR: SAMENSTELLING, BENOEMING, DEFUNGEREN
5.1.
Het bestuur van de stichting bestaat uit door de raad van toezicht vast te stellen aantal natuurlijke personen van tenminste drie. (…)
5.2.
Binnen het bestuur en de raad van toezicht en tussen bestuursleden en leden van de raad van toezicht mogen geen nauwe familie- of vergelijkbare relaties bestaan, met inbegrip van maar niet beperkt tot huwelijk, geregistreerd partnerschap of ongehuwd samenwonen. Indien de stichting een financieringsovereenkomst heeft met een externe partij, geldt hetzelfde voor de relaties van bestuurders en toezichthouders met personen die zijn verbonden aan deze externe partij.
5.3.
De bestuurders hebben geen rechtsreeks of middellijk winstoogmerk dat via de stichting wordt gerealiseerd.
5.4.
Bestuursleden worden benoemd en geschorst door de raad van toezicht. De Claimcode bevat bepalingen over de gewenste samenstelling van het bestuur van de stichting. Bij de benoeming van bestuursleden worden deze bepalingen opgevolgd voor zover die uitvoerbaar zijn. (…)
ARTIKEL 6 - BESTUUR: TAAK EN BEVOEGDHEDEN
(…)
6.3.
Indien de Stichting een financieringsovereenkomst of een overeenkomst inzake
procesfinanciering met een externe partij heeft ziet het bestuur erop toe dat
a. de individuele leden van het bestuur en leden van de raad van toezicht, alsmede
de door de stichting ingeschakelde advocaat of andere dienstverleners zelfstandig en onafhankelijk zijn van de externe financier en de aan deze rechtstreeks of middellijk verbonden (rechts)personen, alsmede dat de externe financier en de aan deze rechtstreeks
of middellijk verbonden (rechts)personen onafhankelijk zijn van de wederpartij in de collectieve actie; en
b. de financieringsvoorwaarden (waaronder begrepen de omvang en systematiek van de overeen te komen vergoeding) redelijkerwijs niet strijdig zijn met het collectieve belang van de Gedupeerden. (…)
6.5.
Het bestuur is verplicht jaarlijks de hoofdlijnen van de governance structuur van de stichting aan de hand van de Claimcode uiteen te zetten. In deze uiteenzetting neemt het bestuur op in hoeverre de stichting de bepalingen in de Claimcode opvolgt. Voor zover van de Claimcode wordt afgeweken, geeft het bestuur aan waarom en in hoeverre de stichting daarvan afwijkt.
6.6.
Het bestuur is verplicht om elke voorgenomen substantiële wijziging in de governance structuur van de stichting en in de naleving van de Claimcode ter bespreking voor te leggen aan de raad van toezicht. (…)
ARTIKEL 10 - RAAD VAN TOEZICHT: SAMENSTELLING, BENOEMING,
DEFUNGEREN
10. l. De raad van toezicht van de stichting bestaat uit een door de raad van toezicht vast te stellen aantal van drie of meer natuurlijke personen.
10.2.
In de Claimcode zijn bepalingen over de gewenste samenstelling van raad van toezicht van de stichting opgenomen. Bij de benoeming van leden van de raad van toezicht worden deze bepalingen zoveel mogelijk gevolgd.
10.3.
Binnen de raad van toezicht en het bestuur en tussen leden van de raad van toezicht en bestuursleden mogen geen nauwe familie- of vergelijkbare relaties bestaan, met inbegrip van maar niet beperkt tot het huwelijk, geregistreerd partnerschap of ongehuwd samenwonen. Indien de stichting een financieringsovereenkomst heeft met een externe partij, geldt hetzelfde voor de relaties van leden van de raad van toezicht met personen die zijn verbonden aan deze externe partij. Ook hoofd- of nevenfuncties van bestuursleden en leden van de raad van toezicht die afbreuk doen aan de onafhankelijkheid dienen te worden vermeden. (…)
ARTIKEL 12 – RAAD VAN TOEZICHT: BESLUITVORMING(…)
12.12
Indien een lid van de raad van toezicht een mogelijk tegenstrijdig belang heeft, doet hij daarvan onverwijld mededeling aan de overige leden van de raad van toezicht. Een lid van de raad van toezicht neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien er sprake is van een tegenstrijdig belang.
Wanneer de raad van toezicht hierdoor geen besluit kan nemen, wordt het besluit genomen door de raad onder schriftelijke vastlegging van de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen. (…)”.
3.5.
In de akte houdende eiswijziging van SEC staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) In deze procedure vertegenwoordigt de Stichting de belangen van alle (eerste en opvolgende) kopers en alle lessees van Sjoemeldiesels die in de periode tussen 1 september 2009 en 1 september 2019 (de “Relevante Periode”) in Nederland zijn geïmporteerd, in Nederland (bij de RDW) zijn geregistreerd en/of in Nederland zijn verkocht of geleaset, steeds met uitzondering van Gedaagden. Deze groep bestaat zowel uit consumenten, als ook uit professionele partijen (zoals verhuurbedrijven, leasemaatschappijen, ondernemingen met een eigen wagenpark of taxiondernemingen), gezamenlijk aangeduid als “de Gedupeerden (…)”.
3.6.
SEC heeft op 18 maart 2021 een brief gestuurd aan Renault S.A. en Renault N.V., waarin zij aansprakelijk worden gesteld en worden uitgenodigd voor overleg over een minnelijke regeling.
in de SCC-zaak
3.7.
SCC is opgericht op 1 oktober 2015 en heeft haar statuten op 3 juli 2020 gewijzigd.
3.8.
De statuten van SCC beginnen, voor zover hier van belang, als volgt:
“DEFINITIES
In de statuten wordt verstaan onder: (…)
b. Autobezitter: (rechts)persoon die in de Relevante Periode één of meerdere Gemanipuleerde Voertuigen heeft gekocht of geleased;
c. Autofabrikant: alle rechtspersonen (en hun (feitelijke) beleidsbepalers) die behoren of hebben behoord tot de groep van vennootschappen van een autofabrikant die betrokken is
of is geweest bij een emissieschandaal; (…)
i. Gemanipuleerd Voertuig: een voertuig van een van de merken die gevoerd worden door een Autofabrikant, uitgerust met of voorzien van hard- en/of software (…) met de bedoeling om emissietesten te manipuleren en/of ten gevolge waarvan de wettelijke emissienormen worden overschreden; (…)
k. Lokale Handelaar: een officieel door een Autofabrikant erkende handelaar in
(een of meerdere) Gemanipuleerde Voertuigen gedurende de Relevante Periode met (destijds) een verkooppunt in Nederland; (…)
o. Relevante Periode: de periode waarin Gemanipuleerde Voertuigen zijn verkocht en/of geleverd; (…)
u. Update: op (een deel van) de Gemanipuleerde Voertuigen toegepaste soft- en/of hardware aanpassingen waarmee de verboden soft- en/of hardware beweerlijk is verwijderd, waardoor de Gemanipuleerde Voertuigen beweerlijk aan wettelijke emissienormen zouden voldoen; (…)”.
3.9.
De statuten van SCC luiden verder, voor zover hier van belang:
“DOEL
ARTIKEL 2
1. De stichting heeft ten doel het behartigen van de belangen van de Autobezitters, waaronder begrepen maar niet beperkt tot:
a. het vaststellen en het onderzoeken van de gang van zaken die heeft geleid tot en betrekking heeft op (i) het ontwikkelen en het installeren van verboden soft- en/of hardware in de Gemanipuleerde Voertuigen en (ii) het verkopen en/of leveren van de Gemanipuleerde Voertuigen aan de Autobezitters;
b. het vaststellen en het onderzoeken van de gang van zaken die heeft geleid tot en betrekking heeft op (de gevolgen van) de toepassing van een of meer Updates op de Gemanipuleerde Voertuigen;
c. het vaststellen en het onderzoeken van (i) alle (financiële) gevolgen van het bovenstaande voor de Autobezitters, (ii) de mogelijkheid voor de Autobezitters om Vorderingen jegens (een of meer) Autofabrikanten geldend te (doen) maken, waaronder begrepen, maar niet beperkt tot het ontbinden van de door hen gesloten koopovereenkomsten van Gemanipuleerde Voertuigen met Lokale Handelaren tegen (volledige) terugbetaling van de koopprijs, (iii) de mogelijkheid voor de Autobezitters tot (algehele) vergoeding van de door hen geleden en nog te lijden schade te verkrijgen van de verantwoordelijke partijen, (iv) de mogelijkheid voor de Autobezitters om alle noodzakelijke vrijwaringen en/of garanties te (doen) verkrijgen ten aanzien van alle mogelijke negatieve gevolgen van de manipulatie van de Gemanipuleerde Voertuigen – zowel voor als na één of meer Updates – voor Gemanipuleerde Voertuigen, ten einde het ongestoord gebruik van de Gemanipuleerde Voertuigen te continueren en (v) alternatieve mogelijkheden tot oplossing van de uitstootproblemen van Gemanipuleerde Voertuigen;
d. het verkrijgen van een (aansprakelijkheids)verklaring voor recht van iedere bevoegde rechtbank dat (een of meer) Autofabrikanten, Bosch, hun (voormalige) besturen, hun (voormalige) raden van commissarissen, (een of meer) Importeurs, (een of meer) Lokale Handelaren en/of andere verwijtbare partijen toepasselijke wet- en regelgeving waaronder begrepen maar niet beperkt tot schending van wet- en regelgeving op het gebied van milieu(normen), oneerlijke handelspraktijken, misleidende reclame en/of het (consumenten)kooprecht en enige daaruit voor hen voortvloeiende plichten jegens de Autobezitters hebben geschonden;
e. het instellen van ge- of verbodsacties in rechte en/of het leggen van beslagen;
f. het verkrijgen van compensatie voor de (financiële) gevolgen voor de Autobezitters; en
g. al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
ORGANEN EN GOVERNANCE STRUCTUUR
ARTIKEL 3
1. De stichting kent de volgende organen:
a. een bestuur;
b. een raad van toezicht; en
c. een gemeenschappelijke vergadering van bestuur en raad van toezicht.
2. De governance structuur van de stichting is opgezet in overeenstemming met de
bepalingen van de Claimcode. (…)
3. Het bestuur en de raad van toezicht zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van de
governance structuur van de stichting en voor de naleving van de Claimcode.
(…)
BESTUUR: SAMENSTELLING, BENOEMING, DEFUNGEREN
ARTIKEL 5
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit een door de raad van toezicht vast te stellen aantal van drie of meer natuurlijke personen.
2. In de Claimcode zijn bepalingen over de gewenste samenstelling van het bestuur van de
stichting opgenomen. Bij de benoeming van bestuursleden worden deze bepalingen
zoveel mogelijk gevolgd.
(…)
BESTUUR: TAAK EN BEVOEGDHEDEN
ARTIKEL 6
(…)
4. Het bestuur is verplicht jaarlijks de hoofdlijnen van de governance structuur van de
stichting aan de hand van de Claimcode uiteen te zetten. In deze uiteenzetting neemt het bestuur op in hoeverre de stichting de bepalingen in de Claimcode opvolgt. Voor zover van de Claimcode wordt afgeweken, geeft het bestuur aan waarom en in hoeverre de stichting daarvan afwijkt.
5. Het bestuur is verplicht om elke voorgenomen wijziging in de governance structuur van de stichting en in de naleving van de Claimcode ter bespreking voor te leggen aan de raad van toezicht. Het bestuur zal het voorafgaande als een afzonderlijke agendapunt op de agenda van de vergadering zetten.
RAAD VAN TOEZICHT: SAMENSTELLING, BENOEMING, DEFUNGEREN ARTIKEL 10
1. De raad van toezicht van de stichting bestaat uit een door de raad van toezicht vast te
stellen aantal van drie of meer natuurlijke personen.
2. In de Claimcode zijn bepalingen over de gewenste samenstelling van raad van toezicht
van de stichting opgenomen. Bij de benoeming van leden van de raad van toezicht worden
deze bepalingen zoveel mogelijk gevolgd. (…)”.
3.10.
In de dagvaarding van SCC staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) BEGRIPPENLIJST
Autobezitters De Particuliere Partijen en Zakelijke Partijen (…)
Getroffen Voertuigen Euro 5 en Euro 6 dieselvoertuigen van de categorie M1, M2, N1 en/of N2 in de zin van artikel 2 van de Emissieverordening, die onder de merken Renault en Dacia vanaf 1 september 2009 tot 1 september 2019 op de markt zijn gebracht, waaronder in ieder gevallen de modellen gespecificeerd in
Productie 1.(…)
IV.
DE BENADEELDEN VOOR WIE DE STICHTING IN DEZE PROCEDURE
OPKOMT (…)
Car Claim voert deze procedure namens de Autobezitters. (…)
De groep Autobezitters is territoriaal beperkt tot Autobezitters die op het moment dat de
desbetreffende Overeenkomst(en) werd(en) aangegaan hun gewone verblijfplaats in
Nederland hadden. Dit neemt niet weg dat sommige Autobezitters over de jaren mogelijk
uit Nederland zijn geëmigreerd. Voor die (slechts beperkte) groep Autobezitters verzoekt
Car Claim de rechtbank met het oog op artikel 1018f lid 5 laatste volzin Rv te bepalen dat
deze procedure ook voor hen leidt tot gebondenheid op basis van ‘opt-out’ (in
overeenstemming met artikel 1018f lid 1 Rv). (…)
Iedere Autobezitter heeft een vordering jegens Gedaagden als gevolg van de koop
of lease van een Getroffen Voertuig. (…)
Particuliere Partijen bestaan uit natuurlijke personen, niet handelend in de
uitoefening van een beroep of bedrijf, die:
(i) een nieuw Getroffen Voertuig bij een Handelaar hebben gekocht of via een
Handelaar door middel van een leaseconstructie hebben gekregen (Particuliere
Partijen A);
(ii) een tweedehands Getroffen Voertuig bij een Handelaar hebben gekocht of via
en Handelaar door middel van een leaseconstructie hebben gekregen (Particuliere
Partijen B); en
(iii) een nieuw of tweedehands Getroffen Voertuig hebben gekocht van of door
middel van een leaseconstructie in gebruik hebben gekregen via een andere partij
dan een Handelaar, bijvoorbeeld in een particuliere transactie, bij een occasion
dealer of een andere leasemaatschappij (Particuliere Partijen C). (…)
Zakelijke Partijen betreffen niet-Particuliere Partijen, die:
(i) een nieuw Getroffen Voertuig van een Handelaar hebben gekocht of via een
Handelaar door middel van een leaseconstructie in gebruik hebben gekregen
(Zakelijke Partijen A);
(ii) een tweedehands Getroffen Voertuig van een Handelaar hebben gekocht of via
een Handelaar door middel van een leaseconstructie in gebruik hebben gekregen
(Zakelijke Partijen B); en
(iii) een nieuw of tweedehands Getroffen Voertuig hebben gekocht van, of door
middel van een leaseconstructie in gebruik hebben gekregen via een andere partij
dan een Handelaar, bijvoorbeeld in een particuliere transactie, bij een occasion
dealer of een andere leasemaatschappij (Zakelijke Partijen C).”
3.11.
SCC heeft op 24 juni 2021 een brief gestuurd aan Renault S.A., Renault S.A.S. en Automobile Dacia S.A., waarin zij aansprakelijk worden gesteld en worden uitgenodigd voor overleg over een minnelijke regeling.
3.12.
SCC heeft op 14 september 2021 een brief gestuurd aan de Autodealers, waarin de Autodealers aansprakelijk worden gesteld, er gevraagd wordt om herstel en vervanging en waarin de Autodealers worden uitgenodigd voor overleg over een minnelijke regeling.
in de SDEJ-zaak
3.13.
SDEJ is opgericht op 1 juli 2019.
3.14.
De statuten van SDEJ beginnen, voor zover hier van belang, als volgt:

DEFINITIES
In de statuten wordt verstaan onder:
“(…) b. Claim of Claims: klachten, eisen en/of vorderingen van de Gedupeerden en/of de
stichting in het belang van de Gedupeerden, op welke rechtsgrondslag dan ook, jegens een of meer Entiteiten en/of hun Beleidsbepalers met betrekking tot iedere vorm van benadeling, verlies of schade die de Gedupeerden stellen te hebben geleden of te lijden, individueel of gezamenlijk, als gevolg van ongeoorloofde manipulatie van de uitstoot van
voertuigen in bepaalde testsituaties en/of de verkeerde voorstelling van zaken door de Entiteiten met betrekking tot de daadwerkelijke niveaus van deze uitstoot, algemeen bekend als het dieselemissieschandaal, dat uitdrukkelijk omvat, maar niet beperkt is tot vorderingen van Gedupeerden in verband met de aankoop, het bezit of de lease van voertuigen en vorderingen in verband met de uitstoot van milieugevaarlijke stoffen;
c. Gedupeerden: alle natuurlijke personen, dan welprivaat- of publiekrechtelijke rechtspersonen, of hun rechtsopvolgers die direct of indirect op welke manier dan ook geschaad of benadeeld zijn door het handelen of nalaten van de Entiteiten en Beleidsbepalers en waarop de Claims zijn gebaseerd, dit in de ruimste zin van het
woord;
d. Entiteiten:
i. alle (rechts)personen, in het bijzonder fabrikanten van personenauto's, bedrijfswagens, vrachtwagens en andere voertuigen, inclusief de aan hen gelieerde ondernemingen, die zich richten op de productie en/of verkoop van dergelijke voertuigen, waarvan is gebleken of bij de stichting enig vermoeden bestaat dat die één of meer Ongeoorloofde Manipulatie-instrumenten bevatten, dit alles in de ruimste zin van het woord;
ii. alle (rechts)personen die betrokken zijn of waren bij de productie en/of ontwikkeling van een Ongeoorloofd Manipulatie-instrument, dit alles in de ruimste zin van het woord;
iii. alle (rechts)personen die betrokken zijn of waren bij de import, distributie en/of verkoop of lease van voertuigen met een Ongeoorloofd Manipulatie-instrument, waaronder begrepen de (exclusieve) importeurs en dealers van de betreffende autofabrikanten bedoeld onder sub i. hiervoor, dit alles in de ruimste zin van het woord;
iv. de Beleidsbepalers van de hiervoor onder sub i. tot en met sub iii. bedoelde entiteiten; en/of
v. andere entiteiten en/of (toezichthoudende) organisaties, en/of hun Beleidsbepalers, die op enigerlei wijze betrokken zijn (geweest) bij de toelating en/of goedkeuring van de betreffende voertuigen;
e. Ongeoorloofd Manipulatie-instrument of Ongeoorloofde Manipulatie-instrumenten: een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3 sub 10 van Europese Verordening nr. 71S/2007, dan wel in de zin van een vergelijkbare bepaling in opvolgende wetgeving, dat niet valt onder een van de in deze verordening of opvolgende wetgeving omschreven uitzonderingen; (…)”.
3.15.
De statuten van SDEJ luiden verder, voor zover hier van belang:
“DOEL
ARTIKEL 2
1. De stichting heeft ten doel het behartigen en voortzetten van de belangen van de Gedupeerden (…), waaronder begrepen maar niet beperkt tot:
a. het wereldwijd behartigen van de belangen van Gedupeerden in verband met de Claim;
b. het behartigen van de belangen van Gedupeerden en het vertegenwoordigen van Gedupeerden in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
c. het verkrijgen en verdelen van financiële compensatie voor (een gedeelte van) de schade die de Gedupeerden (…) stellen te hebben geleden;
d. het behartigen van de collectieve belangen van Gedupeerden in milieuzaken, in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
e. al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord;
een en ander voor zover dit door het bestuur opportuun wordt geacht.
ORGANEN EN GOVERNANCE STRUCTUUR
ARTIKEL 3
1. De stichting kent de volgende organen:
a. een bestuur;
b. een raad van toezicht; en
c. een gemeenschappelijke vergadering van bestuur en raad van toezicht.
2. De stichting kent Participanten. (…)
BESTUUR: TAAK EN BEVOEGDHEDEN
ARTIKEL 6
(…) 4. De hoofdlijnen van de governance structuur van de stichting worden elk jaar, aan de hand van de principes uit de Claimcode door het bestuur uiteengezet. Het bestuur geeft aan in hoeverre zij de in de Claimcode opgenomen bepalingen opvolgt.
Voor zover de stichting de bepalingen in de Claimcode niet opvolgt, geeft het bestuur aan
waarom en in hoeverre zij daarvan afwijkt.
5. Het bestuur is verplicht om elke voorgenomen substantiële wijziging in de governance structuur van de stichting ter bespreking voor te leggen aan de raad van toezicht. Het bestuur zal het voorafgaande als een afzonderlijk agendapunt op de agenda van de vergadering zetten. (…)
RAAD VAN TOEZICHT: SAMENSTELLING, BENOEMING, DEFUNGEREN
ARTIKEL 10
1. De raad van toezicht van de stichting bestaat uit drie of meer natuurlijke personen. (…)
3. Leden van raad van toezicht worden benoemd en geschorst door de raad van toezicht. De Claimcode bevat bepalingen inzake de gewenste samenstelling van de raad van toezicht van de stichting. Bij het benoemen van leden van de raad van toezicht worden deze bepalingen zoveel mogelijk opgevolgd. (…)”.
3.16.
In de dagvaarding van SDEJ staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) De benadeelden voor wiens belangen de Stichting opkomt (…)
De Stichting sluit zich aan bij de afbakening van de Nauw Omschreven Groep zoals opgenomen in onderdeel IV van de Car Claim Dagvaarding. Zij verzoekt de Rechtbank het gestelde in dat onderdeel hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Het gaat dan om Autobezitters die op het moment dat de Overeenkomst(en) werd(en) aangegaan hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Voor zover bepaalde Autobezitters inmiddels uit Nederland zijn geëmigreerd verzoekt de Stichting de Rechtbank te bepalen dat de procedure voor hen leidt tot gebondenheid op basis van opt-out (art. 1018f lid 1 Rv). De Stichting hanteert daarbij net als Car Claim een onderscheid in Particuliere Partijen (subcategorieën A, B en C) en Zakelijke Partijen (subcategorieën A, B en C). (…)”.
3.17.
SDEJ heeft op 8 november 2021 een brief gestuurd aan gedaagden, waarin SDEJ hen aansprakelijk heeft gesteld en heeft uitgenodigd voor overleg over een minnelijke regeling.
in alle zaken
Renault c.s.
3.18.
Renault S.A. is de moedermaatschappij van onder meer de autofabrikanten Renault S.A.S. en Automobile Dacia S.A. Renault Nederland N.V. is de in Nederland gevestigde importeur van Renault- en Daciavoertuigen die bestemd zijn voor de Nederlandse markt.
De Autodealers
3.19.
De Autodealers zijn een groep van in Nederland gevestigde autodealers die onder meer Renault- en Daciavoertuigen verkopen.
De Autobezitters
3.20.
De Stichtingen komen ieder voor hun eigen achterban op, die zij in hun afzonderlijke dagvaardingen hebben gedefinieerd als de Autobezitters. De rechtbank zal deze definitie ook gebruiken wanneer het om de achterban van ieder van de Stichtingen gaat.

4.De standpunten van partijen

4.1.
De rechtbank zal in dit vonnis een oordeel geven over:
de ontvankelijkheid van de Stichtingen volgens artikel 3:305a (oud) BW, met uitzondering van de representativiteit van de Stichtingen, en
het toepasselijk recht op de vorderingen van de Stichtingen. [1]
4.2.
De Stichtingen stellen dat zij voldoen aan de ontvankelijkheidsvereisten volgens artikel 3:305a (oud) BW en dat Nederlands recht van toepassing is op hun vorderingen.
4.3.
Volgens gedaagden wordt door de Stichtingen niet voldaan aan de ontvankelijkheidsvereisten. Er wordt niet voldaan aan het gelijksoortigheidsvereiste. De door de Stichtingen ingestelde vorderingen lenen zich niet voor een collectieve behandeling. Een collectieve behandeling van de vorderingen leidt niet tot een efficiënte en effectieve rechtsbescherming voor de belanghebbenden. Ook voldoen de Stichtingen niet aan het waarborgvereiste. De achterbannen van de Stichtingen hebben, indien het gevorderde wordt toegewezen, daarbij onvoldoende baat. Daarnaast beschikken de Stichtingen niet over voldoende kennis en vaardigheden om de procedure te voeren. Gedaagden zijn het met de Stichtingen erover eens dat Nederlands recht van toepassing is op de vorderingen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling door de rechtbank

5.Ontvankelijkheid van de Stichtingen onder artikel 3:305a (oud) BW

in alle zaken
5.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
5.2.
In artikel 3:305a lid 1 (oud) BW is bepaald dat een stichting i) een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen (het gelijksoortigheidsvereiste), ii) voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt (het statutenvereiste). In lid 2 is bepaald dat een belangenorganisatie niet ontvankelijk is, indien zij iii) in de gegeven omstandigheden onvoldoende heeft getracht het gevorderde te bereiken door het voeren van overleg met de gedaagde(n) (het overlegvereiste) of indien iv) met de rechtsvordering de belangen van de personen ten behoeve van wie de rechtsvordering is ingesteld onvoldoende zijn gewaarborgd (het waarborgvereiste).
5.3.
Op de Stichtingen rust de stelplicht en, bij (voldoende gemotiveerde) betwisting, de bewijslast met betrekking tot de in artikel 3:305a lid 1 (oud) BW genoemde vereisten. Dat zijn immers de twee voorwaarden om als collectieve actie-organisatie een rechtsvordering te kunnen instellen. Daarentegen rust op gedaagden in beginsel de stelplicht en zo nodig de bewijslast dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3:305a lid 2 (oud) BW. Deze situaties vormen immers een uitzondering op lid 1 en het zijn de gedaagden die zich op de rechtsgevolgen daarvan beroepen.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Stichtingen voldoen aan het statutenvereiste en aan het overlegvereiste. De rechtbank heeft ook geen aanwijzingen om aan te nemen dat de Stichtingen niet aan deze twee vereisten voldoen. Partijen verschillen wel van mening of aan het gelijksoortigheidsvereiste en aan het waarborgvereiste is voldaan. Die twee vereisten komen hierna onder 7 e.v. aan de orde.

6.Ontvankelijkheid – geen schadevergoeding in geld

6.1.
In artikel 3:305a lid 3 (oud) BW is bepaald dat de vordering niet kan strekken tot schadevergoeding in geld. Voor zover de vorderingen van de Stichtingen strekken tot betaling van schadevergoeding in geld, kunnen die dus niet in deze collectieve procedure worden ingesteld. SCC wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen onder 7 en 10. Ook SDEJ wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen onder 7 en 10.
6.2.
Renault c.s. heeft aangevoerd dat het vaste rechtspraak is dat ook de gevorderde verklaring voor recht tot het vaststellen van schadeplichtigheid zich niet leent voor collectieve behandeling onder het toepasselijke recht. Met Renault c.s. is de rechtbank van oordeel dat dergelijke verklaringen voor recht niet mogelijk zijn onder artikel 3:305a lid 3 (oud) BW. SEC is dan ook niet-ontvankelijk voor zover het gaat om de woorden ‘en gehouden zijn die schade te vergoeden’ in haar vordering onder 2. [2]

7.Ontvankelijkheid – gelijksoortigheid

in alle zaken
7.1.
Het gaat hier om de vraag of de door de Stichtingen ingestelde vorderingen strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is aan het vereiste van gelijksoortigheid voldaan als de belangen ter bescherming waarvan de vorderingen strekken, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd. De vorderingen lenen zich voor bundeling als daarover in één procedure geoordeeld kan worden zonder naar de bijzondere omstandigheden van de individuele belanghebbenden te kijken. [3] Voldoende gelijksoortigheid van belangen hoeft niet mee te brengen dat de posities, achtergronden en belangen van degenen ten behoeve van wie een collectieve actie wordt ingesteld identiek of zelfs overwegend gelijk zijn. Het gaat erom dat hiervan geabstraheerd kan worden, in een collectieve actie past dan ook een zekere abstracte toetsing. [4]
7.3.
De Stichtingen stellen zich op het standpunt dat aan het gelijksoortigheidsvereiste is voldaan. Gedaagden hebben verschillende argumenten aangevoerd waarom geen sprake is van voldoende gelijksoortige en zich voor bundeling lenende belangen.
De rechtbank gaat hierna eerst in op een aantal kwesties die van belang zijn voor verschillende vorderingen van de Stichtingen en vervolgens bespreekt de rechtbank de afzonderlijke vorderingen.
Onvoldoende belang
7.4.
Volgens Renault c.s. hebben de Stichtingen onvoldoende belang bij de onderhavige collectieve acties. Samengevat hebben de Stichtingen niet aannemelijk gemaakt dát sprake is van een illegaal manipulatie-instrument in de voertuigen, waardoor de Autobezitters schade (kunnen) hebben geleden, en evenmin dat dit collectief is vast te stellen in het bestek van SCC’s, SDEJ’s en SEC’s ongelijksoortige vorderingen en belangen. Het gebrek aan belang leidt reeds daarom tot niet-ontvankelijkheid van de Stichtingen in hun vorderingen.
7.5.
De rechtbank oordeelt anders. Het is voldoende duidelijk dat de Stichtingen opkomen voor een achterban, waarvan zij stellen dat die allemaal eigenaar, lessee of koper zijn geweest van een voertuig met een verboden manipulatie-instrument. De vraag of dat ook daadwerkelijk zo is en of hiertoe voldoende is gesteld, hoeft nu nog niet beantwoord te worden en ligt pas bij een eventuele inhoudelijke beoordeling voor. Dit leidt daarom niet tot niet-ontvankelijkheid van de Stichtingen in hun vorderingen. De vraag of collectief vastgesteld kan worden of er sprake is van een illegaal manipulatie-instrument, waardoor de Autobezitters schade (kunnen) hebben geleden, zal hierna worden beantwoord.
De voertuigen
7.6.
Renault c.s. voert aan dat een collectieve behandeling van de vorderingen niet mogelijk is, omdat de voertuigen waarop de vorderingen betrekking hebben volstrekt ongelijksoortig zijn qua merk, model, voertuigcategorie en motortype. Het onderscheid tussen de verschillende motortypen en emissieklassen is relevant, omdat de software per motortype en per emissieklasse verschilt. De software is bovendien afkomstig van verschillende leveranciers. Volgens Renault c.s. kan geen gemeenschappelijk oordeel worden gegeven over de onderliggende kernvraag of de voertuigen voorzien zijn van illegale manipulatie-instrumenten. De kalibratie van de software is afhankelijk van het specifieke model en de uitvoering waarin de motor is geïmplementeerd. De werking van de software en daarmee het emissiecontrolesysteem wordt zodoende aangepast aan de specifieke eigenschappen van het voertuig (zoals de rijstabiliteit, het gewicht en een handgeschakelde of automatische versnellingsbak). Indien de rechtbank een oordeel moet vellen over de toelaatbaarheid van de software en de emissiecontrolesystemen in alle voertuigen, dan kan deze beoordeling niet collectief plaatsvinden zonder inachtneming van de individuele eigenschappen van elk voertuig. Alle voertuigen moeten per merk, model, voertuigcategorie, motortype, emissieklasse en emissiecontrolesysteem afzonderlijk aan de Emissieverordening en Kaderrichtlijn worden getoetst. Dit brengt een individuele beoordeling van een groot aantal verschillende typegoedkeuringen mee, aldus Renault c.s.
7.7.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Renault c.s. heeft steeds typegoedkeuringen aangevraagd en verkregen voor voertuigen van een bepaald merk en model met daarin een bepaalde motor. Voor het verkrijgen van de typegoedkeuring zijn deze voertuigen getest volgens hetzij de normen van Euro 5, hetzij één van de varianten van Euro 6. Vervolgens heeft Renault c.s. voertuigen geproduceerd die met die typegoedkeuring overeenkwamen en hebben zij aan de Nederlandse bevoegde instantie (de RDW) een certificaat van overeenstemming gepresenteerd, waarna deze voertuigen in Nederland zijn verkocht, via dealers aan eindgebruikers en aan leasemaatschappijen. Er mag in dit stadium van het geding van worden uitgegaan dat de voertuigen die voldoen aan een bepaalde typegoedkeuring in ieder geval met elkaar overeenstemmen als het gaat om het voldoen aan de vereisten van de Emissieverordening. Als zij daar niet aan voldoen doordat een verboden manipulatie-instrument aanwezig is, mag ervan worden uitgegaan dat deze voertuigen van hetzelfde type daar allemaal op dezelfde wijze niet aan voldoen. De belangen van de kopers van deze voertuigen zijn dus in ieder geval per typegoedkeuring identiek en dus bundelbaar.
7.8.
Renault c.s. heeft gesteld dat het in de relevante periode wat betreft dieselvoertuigen van Renault en Dacia gaat om enige honderden typegoedkeuringen. De Stichtingen hebben dit weersproken. Het gaat in deze zaak volgens SEC en SCC om 225.000 voertuigen en volgens SDEJ om 161.047 voertuigen, zodat het onwaarschijnlijk is dat het om honderden typegoedkeuringen gaat. De rechtbank oordeelt dat ook als het om enige honderden typegoedkeuringen zou gaan niet kan worden gezegd dat er binnen deze groep zo weinig voertuigen zijn die vergelijkbaar zijn op het punt dat in deze zaak relevant is (namelijk het al dan niet aanwezig zijn van een verboden manipulatie-instrument) dat de belangen van de Autobezitters niet bundelbaar zouden zijn. Gezien het totaal aantal voertuigen waar het om gaat is aannemelijk is dat van de verschillende typen honderden, duizenden of tienduizenden exemplaren zijn verkocht. Bovendien is niet uit te sluiten dat verschillende typengoedkeuringen met elkaar overeenstemmen voor zover zij met eenzelfde manipulatie-instrument zijn uitgerust.
7.9.
Renault c.s. heeft ook nog aangevoerd dat motoren van verschillende kalibraties kunnen zijn voorzien, zodat zelfs voertuigen met hetzelfde type motor toch niet vergelijkbaar zijn.
7.10.
Dit leidt niet tot een ander oordeel, omdat – bij gebreke aan een nadere onderbouwing van dit standpunt – vooralsnog ervan mag worden uitgegaan dat elk exemplaar dat volgens een bepaalde typegoedkeuring is vervaardigd van dezelfde kalibratie is voorzien.
7.11.
Renault c.s. heeft ook nog gewezen op verschillen tussen de voertuigen, wat betreft de al dan niet uitgevoerde updates. Ook om die reden zijn de voertuigen onvergelijkbaar. Volgens Renault c.s. zijn haar voertuigen nooit voorzien geweest van een verboden manipulatie-instrument, maar heft een update de aanwezigheid hiervan in ieder geval op. Het niet ondergaan van een update na daarvoor te zijn uitgenodigd is de eigen schuld van een Autobezitter.
7.12.
Dat er verschillen zijn in de voertuigen wat betreft updates betekent niet dat de belangen van de belanghebbenden niet bundelbaar zijn. Een terugroepactie of update betreft altijd een bepaalde categorie met elkaar overeenstemmende voertuigen, zodat in ieder geval de belangen van de belanghebbenden bij die voertuigen bundelbaar zijn voor zover het gaat om de verkrijging van een voertuig waar (naar de Stichtingen stellen en Renault c.s. bestrijdt) voor de update een verboden manipulatie-instrument in aanwezig was. Of de update de aanwezigheid van een verboden manipulatie-instrument opheft en welk gevolg het niet ondergaan van een aangeboden update heeft, behoeft in dit stadium van de procedure niet te worden beantwoord.
De groepen belanghebbenden voor wie wordt opgekomen
7.13.
Renault c.s. voert aan dat een collectieve behandeling van de vorderingen niet mogelijk is, omdat de door de Stichtingen opgevoerde achterbannen te breed en diffuus zijn. Volgens Renault c.s. volgt dat uit de eigen omschrijvingen van de achterbannen van de Stichtingen. De Autobezitters hebben ieder hun eigen positie en belangen, die niet verenigbaar zijn. Renault c.s. wijst ter illustratie op het volgende: i) de tegenstrijdige belangen tussen autobezitters van hetzelfde eerstehands, tweedehands, derdehands (en opvolgende) voertuig en ii) de onvoldoende gelijksoortige belangen tussen de Autobezitters op het niveau van het causaal verband, de toerekenbaarheid en de schade.
7.14.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De rechtbank ziet geen tegenstrijdigheid tussen autobezitters van eerstehands en opvolgende voertuigen, omdat, indien de Stichtingen gelijk krijgen, elke Autobezitter een voertuig heeft verkregen met een verboden manipulatie-instrument. Alle elkaar opvolgende Autobezitters kunnen dan vorderingen instellen jegens Renault c.s. en de Autodealers, voor zover het voertuig bij één van de Autodealers is gekocht.
De vraag of de Autobezitters op het niveau van het causaal verband, de toerekenbaarheid en de schade voldoende gelijksoortige belangen hebben, is niet relevant. Naar oud recht kan de rechtbank namelijk geen schadevergoeding in geld toewijzen.
De omstandigheid dat binnen de achterbannen van de Stichtingen verschillende groepen zijn te onderscheiden die op verschillende feitelijke en/of juridische punten ongelijksoortig zijn, neemt niet weg dat bepaalde belangen binnen die groepen voldoende met elkaar overeenstemmen om in een collectieve actie beoordeeld te kunnen worden. De leden van de achterbannen van de Stichtingen hebben in ieder geval met elkaar gemeen dat zij door koop of lease bezitter zijn (geweest) van een voertuig waarin volgens de stellingen van de Stichtingen een verboden manipulatie-instrument aanwezig is of was. Daar gaat het om. Zo nodig kan bij de beoordeling rekening worden gehouden met bepaalde verschillen.
De grondslagen van de vorderingen
* De verklaringen voor recht dat bepaalde partijen hebben te gelden als Particuliere Partijen
7.15.
Dit betreft de vordering van SCC onder 4 en de vordering van SDEJ onder 4.
7.16.
Deze vorderingen die zien op de reflexwerking voor kleine zelfstandigen laten zich niet collectief beoordelen. Voor beantwoording van de vraag of een zelfstandige een beroep kan doen op de aan consumenten toekomende bescherming (op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken) zijn de individuele omstandigheden van de betrokkene van belang, waaronder de vraag of het voertuig mede voor privégebruik is gekocht. SCC en SDEJ zijn dan ook niet-ontvankelijk in deze vorderingen.
* De vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad
7.17.
SEC vordert verklaringen voor recht dat Renault S.A. en Renault Nederland N.V. onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gedupeerden en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de als gevolg van hun onrechtmatig handelen door gedupeerden geleden schade. Het gaat om de vorderingen van SEC onder 1 en 2 onder het kopje “Voor zover het actierecht van vóór 1 januari 2020 van toepassing is”.
SCC en SDEJ vorderen verklaringen voor recht dat Renault c.s. onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Autobezitters en dat Renault c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden en nog te lijden schade. Het gaat om de vorderingen van SCC onder 5.i. t/m iv en de vorderingen van SDEJ onder 5.i. t/m iv.
7.18.
Renault c.s. heeft aangevoerd dat deze vorderingen niet collectief beoordeeld kunnen worden. Renault c.s. voert aan dat het uitgangspunt is dat rechtsgronden niet collectief kunnen worden toegepast, indien de bijzondere omstandigheden van het individuele geval een inherent onderdeel zijn van het toetsingskader. Dat is hier volgens Renault c.s. het geval om de volgende redenen. De rechtsgronden waarop de Stichtingen zich in deze procedure beroepen, bouwen voort op het aangevoerde kernverwijt dat de voertuigen vanwege het gestelde illegale manipulatie-instrument niet zouden voldoen aan de Emissieverordening en de Kaderrichtlijn. Om daarover een oordeel te kunnen vellen, moeten de voertuigen in elk geval per merk, model, voertuigcategorie, motortype, emissieklasse en software voor het emissiecontrolesysteem afzonderlijk aan de Emissieverordening en de Kaderrichtlijn worden getoetst.
7.19.
Dit betoog gaat niet op. Dit volgt reeds uit hetgeen onder 7.6. t/m 7.12 is overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank strekken de gevorderde verklaringen voor recht dat Renault c.s. (althans Renault S.A. en Renault Nederland N.V.) onrechtmatig jegens de Autobezitters heeft/hebben gehandeld tot bescherming van gelijksoortige belangen, waardoor deze vorderingen collectief kunnen worden beoordeeld. Gelet op hetgeen de Stichtingen aan deze verklaringen voor recht ten grondslag hebben gelegd, zal in de inhoudelijke fase moeten worden beoordeeld of de Euro 5 en Euro 6 dieselvoertuigen die vanaf 1 september 2009 op de Nederlandse markt zijn gebracht en vervolgens door de Autobezitters zijn gekocht of geleased, verboden manipulatie-instrumenten bevatten. Bij de beoordeling van de vraag of onrechtmatig is gehandeld, kan worden geabstraheerd van de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de Autobezitters. Na een gegeven onrechtmatigheidsoordeel in de onderhavige procedure kunnen bijzondere omstandigheden eventueel aan de orde komen in individuele vervolgprocedures. Dat verschillen bestaan tussen de Autobezitters, doet hieraan dus niet af. De belangen van de Autobezitters die door de verweten gedragingen stellen te zijn benadeeld, komen op dit punt met elkaar overeen en zijn dus bundelbaar.
7.20.
In deze collectieve actie kan dus in algemene zin een oordeel over de gestelde onrechtmatigheid worden uitgesproken. Dit geldt ook voor de verklaringen voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn.
* De vorderingen uit hoofde van oneerlijke handelspraktijken
7.21.
Voor zover de Stichtingen de vorderingen in het petitum over onrechtmatig handelen van Renault c.s. ook hebben gegrond op oneerlijke handelspraktijken en misleidende reclame, komt Renault c.s. tot de conclusie dat deze rechtsgronden zich niet lenen voor een collectieve beoordeling. Zij voert daartoe het volgende aan. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van strijdigheid met de Wet oneerlijke handelspraktijken is van belang welke concrete informatie is verstrekt bij de koop aan een autobezitter. Dit kan collectief niet worden beoordeeld. Ook kan niet collectief worden beoordeeld of er een misleidende mededeling of omissie is gedaan, want dat moet ook per voertuig worden beantwoord. Dit geldt ook voor de vraag of er sprake is van misleidende reclame in de zin van artikel 6:194 BW, aldus Renault c.s.
7.22.
Dit verweer faalt. Dit volgt ook uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 7.6. t/m 7.12. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen van de benadeelden gelijksoortig voor zover het gaat om verwijten over de installatie van en het verzwijgen van, een verboden manipulatie-instrument. Indien en voor zover zou komen vast te staan dat bij bepaalde voertuigen sprake is van een verboden manipulatie-instrument, kan in het midden blijven welke informatie aan een bepaalde Autobezitter bij de koop is medegedeeld. Renault c.s. hebben niet aangevoerd dat de Autobezitters over de aanwezigheid van een verboden manipulatie-instrument zijn geïnformeerd. Die omissie geldt dus voor alle Autobezitters. Voor zover het gaat om de informatie die bij de koop is verstrekt geldt inderdaad dat deze van geval tot geval zal verschillen, zodat dit individueel beoordeeld zal moeten worden. De vorderingen van de Stichtingen zijn dus, voor zover die zijn gegrond op de Wet oneerlijke handelspraktijken, ook ontvankelijk, maar alleen voor zover het gaat om het jegens alle Autobezitters verzwijgen van de aanwezigheid van een manipulatie-instrument.
* De vorderingen uit hoofde van bedrog
7.23.
Met betrekking tot (eventuele) stellingen van de Stichtingen dat de Autohandelaren zich schuldig hebben gemaakt aan bedrog ex artikel 3:44 lid 3 BW voeren de Autohandelaren het volgende aan. Bedrog leent zich als rechtsgrondslag niet voor een collectieve beoordeling, omdat de aard van de ingeroepen norm met zich brengt dat per individuele Autobezitter moet worden getoetst of causaal verband bestaat tussen de vermeende aanwezigheid van het illegale manipulatie-instrument en de concrete informatie die zou zijn verschaft of juist zou zijn verzwegen. Bovendien zouden de Autohandelaren in elk individueel geval de mogelijkheid moeten hebben om eventuele bijzondere omstandigheden aan te voeren en daarvan zo nodig (tegen)bewijs te leveren, waarvoor in een collectieve actie geen plaats is.
7.24.
In het algemeen vereist een beroep op bedrog een beoordeling van individuele omstandigheden om te kunnen beoordelen of de belanghebbende bij het ontbreken van de bedrieglijke handelswijze van de wederpartij de overeenkomst niet (onder dezelfde voorwaarden) zou zijn aangegaan.
In deze zaak gaat het echter bij alle Autobezitters om dezelfde omstandigheid waarop het beroep op bedrog is gegrond. De Autodealers wordt verweten dat zij opzettelijk de aanwezigheid van een verboden manipulatie-instrument bij de aankoop van het voertuig hebben verzwegen. Op dit moment staat allerminst vast dat de Autodealers van de aanwezigheid van een manipulatie-instrument op de hoogte waren en dus evenmin dat zij dat opzettelijk hebben verzwegen. Dat komt pas bij de inhoudelijke beoordeling aan de orde. Nu gaat het om de vraag of deze opzettelijke verzwijging – als die zou komen vast te staan – zoveel gewicht in de schaal legt, dat deze ook zonder bijkomende individuele omstandigheden tot het oordeel kan leiden dat de Autobezitters bij het wegdenken hiervan niet (onder dezelfde voorwaarden) hun overeenkomst hadden gesloten. Dat is het geval. De belangen van de Autobezitters zijn dus in zoverre voldoende gelijksoortig om in een collectieve actie te worden beoordeeld.
* De vorderingen van SCC en SDEJ die zijn gebaseerd op non-conformiteit
7.25.
Dit gaat om de vorderingen van SCC onder 6.i. t/m 6.iii en de vorderingen van SDEJ onder 6.i. t/m 6.iii.
7.26.
SCC en SDEJ hebben aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat de getroffen voertuigen vanwege de gestelde aanwezigheid van een verboden manipulatie-instrument non-conform zijn. Daaraan verbinden zij vervolgens het recht op gedeeltelijke ontbinding en prijsvermindering.
Verklaringen voor recht non-conformiteit
7.27.
In de eerste plaats vorderen SCC en SDEJ verklaringen voor recht dat de getroffen voertuigen niet de eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn, althans dat de getroffen voertuigen andere dan gebruiksbepalende eigenschappen bezitten die niet aan de overeenkomsten voldoen. De voertuigen zijn non-conform.
7.28.
De Autodealers hebben betoogd dat de vorderingen uit hoofde van non-conformiteit zich niet lenen voor een collectieve bundeling. Het gaat in deze procedure niet om één specifieke type motor, zoals in de Volkswagenzaak, maar om een niet-limitatieve waslijst aan Renault- en Dacia modellen en motoren die in een periode van tien jaar (2009-2019) op de markt zijn gebracht. Er is volgens hen geen sprake van een homogene groep van getroffen voertuigen, in die zin dat in deze fase van de procedure voldoende duidelijk is dat voor alle onder die definitie vallende motortypen en emissiecontrolesystemen één gezamenlijk oordeel kan worden gegeven over de non-conformiteit. De Autodealers verwijzen in dit verband ook naar al hetgeen Renault c.s. heeft aangevoerd over alle verschillen die er bestaan tussen de getroffen voertuigen.
7.29.
Dit betoog van de Autodealers gaat niet op. Dit volgt uit hetgeen onder 7.6. t/m 7.12 is overwogen. Indien het gestelde verwijt over de aanwezigheid van een verboden manipulatie-instrument vast komt te staan, dan komen naar het oordeel van de rechtbank de posities van de Autobezitters op dat (essentiële) punt met elkaar overeen (zie 7.22). Dat betekent dat SCC ontvankelijk is in haar vordering onder 6.i. en SDEJ ontvankelijk is in haar vordering onder 6.i.
Verklaringen voor recht over de redelijke termijn tot herstel of vervanging
7.30.
Dit gaat om de vordering van SCC onder 6.ii en de vordering van SDEJ onder 6.ii. SCC en SDEJ vorderen een verklaring voor recht dat de redelijke termijn tot herstel of vervanging van de (gestelde) gebreken in de getroffen voertuigen ex artikel 7:21 lid 3 BW ongebruikt is verstreken. Daaraan is ten grondslag gelegd dat zelfstandig herstel door de Autodealers in dit geval (technisch gezien) niet mogelijk is en dat de Autodealers niet hebben gereageerd op het verzoek van SCC van 14 september 2021 om tot herstel over te gaan.
7.31.
De Autodealers zijn van mening dat deze vorderingen zich niet lenen voor een collectieve beoordeling en voeren het volgende aan. De bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden of de prijs te verminderen ontstaat pas als de verkoper is tekortgeschoten in zijn verplichting om op verzoek van de koper de gekochte zaak binnen redelijke termijn te herstellen of vervangen. SCC heeft verwezen naar haar brief aan de Autodealers van 14 september 2021, waarin zij om herstel en vervanging zou hebben verzocht. Die brief kan in het kader van artikel 7:21 lid 3 BW echter hoogstens werking hebben voor particuliere partijen A en B (i) met wie SCC op dat moment reeds een deelnemingsovereenkomst had én (ii) die het getroffen voertuig toen in bezit hadden. Dit vergt echter een individuele beoordeling. Het is niet mogelijk om namens een ongedefinieerde en onbekende achterban te vragen om herstel of vervanging zonder daarbij te vermelden om welke voertuigen het precies zou gaan en wie op dat moment de rechthebbende van die voertuigen is. Dat zou namelijk het ongewenste gevolg hebben dat de redelijke termijn van artikel 7:21 lid 3 BW al gaat lopen, terwijl de desbetreffende Autodealer niet weet jegens wie en ten aanzien van welke getroffen voertuigen hij geacht wordt aan zijn verplichting ex artikel 7:21 lid 1 BW te voldoen.
SDEJ licht in het geheel niet toe op welke wijze aan het vereiste zou zijn voldaan. In haar brief van 8 november 2021 wordt daar in elk geval niets over gezegd.
7.32.
Dit betoog van de Autodealers slaagt niet. SCC en SDEJ treden op ten behoeve van alle bezitters en lessees van getroffen voertuigen. Bij de inhoudelijke beoordeling zal moeten worden beoordeeld of in de aan de Autodealers gerichte brieven een redelijke termijn is gesteld in de zin van artikel 7:21 lid 3 BW. Als dat het geval is, moet die termijn namens elk van de belanghebbenden worden geacht te zijn gesteld jegens de Autodealer waar die belanghebbende het getroffen voertuig heeft gekocht. Omdat de brief aan alle Autodealers was gericht en alle getroffen voertuigen zijn gekocht bij een van de Autodealers is geen individuele beoordeling nodig, zodat de genoemde vorderingen in het kader van een collectieve actie kunnen worden behandeld en beslist.
Ontbinding
7.33.
Dit betreft de vordering van SCC onder 8 en de vordering van SDEJ onder 8. Zij vorderen dat de rechtbank de gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomsten tussen de Autodealers en Autobezitters zal uitspreken.
7.34.
De Autodealers stellen zich op het standpunt dat deze vorderingen zich niet lenen voor beoordeling en toewijzing in de onderhavige procedure. Een vonnis onder artikel 3:305a (oud) BW kan immers slechts gezag van gewijsde krijgen tussen SCC, SDEJ enerzijds en de Autodealers anderzijds. Het kan de Autobezitters niet binden, omdat de Autobezitters geen partij zijn in de procedure.
7.35.
Dit verweer slaagt. Er is een verschil tussen de vordering van een verklaring voor recht die inhoudt dat Autobezitters
bevoegdzijn tot gedeeltelijke ontbinding en een vordering de ontbinding
uit te sprekenzoals hier gevorderd. Met de Autodealers is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen om de ontbinding
uit te sprekenzich inderdaad niet lenen voor beoordeling en toewijzing in deze collectieve actie in de zin van artikel 3:305a (oud) BW, omdat de Autobezitters geen partij zijn in deze procedure. Om deze reden is SCC niet-ontvankelijk in haar vordering onder 8 en is SDEJ eveneens niet-ontvankelijk in haar vordering onder 8.
Vermindering van de koopprijs
7.36.
Dit betreft de vordering van SCC onder 6.iii. en van SDEJ onder 6.iii. Zij vorderen ieder een verklaring voor recht dat particuliere en zakelijke partijen A en B bij een gedeeltelijke ontbinding bevoegd zijn de koopprijs te verminderen.
7.37.
Ook deze vorderingen lenen zich voor een collectieve behandeling. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de gevorderde verklaringen voor recht met betrekking tot non-conformiteit gelijksoortig zijn. De gevorderde verklaringen voor recht met betrekking tot de gedeeltelijke ontbinding liggen in het verlengde daarvan, omdat ontbinding één van de remedies is bij non-conformiteit (zie artikel 7:22 lid 1 onder a BW). Op de voet van artikel 7:22 lid 1 onder a BW moet worden beoordeeld of een betrokken voertuig met een verboden manipulatie-instrument aan de overeenkomst beantwoordt. Of een betrokken voertuig dat een verboden manipulatie-instrument bevat, een afwijking van het overeengekomene vormt, die de gevolgen van ontbinding rechtvaardigt, kan naar het zich laat aanzien in het algemeen worden beantwoord. Hoewel bij die afweging weliswaar alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen, kan immers sprake zijn van een zodanig zwaarwegende afwijking dat die in elk geval de ontbinding rechtvaardigt, wat ook overigens de individuele omstandigheden van het geval zijn. Op voorhand is niet uitgesloten dat in dit geval is voldaan aan het verzuim-vereiste op een grondslag die gezien de aard van het gestelde gebrek in de prestatie voor alle Autobezitters geldt.
In het geval dat de verwijten van de Stichtingen terecht zijn, kan de vraag of een koopprijsvermindering geboden is bij een op de gestelde non-conformiteit gebaseerde gedeeltelijke ontbinding, in algemene zin worden beantwoord. Niet uitgesloten is bovendien dat in dit geval ook over de omvang van een koopprijsvermindering vanwege de gestelde aanwezigheid van een manipulatie-instrument (welke omstandigheid voor alle Autobezitters zou gelden) in zijn algemeenheid een oordeel kan worden gegeven. In dat geval kan worden geabstraheerd van individuele omstandigheden. SCC en SDEJ zijn daarom ontvankelijk in hun vorderingen onder 6.iii.
In het verlengde hiervan zijn SCC en SDEJ ook ontvankelijk in hun vorderingen onder 6.vi. die betrekking hebben op de verschuldigdheid van wettelijke rente over een prijsvermindering. De vraag of wettelijke rente is verschuldigd, laat zich namelijk ook in algemene zin beantwoorden.
7.38.
In al hetgeen de Autodealers voor het overige hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om SCC en SDEJ niet-ontvankelijk te verklaren. De Autodealers hebben aangevoerd dat er vele sets van algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomsten, waarin bepalingen staan over garanties, exoneraties en termijnen waarbinnen geklaagd moet worden op straffe van verval van enige aanspraak. En anders gelden in ieder geval de artikelen 6:89 BW en/of 7:23 BW, volgens de Autodealers. Dit alles staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan de bundelbaarheid van de vorderingen in de weg. Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak zal eerst een oordeel worden gegeven over de vraag of de voertuigen verboden manipulatie-instrumenten bevatten. Deze kwesties zullen later aan de orde komen. Dat hierover niet in één procedure geoordeeld kan worden zonder naar de bijzondere omstandigheden per overeenkomst te kijken, staat niet op voorhand vast. Dit geldt ook voor een eventueel beroep van de Autodealers op verjaring en voor de omstandigheid dat de wettelijke bewaartermijn van de stukken zou zijn verstreken.
7.39.
De Autodealers hebben er ook op gewezen dat de rechtbank in de collectieve procedure inzake Volkswagen geoordeeld heeft dat een beroep op de klachtplicht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (ex artikel 6:248 lid 2 BW). Volgens hen is het echter vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Dat betreft ook de omstandigheden die per individuele Autobezitter (en Autodealer) verschillen en die zich dus niet lenen voor een collectieve beoordeling.
Dit verweer slaagt niet. In een collectieve actie is het zeer wel mogelijk dat de situaties van benadeelden zozeer met elkaar overeenstemmen, dat bij elk van hen zich dezelfde relevante omstandigheden van het geval voordoen, zodat in elk van die gevallen het beroep op de klachtplicht in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou kunnen zijn, zonder dat daarbij de individuele omstandigheden hoeven te worden betrokken. Bij de inhoudelijke behandeling zal moeten worden beoordeeld of dat in dit geval zo is.
* De vorderingen van SCC en SDEJ die zijn gebaseerd op dwaling
7.40.
Dit gaat om de gevorderde verklaringen voor recht van SCC onder 6 iv. en v. en de gevorderde verklaringen voor recht van SDEJ onder 6 iv. en v. Zij vorderen een verklaring voor recht dat de gebreken aan de getroffen voertuigen zo essentieel zijn dat weldenkende kopers bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomsten niet (onder dezelfde voorwaarden) zouden hebben gesloten. Verder gaat het om de verklaring voor recht dat particuliere en zakelijke partijen A en B bevoegd zijn om de door hen voor de getroffen voertuigen betaalde bedragen uit hoofde van de overeenkomsten op grond van gedeeltelijke vernietiging te verminderen met een nader door de rechtbank vast te stellen bedrag.
7.41.
De Autodealers hebben zich op het standpunt gesteld dat een collectieve beoordeling van het beroep op dwaling niet mogelijk is. De vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en of de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet (op dezelfde) voorwaarden zou zijn gesloten, leent zich naar zijn aard niet voor een collectieve beoordeling en vergt een op de individuele contractant toegesneden onderzoek. Het gaat bij de beoordeling van de vraag of iemand bij het aangaan van een overeenkomst heeft gedwaald om een voorstelling van zaken bij een individueel persoon. Volgens de Autodealers hangt het van tal van individuele factoren af of de aanwezigheid van een vermeend illegaal manipulatie-instrument meebrengt dat Autobezitters het getroffen voertuigen niet of niet op dezelfde voorwaarden zouden hebben gekocht. Dit kan niet in algemene zin worden beantwoord. Niet alle kopers hechten dezelfde waarde aan de emissiewaarden van een auto ten opzichte van de andere eigenschappen van de auto. Bovendien is in de relevante periode van 2009 tot 2019 het belang dat aan het klimaat en klimaatverandering wordt gehecht ook aanzienlijk gewijzigd. Er kan niet worden gezegd dat iedere koper bij kennis van het gebrek niet bereid zou zijn geweest om de overeenkomst op dezelfde voorwaarden te sluiten. Ook kan niet worden gezegd dat een eventuele prijsvermindering in alle gevallen hetzelfde zou moeten zijn. De prijs die een koper bereid is te betalen voor een auto hangt immers af van veel factoren. De schatting die de rechtbank in de Volkswagen-zaak heeft gedaan kan niet. Ook de prijsvermindering is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en leent zich niet voor een collectieve vaststelling, aldus de Autodealers.
7.42.
De rechtbank overweegt als volgt. In het algemeen vereist een beroep op dwaling een beoordeling van individuele omstandigheden aan de zijde van de belanghebbende en de invloed daarvan op de wilsvorming. In deze zaak gaat het echter bij alle Autobezitters om precies dezelfde omstandigheid, namelijk de onbekendheid met de gestelde aanwezigheid van een verboden manipulatie-instrument bij aankoop van het voertuig en het als gevolg daarvan niet voldoen aan de toepasselijke Nederlandse en Europese wet- en regelgeving. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat deze omstandigheid zoveel gewicht in de schaal legt, dat deze ook zonder bijkomende individuele omstandigheden tot toewijzing van de gevraagde verklaring voor recht kan leiden. Datzelfde geldt voor de onbekendheid van de Autobezitters met de (mogelijk) minder milieuvriendelijke prestaties van de voertuigen. De belangen van de Autobezitters zijn dus in zoverre voldoende gelijksoortig om in een collectieve actie te worden beoordeeld. Of de aanwezigheid van een verboden manipulatie-instrument en/of de minder milieuvriendelijke prestaties van een voertuig zulke essentiële eigenschappen zijn dat geen weldenkende koper bij wetenschap daarvan het betrokken voertuig onder dezelfde voorwaarden zou kopen, zal in de inhoudelijk fase van de procedure worden beoordeeld.
Of tijdig is geklaagd, kan mogelijk in algemene zin worden beantwoord, indien vast zou komen te staan dat het gestelde gebrek (de aanwezigheid van een verboden manipulatie-instrument) door een individuele koper redelijkerwijs niet kon worden ontdekt.
7.43.
De conclusie is dat de vorderingen van SCC en SDEJ onder 6. iv. bundelbaar zijn. SCC en SDEJ hebben zich ook op het standpunt gesteld dat de Autobezitters recht hebben op een prijsvermindering als gevolg van de gestelde dwaling (op grond van gedeeltelijke vernietiging). Deze vordering is eveneens bundelbaar, zodat SCC en SDEJ ook ontvankelijk zijn in hun vorderingen onder 6.v. Als het gaat om de omvang van de prijsvermindering na een geslaagd beroep op gedeeltelijke vernietiging geldt daarvoor hetzelfde als wat is overwogen in 7.37.
* De vorderingen tot gedeeltelijke vernietiging van de Overeenkomsten
7.44.
Dit betreft de vordering van SCC onder 9 en de vordering van SDEJ onder 9.
7.45.
SCC en SDEJ zijn niet-ontvankelijk in deze vorderingen jegens de Autodealers. Deze vorderingen lenen zich niet voor beoordeling en toewijzing in deze collectieve actie in de zin van artikel 3:305a (oud) BW, omdat de Autobezitters geen partij zijn in deze procedure. Zie wat is overwogen onder 7.35.
En verder
* Vallen bepaalde door de Stichtingen aangeduide groepen buiten de collectieve actie?
in alle zaken
7.46.
Renault c.s. heeft in alle zaken aangevoerd dat bepaalde door de Stichtingen aangeduide groepen buiten de collectieve acties vallen.
Het gaat allereerst om de Euro 6c, Euro 6d-TEMP en Euro 6d-voertuigen. Volgens Renault c.s. hanteren de Stichtingen definities, waaruit blijkt dat zij optreden namens Autobezitters van Euro 5 en Euro 6 dieselvoertuigen. Omdat de Euro 6-norm uit verschillende varianten bestaat, impliceren de Stichtingen met de algemene omschrijving van Euro 6-voertuigen dat ook alle herzieningen onder de reikwijdte van deze collectieve actie zouden vallen. Dit is niet zo. Voor deze procedure zijn uitsluitend de Euro 5- en Euro 6b-norm relevant, omdat die voertuigen ten behoeve van de Europese Voertuig- of Motortypegoedkeuring de
New European Driving Cycle-test moesten doorlopen. Aldus steeds Renault c.s.
7.47.
De Stichtingen hebben toegelicht dat er geen beperking moet worden gemaakt tot alleen voertuigen die de
New European Driving Cylcle-test moesten doorlopen. Zij leggen aan hun vorderingen niet zozeer schendingen van de Testverordening (en de opvolger daarvan, Verordening EU 2017/1151) ten grondslag, maar schendingen van de Emissieverordening. Artikel 4 en 5 van de Emissieverordening schrijven voor dat voertuigen onder normale gebruiksomstandigheden aan alle toepasselijke wettelijke voorschriften inclusief emissielimieten moeten voldoen en niet mogen zijn voorzien van verboden manipulatie-instrumenten. Dat staat los van de wijze waarop de getroffen voertuigen zijn getest (NEDC, WLTP of RDE). De Stichtingen stellen dat alle getroffen voertuigen hieraan niet voldoen.
7.48.
Gelet op deze door de Stichtingen gegeven toelichting ziet de rechtbank nu geen aanleiding om de groep voertuigen te beperken op de wijze waarop Renault c.s. dat voor ogen heeft.
in de SEC-zaak
7.49.
Renault c.s. heeft in de SEC-zaak aangevoerd dat categorieën van allerhande professionele partijen, zoals verhuurbedrijven en leasemaatschappijen, buiten het bereik van de procedure vallen. SEC heeft zonder onderbouwing gesteld ook de belangen te vertegenwoordigen van professionele partijen met een niet limitatieve specificatie van categorieën die daar onder zouden vallen. Zo’n groep belanghebbenden met verschillende rechtsrelaties – niet steeds zijnde autobezitters of gebruikers – is niet te scharen onder de door SEC gestelde kopers en lessees van sjoemelsdiesels voor wie SEC opkomt.
De door SEC gehanteerde categorieën Autobezitters, wiens belangen SEC in onderhavige procedure stelt te behartigen, zijn niet consistent met de gehanteerde reikwijdte van de procedure en door SEC gebruikte definities. Aldus Renault c.s.
7.50.
De rechtbank begrijpt het standpunt van SEC zo dat zij opkomt voor kopers en lessees van sjoemelsdiesels. Krachtens welke rechtsverhouding zij dat zijn geworden is niet relevant. Een inconsistentie is daarin niet te bespeuren.
De conclusie over het gelijksoortigheidsvereiste
7.51.
Binnen de hiervoor getrokken grenzen is in alle zaken voldaan aan het gelijksoortigheidsvereiste.
Voor alle duidelijkheid wordt hierna weergegeven wat over elk van de verschillende vorderingen is beslist, waarbij vorderingen zijn weggelaten die alleen bij toepasselijkheid van de WAMCA relevant zouden zijn. Ook is elk van de vorderingen tot vergoeding van rente en kosten ontvankelijk; deze zijn in de tabel eveneens weggelaten.
Stichting
Vordering
Beslissing
Rechtsoverweging
1
Ontvankelijk
7.2
2
Deels ontvankelijk
7.20, 6.2
SCC en SDEJ
4
Niet-ontvankelijk
7.16
5.i. t/m iv.
Ontvankelijk
7.2
6.i
Ontvankelijk
7.29
6.ii
Ontvankelijk
7.32
6.iii
Ontvankelijk
7.37
6.iv en 6.v
Ontvankelijk
7.43
6.vi
Ontvankelijk
7.37
7
Niet-ontvankelijk
6.1
8
Niet-ontvankelijk
7.35
9
Niet-ontvankelijk
7.45
10
Niet-ontvankelijk
6.1

8.Ontvankelijkheid – waarborgvereiste

in alle zaken
8.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 3:305a lid 2 (oud) BW bepaalt onder meer dat een belangenorganisatie niet ontvankelijk is, indien met de rechtsvordering de belangen van de personen ten behoeve van wie de rechtsvordering is ingesteld onvoldoende gewaarborgd zijn. Dit zogenoemde waarborgvereiste heeft met name als doel om ondeskundige organisaties of organisaties met onzuivere motieven te weren. Het vereiste biedt de rechter een handvat om kritisch te oordelen over de ontvankelijkheid in een collectieve actie bij twijfel aan de motieven voor het instellen van de actie.
8.2.
De vraag of met de collectieve actie de belangen van de betrokken personen voldoende zijn gewaarborgd, moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Die toets moet plaatsvinden op grond van de situatie zoals die nu is (‘ex nunc’). Daarbij moeten volgens de wetsgeschiedenis in geval van betwisting twee centrale vragen worden beantwoord:
1. in hoeverre hebben de betrokkenen uiteindelijk baat bij de collectieve actie indien het gevorderde wordt toegewezen, en
2. in hoeverre mag erop vertrouwd worden dat de eisende organisatie over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om de procedure te voeren.
Gezichtspunten die hierbij in algemene zin een rol kunnen spelen zijn onder meer [6] :
a. welke overige werkzaamheden heeft de organisatie verricht om zich voor de belangen van betrokkenen in te zetten en heeft de organisatie in het verleden ook daadwerkelijk doelstellingen kunnen realiseren en,
b. indien sprake is van een ad hoc organisatie, is deze opgericht door een reeds bestaande organisatie die in het verleden succesvol de belangen van de betrokkenen heeft behartigd,
c. hoeveel benadeelden zijn aangesloten bij de organisatie en in hoeverre ondersteunen zij de collectieve actie, en
d. of de organisatie voldoet aan de principes uit de Claimcode.
8.3.
De Claimcode is een door de Commissie Claimcode in 2011 opgesteld en in 2019 herzien en aangevuld document waarin principes zijn uitgewerkt waaraan organisaties moeten voldoen die, zoals de Stichtingen, optreden op grond van artikel 3:305a (oud) BW. De Claimcode is een vorm van zelfregulering door betrokken marktpartijen, bedoeld om wildgroei van rechtspersonen die optreden overeenkomstig artikel 3:305a (oud) BW te voorkomen en ervoor te zorgen dat de belangen van de gedupeerden worden gewaarborgd en niet de (commerciële) belangen van de oprichters van deze rechtspersonen. Het voldoen aan de principes van de Claimcode is geen wettelijke voorwaarde voor ontvankelijkheid, maar de Claimcode heeft sinds 1 juli 2013 wel een indirecte verankering in de wet, via artikel 3:305a lid 2, laatste volzin, (oud) BW. Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre erop mag worden vertrouwd dat de eisende organisatie over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om de belangen te behartigen van de personen voor wie zij stelt op te komen, kan een aanwijzing zijn dat de organisatie voldoet aan de in de Claimcode opgenomen ‘principes’. Het wel of niet voldoen aan de principes van de Claimcode is dan ook een belangrijk gezichtspunt bij de beoordeling of de belangen van de benadeelden voldoende zijn gewaarborgd. Afwijking van de principes en uitwerkingen van de Claimcode kan onder bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd zijn.
8.4.
Gedaagden stellen zich op het standpunt dat het de Stichtingen ontbreekt aan de benodigde waarborgen om gebruik te kunnen maken van het collectieve actierecht. Er wordt niet aan het baatcriterium en het kenniscriterium voldaan.
Het baatcriterium
8.5.
Volgens gedaagden wordt niet voldaan aan het baatcriterium. Zij verwijzen in dit verband onder meer naar de zaak
Stichting Elco Foundation/Rabobank c.s., waarin is geoordeeld dat de individuele belanghebbenden in die zaak geen baat hadden bij toewijzing van de gevorderde verklaringen voor recht. In die zaak werd zo geoordeeld, omdat op basis van een toegewezen verklaring voor recht in de collectieve actie niet op eenvoudige wijze aanspraak gemaakt kon worden op schadevergoeding in een vervolgprocedure. Inmiddels is overigens in hoger beroep anders geoordeeld. [7]
Anders dan in die zaak door de rechtbank is geoordeeld, is de rechtbank in deze zaak van oordeel dat individuele belanghebbenden in de onderhavige procedure(s) op basis van de toegewezen verklaringen voor recht, voor zover deze worden toegewezen, wel op eenvoudige wijze aanspraak kunnen maken op schadevergoeding in een individuele vervolgprocedure. Als in een collectieve procedure is vastgesteld dat sprake is van een verboden manipulatie-instrument, dan maakt dat de zaak van individuele consumenten in individuele vervolgprocedures juist gemakkelijker. Zij hebben in zoverre dan ook baat bij toewijzing van het gevorderde.
8.6.
Dat de door de Stichtingen gevorderde verklaringen voor recht te algemeen geformuleerd zouden zijn, hetgeen gedaagden verder hebben betoogd, maakt het voorgaande evenmin anders. Als er een verklaring voor recht wordt toegewezen dat Renault c.s. onrechtmatig heeft gehandeld en/of dat de door de Autodealers verkochte voertuigen non-conform zijn, dan zou uit de overwegingen in het vonnis moeten volgen dat dit betrekking heeft op de aanwezigheid van een illegaal manipulatie-instrument. Gelet op wat de Stichtingen aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd, is duidelijk dat de gevorderde verklaringen hierop zien. Niet valt in te zien waarom de achterbannen van de Stichtingen niet gebaat zouden zijn bij dergelijke toegewezen verklaringen voor recht.
8.7.
Gedaagden voeren aan dat de Autobezitters geen baat hebben bij drie identieke collectieve procedures tegen Renault c.s. en twee identieke procedures tegen de Autodealers.
Dat er meerdere (mogelijk identieke) procedures worden gevoerd tegen Renault c.s. en tegen de Autodealers door verschillende stichtingen, maakt niet dat de Autobezitters geen baat hebben bij ieder van deze collectieve acties als de vorderingen uiteindelijk worden toegewezen.
8.8.
De Autodealers voeren nog een aantal argumenten aan op grond waarvan zij betogen dat niet wordt voldaan aan het baatcriterium. De rechtbank bespreekt ze hierna.
8.9.
Allereerst hebben de Autodealers erop gewezen dat het betrekken van meer dan 70 Renault-dealers en erkend reparateurs in deze procedure geen enkel redelijk doel dient en niet leidt tot een (meer) effectieve en efficiënte rechtsbescherming voor de beweerdelijk gedupeerde Autobezitters. Deze procedure treft deze ondernemers onredelijk zwaar in hun belangen, dat geldt in het bijzonder voor de eenmanszaken en mkb’ers in deze groep. Het heeft geen meerwaarde om hen naast Renault c.s. in deze procedure te betrekken. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van SCC en SDEJ in de vorderingen tegen de Autodealers, aldus de Autodealers. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Dat er vele, meer dan 70, autodealers en reparateurs zijn gedagvaard en dat hier ook eenmanszaken en mkb’ers tussen zitten, geeft op zichzelf geen aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring van SCC en SDEJ in de vorderingen tegen de Autodealers (zie ook 8.20 hierna). Zoals de Stichtingen terecht hebben betoogd, staat het hen vrij om ten behoeve van de Autobezitters zowel autofabrikanten als autodealers in rechte te betrekken (zie ook 8.16 hierna).
8.10.
Ten tweede hebben de Autodealers erop gewezen dat SCC en SDEJ opkomen voor een groep die niet bestaat. Nieuwe voertuigen worden in principe uitsluitend via officiële Renault-dealers verkocht. De categorie “Partijen C” die een nieuwe auto heeft gekocht via andere partijen dan een officiële Renault-dealer (zijnde één van de gedagvaarde Autodealers) bestaat dus niet. Daarnaast zijn er geen Autodealers die zelf voertuigen in lease geven, dat gaat steeds via leasemaatschappijen die geen partij zijn in deze procedure. De categorie van partijen A en B die een getroffen voertuig van een Autodealer hebben geleaset bestaat dus ook niet. SCC en SDEJ pretenderen daarmee op te komen voor groepen van beweerdelijk gedupeerde Autobezitters die er niet zijn.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De Autodealers hebben ter zitting toegelicht dat alleen de Autodealers nieuwe voertuigen verkopen. SCC en SDEJ hebben daartegen ingebracht dat ook niet-Autodealers nieuwe voertuigen kunnen bestellen en verkopen. De rechtbank kan nu niet beoordelen welke partij op dit punt gelijk heeft, maar dat maakt niet uit voor de beantwoording van de ontvankelijkheidsvraag. Deze categorie partijen heeft haar auto namelijk niet gekocht van één van de Autodealers en kan dus geen vordering hebben op één van de Autodealers. Dit leidt er dan ook toe dat SCC en SDEJ niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen die zij hebben ingesteld tegen de Autodealers voor partijen C die een nieuwe auto hebben gekocht via andere partijen dan één van de Autodealers.
Voor zover SCC en SDEJ vorderingen hebben ingesteld tegen de Autodealers voor partijen A en B die een getroffen voertuig hebben geleaset van een Autodealer geldt als onweersproken dat deze groep niet bestaat. SCC en SDEJ worden dan ook in deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
8.11.
Ten derde hebben de Autodealers op het volgende gewezen. Volgens de Autodealers hebben SCC en SDEJ ten onrechte geen inzicht gegeven in hoeveel van de bij hen geregistreerde personen een voertuig heeft gekocht bij één van de Autodealers. Er is niet inzichtelijk gemaakt (a) hoeveel van de Autobezitters die zich bij haar als deelnemer hebben aangemeld, behoren tot de groep van partijen A en B die hun voertuig bij één van de Autodealers hebben gekocht, (b) bij welke Autodealers zij hun voertuig hebben gekocht, of (c) om hoeveel verschillende getroffen voertuigen het gaat. Bij deze stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat de groep die in theorie belang kan hebben bij de vorderingen tegen de Autodealers, van zodanige omvang is dat het uit het oogpunt van efficiëntie gerechtvaardigd is dat naast de autofabrikanten meer dan 70 Dealers in de onderhavige collectieve actie worden betrokken. Volgens de Autodealers is relevant hoeveel deelnemers baat kunnen hebben bij een vordering jegens een Autodealer, want anders kan niet uitgesloten worden dat geen van de deelnemers een auto heeft gekocht bij één van de Autodealers of maar een heel klein aantal. Of dat de achterban vooral bestaat uit partijen C, die als gezegd per definitie niet gebaat zijn bij de vorderingen tegen de Autodealers. In dat geval is een collectieve actie niet efficiënt en effectief en kan niet worden vastgesteld dat de totale groep autobezitters voor wie SCC en SDEJ stellen op te komen daadwerkelijk baat heeft bij de collectieve vorderingen tegen de Autodealers.
8.12.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het is niet relevant om inzichtelijk te maken welke getroffen voertuigen bij welke Autodealer zijn verkocht Wel is van belang
ofer getroffen voertuigen zijn verkocht bij één van de Autodealers. Gelet op het grote aantal voertuigen waar het hier om gaat, ligt het voldoende voor de hand dat dit zo is. Bovendien heeft geen van de Autodealers gesteld dat zij geen enkel getroffen voertuig heeft verkocht.
8.13.
Daarnaast hebben de Autodealers aangevoerd dat een deel van de achterban voor wiens belangen de Stichtingen opkomen, geen baat heeft bij de vorderingen die zijn ingesteld tegen de Autodealers. Het gaat om partijen C. Volgens de definitielijsten van SCC en SDEJ bestaat die groep uit partijen die een nieuw of tweedehands getroffen voertuig hebben gekocht of geleaset via een andere partij dan een Autodealer. Deze partijen hebben hun auto niet gekocht van één van de Autodealers en kunnen dus geen vordering hebben op één van de Autodealers.
8.14.
De rechtbank is van oordeel dat de Autodealers op dit punt gelijk hebben. De particuliere en zakelijke partijen C hebben geen overeenkomsten gesloten met één van de Autodealers en hebben dan ook geen belang bij de vorderingen die SCC en SDEJ hebben ingesteld tegen de Autodealers. Dit leidt ertoe dat SCC en SDEJ niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen jegens de Autodealers met betrekking tot de particuliere en zakelijke partijen C.
8.15.
Ook hebben de Autodealers zich op het standpunt gesteld dat een collectieve actie tegen de Autodealers niet langer noodzakelijk is gelet op de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ van de EU). De Autodealers voeren namelijk aan dat het sinds de uitspraak van het HvJ van de EU van 21 maart 2023 duidelijk is dat autobezitters in geval van de aanwezigheid van een volgens de Emissieverordening verboden manipulatie-instrument een rechtstreekse vordering geldend kunnen maken jegens de autofabrikant, omdat de autofabrikant in dat geval onrechtmatig heeft gehandeld jegens de autobezitters.
8.16.
De rechtbank oordeelt als volgt. Dat het HvJ van de EU heeft bepaald dat een autobezitter een rechtstreekse vordering geldend kan maken jegens de autofabrikant, betekent nog niet dat een autobezitter geen vordering meer mag instellen tegen een Autodealer.
8.17.
Verder is een collectieve actie tegen de Autodealers volgens de Autodealers niet efficiënt, omdat de achterban alleen terecht kan bij een Autodealer waarmee zij een overeenkomst heeft gesloten. Van hoofdelijke aansprakelijkheid van Autodealers is geen sprake. Dit leidt tot versplintering, hetgeen niet bijdraagt aan een collectieve oplossing, bijvoorbeeld in de vorm van een collectieve schikking.
8.18.
Ook dit betoog gaat niet op. In een collectieve actie tegen de Autodealers kunnen algemene uitspraken gedaan worden over de rechten van de belanghebbenden jegens de Autodealers. Dit is efficiënter en effectiever dan dat elke belanghebbende daarover afzonderlijk een procedure zou moeten voeren. Dat elk van de individuele belanghebbenden voor elk voertuig alleen een vordering heeft jegens de Autodealer die hem de auto verkocht heeft, neemt niet weg dat hij in een afzonderlijke procedure tegen die Autodealer uit kan gaan van de beslissing die in een collectieve actie is genomen over wat de belanghebbenden jegens de Autodealers kunnen vorderen.
8.19.
Ook is een collectieve actie tegen de Autodealers volgens de Autodealers niet efficiënt en effectief, omdat de Autodealers op hun beurt bij een gerechtelijke uitspraak de aan de Autobezitters verschuldigde bedragen zullen willen verhalen bij Renault c.s., waarvoor mogelijk nadere procedures noodzakelijk zijn. Bovendien is het maar zeer de vraag of de Autodealers in staat zijn dergelijke bedragen voor te financieren. Dit kan ook leiden tot financiële gevolgen voor de Autodealers.
8.20.
Dat de Autodealers het bedrag waartoe zij eventueel worden veroordeeld op Renault willen verhalen en dat zij de daarbij toegewezen schadevergoedingen zouden moeten voorfinancieren, doet niet af aan de efficiëntie en effectiviteit van de collectieve actie ten behoeve van de
belanghebbenden. Datzelfde zou immers het geval kunnen zijn als alle belanghebbende individueel zouden procederen tegen de Autodealers. De rechtbank ziet dan ook in het voorgaande geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de belanghebbenden geen baat hebben bij toewijzing van het gevorderde.
8.21.
De Autodealers hebben ook gewezen op de maatschappelijke lasten van collectieve procedures; zij wijzen erop dat claimstichtingen tientallen, soms meer dan honderd, autodealers en reparatiebedrijven in rechte betrekken en dat daardoor verzekeringspremies oplopen.
8.22.
Die omstandigheid maakt op zichzelf niet dat de benadeelden geen baat hebben bij een collectieve actie. Dit kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van SCC of SDEJ.
8.23.
De Autodealers hebben aangevoerd dat het door de Autobezitters geleden nadeel maar één keer hoeft te worden gecompenseerd. Bij toewijzing van de collectieve vorderingen tegen zowel de fabrikant als de Autodealers zal bij de afwikkeling gecontroleerd moeten worden of een Autobezitter die zich met een vordering meldt bij zijn Autodealer niet ook een vordering heeft ingediend bij Renault c.s. als fabrikant (en andersom). Dit is onnodig tijdrovend en complex. Een efficiënte en effectieve afwikkeling is dus niet gediend met de mogelijkheid om te claimen via ‘twee loketten’.
8.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropstaat dat in deze procedure geen vordering tot schadevergoeding voorligt. Voor zover Autobezitters na deze collectieve procedure individueel aanspraak zouden maken op een schadevergoeding, bestaat inderdaad de mogelijkheid dat zij zowel de Autodealers als Renault c.s. zullen aanspreken. De rechtbank ziet in deze mogelijke complicatie bij een uiteindelijke afwikkeling van de schade echter geen reden om de Stichtingen nu in hun collectieve vorderingen tegen de Autodealers niet-ontvankelijk te verklaren. Het is aan Renault c.s. en de Autodealers om afspraken te maken om te voorkomen dat benadeelden tweemaal een vergoeding ontvangen.
8.25.
De Autodealers hebben ook aangevoerd dat SCC en SDEJ niet hebben toegelicht in welk opzicht de Autodealers verschillen van andere verkopers van met name tweedehands getroffen voertuigen. Toewijzing van vorderingen tegen de Autodealers werkt door in de rest van de keten van verkopen. Niet valt in te zien waarom de Autodealers wel en andere (zeker professionele) verkopers – waaronder ook Autobezitters – niet zouden kunnen worden aangesproken met een beroep op non-conformiteit dan wel dwaling. Dit kan leiden tot een wildgroei aan vervolgprocedures tussen kopers en verkopers van tweedehands auto’s, terwijl dit voorkomen kan worden door de collectieve vorderingen alleen te richten tegen Renault c.s. als fabrikant. SCC en SDEJ miskennen in dit verband ook dat Autodealers vaak kopers zullen zijn van (tweedehands) auto’s en Autobezitters vaak verkopers.
8.26.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De claimstichtingen hebben de keuze om zowel de contractuele wederpartij van hun achterban (de Autodealers) als de autofabrikant in een geding te betrekken. De hiervoor aangevoerde argumenten maken niet dat de Autobezitters geen baat meer hebben bij toewijzing van het gevorderde. Het betrekken van zowel de contractuele wederpartij als de autofabrikanten maakt de kans op een daadwerkelijke vergoeding van de schade voor deze groep groter.
8.27.
Dat een deel van de Autobezitters ook zelf een getroffen voertuig kan hebben verkocht leidt niet tot een ander oordeel. Van de Autobezitters kan immers worden aangenomen dat als het verkochte een verboden manipulatie-instrument bevat, zij daarvan niet op de hoogte zijn en dat een daaruit voortkomende tekortkoming in de nakoming hen volgens de verkeersopvattingen ook niet kan worden toegerekend. Of de Autobezitters een vordering hebben wegens de aanwezigheid van een verboden manipulatie-instrument op andere professionele verkopers dan de Autodealers kan in het midden blijven omdat die in deze procedure niet betrokken zijn.
8.28.
Dan hebben de Autodealers nog op het volgende gewezen. Er bestaat voor individuele Autobezitters bij een vervolgprocedure tegen een individuele Autodealer het risico dat zij tegen contractuele verweren aanlopen, zoals een beroep op een exoneratiebeding of een beroep op een klachtplicht. Dit komt bij een procedure tegen de autofabrikant niet aan de orde.
8.29.
De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om te oordelen dat individuele autobezitters geen baat hebben bij het gevorderde jegens de Autodealers. Zoals hiervoor al is geoordeeld, hebben Autobezitters bijvoorbeeld baat bij een verklaring voor recht dat de voertuigen non-conform zijn. De omstandigheid dat in een individuele vervolgprocedure een contractueel verweer door de Autodealer kan worden tegengeworpen, maakt nog niet dat de Autobezitters geen baat hebben bij de gevorderde verklaring voor recht. Een deel, bijv. de non-conformiteit van een voertuig, staat dan immers al vast. Een eerste drempel is dan al weggenomen.
Het kenniscriterium
8.30.
Daarmee is de rechtbank toegekomen aan de beoordeling van het kenniscriterium. Gedaagden hebben zich op het standpunt gesteld dat de Stichtingen niet voldoen aan het kenniscriterium. De rechtbank zal dit beoordelen aan de hand van de gezichtspunten die onder 8.2 staan opgesomd, waarbij wordt aangetekend dat gezichtspunt c al aan de orde is geweest in het vonnis van 1 februari 2023.
Gezichtspunten a en b (trackrecord en ad hoc organisatie)
8.31.
De Stichtingen hebben – samengevat – aangevoerd dat zij beschikken over voldoende ervaring en deskundigheid om zich in te zetten voor de belangen van de betrokkenen.
8.32.
Gedaagden hebben aangevoerd dat de Stichtingen, in verband met deze collectieve actie, geen
trackrecordhebben en dat de Stichtingen ad-hoc
claimvehikelszijn.
8.33.
De rechtbank is van oordeel dat toetsing aan deze gezichtspunten voor geen van de Stichtingen een belemmering vormt voor het voldoen aan het waarborgvereiste. De omstandigheid dat de Stichtingen speciaal zijn opgericht voor het voeren van collectieve acties, maakt niet dat de Stichtingen niet voldoen aan het waarborgvereiste. Het is immers toegestaan om organisaties op te richten met als (voornaamste) doel het voeren van een collectieve actie. Een
trackrecordstrekt tot aanbeveling maar is geen voorwaarde om een collectieve actie te kunnen starten. Zowel SEC als SCC als SDEJ voeren al enige tijd meerdere collectieve procedures. Zij hebben dus wel ervaring in het voeren van dit soort procedures. SCC heeft ook al een procedure gevoerd die tot een eindvonnis heeft geleid (tegen onder meer Volkswagen). [8]
8.34.
Gedaagden hebben verder aangevoerd dat niet is gebleken dat de Stichtingen als spreekbuis in de media hebben opgetreden in het kader van deze collectieve actie. Hiervoor geldt dat het optreden als spreekbuis in de media een omstandigheid is die in de Memorie van Toelichting wordt genoemd als een mogelijke aanwijzing dat is voldaan aan het waarborgvereiste. Hieruit vloeit uiteraard niet het omgekeerde voort, namelijk dat wanneer hiervan geen sprake is, niet is voldaan aan het waarborgvereiste. Voor ontvankelijkheid is niet vereist dat aan alle door de wetgever geformuleerde gezichtspunten is voldaan. Ook bij afwijking van bepaalde gezichtspunten kan de belangenbehartiging door de belangenorganisatie voldoende gewaarborgd zijn. Voor zover één of meer van de Stichtingen op dit moment nog niet optreedt als spreekbuis in de media weegt dat voor de rechtbank dan ook niet zwaar.
Gezichtspunt d (de principes van de claimcode)
8.35.
Gedaagden stellen dat de Stichtingen voor wat betreft hun governance niet voldoen aan de principes II, III, IV, V en VII van de Claimcode 2019.
8.36.
Principe II betreft de behartiging van collectieve belangen zonder winstoogmerk en luidt als volgt: “(...)
Uit de statutaire doelstelling, de feitelijke werkzaamheid en de governance van de belangenorganisatie blijkt dat de belangenorganisatie en de aan de belangenorganisatie rechtstreeks of middellijk verbonden (rechts)personen geen winstoogmerk hebben bij de uitoefening van hun activiteiten.”
8.37.
Principe III betreft de externe financiering en luidt als volgt: “
De belangenorganisatie kan ten behoeve van de financiering van haar statutaire werkzaamheden een overeenkomst aangaan met een solide externe financier. Het bestuur vergewist zich ervan dat individuele bestuurders en leden van de raad van toezicht, alsmede de door de belangenorganisatie ingeschakelde advocaat of andere dienstverleners zelfstandig en onafhankelijk zijn van de externe financier en de aan deze rechtstreeks of middellijk verbonden (rechts)personen, alsmede dat de externe financier en de aan deze rechtstreeks of middellijk verbonden (rechts)personen onafhankelijk zijn van de wederpartij in de collectieve actie. De overeenkomst voorziet in een regeling die de in de vorige volzin bedoelde zelfstandigheid en onafhankelijkheid waarborgt. Het bestuur ziet erop toe dat de financieringsvoorwaarden (waaronder begrepen de omvang en systematiek van de overeen te komen vergoeding) redelijkerwijs niet strijdig zijn met het collectieve belang van de (rechts)personen ten behoeve van wie de belangenorganisatie krachtens haar statutaire doelstelling optreedt.
8.38.
Principe IV betreft de onafhankelijkheid en vermijding van belangentegenstelling. Dit principe luidt als volgt: “
Het bestuur is zodanig samengesteld dat de leden ten opzichte van elkaar, de raad van toezicht, een eventuele externe financier en de belanghebbenden bij de belangenorganisatie, onafhankelijk en kritisch kunnen opereren.
8.39.
Principe V betreft de taak, de samenstelling en de werkwijze van het bestuur en luidt als volgt:
“Het bestuur is evenwichtig samengesteld en is belast met het besturen van de belangenorganisatie, hetgeen onder meer inhoudt dat het verantwoordelijk is voor de vaststelling en uitvoering van het (financieel) beleid en de op verwezenlijking van de statutaire doelstelling gerichte strategie. Het bestuur van de stichting legt hierover tenminste één keer per jaar verantwoording af aan de raad van toezicht. Het bestuur van de vereniging legt hierover tenminste één keer per jaar verantwoording af aan de algemene
ledenvergadering.”
8.40.
Principe VII betreft de raad van toezicht en luidt als volgt: “
De stichting kent een raad van toezicht, bestaande uit ten minste drie natuurlijke personen, waarvan er ten hoogste één benoemd is op voordracht van een eventuele financier. De raad van toezicht heeft tot taak het toezicht houden op het beleid en de strategie van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de stichting. Hieronder wordt tevens begrepen het financieel toezicht en het uitoefenen van die taken en bevoegdheden die in deze code en de statuten van de stichting aan de raad van toezicht zijn toegekend. De raad van toezicht geeft op alle belangrijke punten het bestuur gevraagd en ongevraagd advies en richt zich bij de vervulling van zijn taak op de in de statutaire doelstelling van de stichting omschreven belangen.
8.41.
De Stichtingen hebben hun financieringsovereenkomsten met de procesfinancier in het geding gebracht. De beschikbare budgetten zijn – met instemming van Renault c.s. – niet aan Renault c.s. maar alleen aan de rechtbank ter beschikking gesteld.
De rechtbank zal hierna toetsen of de governance van de Stichtingen voldoet aan de wet en de Claimcode. Daarbij zal onder meer worden beoordeeld of de Stichtingen zelfstandig en onafhankelijk van de procesfinancier zijn. Ook zal de rechtbank beoordelen of de budgetten van de Stichtingen voldoende zijn voor een normaal verloop van de procedure.
* Bezwaren van gedaagden met betrekking tot de governance van SEC
8.42.
Gedaagden hebben verschillende bezwaren aangevoerd met betrekking tot de governance van SEC.
8.43.
Gedaagden hebben gewezen op de positie van [naam 7] (hierna: [naam 7] ). Zijn positie levert volgens gedaagden strijd op met principes III, IV en VII van de Claimcode.
8.44.
Naar het oordeel van de rechtbank is [naam 7] positie niet onverenigbaar met de eisen van een deugdelijke governance. [naam 7] is lid van de raad van toezicht van SEC en heeft tevens als bestuurder en aandeelhouder van Hagens Berman Sobol Shapiro LLP (en aan haar gelieerde vennootschappen) een invloedrijke positie bij de financier van SEC. Ook heeft [naam 7] een persoonlijk belang bij de uitkomst van deze procedure, omdat hij via Hagens Berman meedeelt in de winst indien deze procedure tot een financieel positief resultaat voor de achterban van SEC leidt. Maar dat betekent nog niet dat de governance van SEC onvoldoende is gewaarborgd. De Claimcode staat uitsluitend ten aanzien van de raad van toezicht namelijk toe dat één van de leden daarvan, niet-zijnde de voorzitter, wordt benoemd op voordracht van de financier (zie principe VII, uitwerking 3, van de Claimcode). Daarmee staat de Claimcode een beperkte vorm van inspraak van de kant van de financier toe. Partijen verschillen van mening over de vraag of de Claimcode ruimte laat voor de benoeming van (iemand van) de financier zelf in de raad van toezicht (in plaats van de benoeming van een derde op voordracht van de financier in de raad van toezicht). De rechtbank ziet hier niet een wezenlijk verschil, omdat de mate van zeggenschap vanuit de financier hetzelfde is, nu aangenomen mag worden dat ook een door de financier voorgedragen derde namens de financier spreekt. Van beslissende of onaanvaardbare invloed of zeggenschap van de financier is in dit geval met het lidmaatschap van de raad van toezicht van [naam 7] geen sprake. De raad van toezicht bestaat, naast [naam 7] , namelijk uit nog vier personen, die allen onafhankelijk zijn van de financier. Ook is [naam 7] niet de voorzitter van de raad van toezicht. Verder is het bestuur van SEC belast met het besturen van de stichting. De taak van de raad van toezicht is beperkt tot het houden van toezicht op het beleid en de strategie van het bestuur. De (huidige) bestuurders van SEC zijn onafhankelijk van de financier.
8.45.
De bezwaren van gedaagden met betrekking tot andere natuurlijke personen, zoals [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] kunnen, nu zij allen geen deel meer uitmaken van het bestuur van SEC, onbesproken blijven. De rechtbank toetst immers ex nunc.
8.46.
Verder stellen gedaagden zich op het standpunt dat SEC niet onafhankelijk opereert van haar procesfinancier Hagens Berman. Ter onderbouwing hebben gedaagden onder meer verwezen naar artikel 6.3 van de financieringsovereenkomst met Hagens Berman. Artikel 6.3 bepaalt dat “
The Agreement can be terminated by HB if there has been, in the reasonable discretion of the lawyers prosecuting the case for SEC, a Material Adverse Decline.”. In de definitielijst wordt dit begrip gedefinieerd en daar staat dat het gaat om een situatie “
such that HB does not consider it advisable to continue to invest in the proceedings (…)”.
8.47.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze bepaling in strijd met artikel 3:305a (oud) BW en de Claimcode. De procesfinancier heeft volgens deze bepalingen het recht met de financiering te stoppen als de advocaat van de stichting dat aangewezen acht. Dit ondergraaft de vrijheid van de claimstichting om onafhankelijk van de procesfinancier haar beleid te bepalen.
De rechtbank zal SEC in de gelegenheid stellen om deze bepaling aan te passen. Anders dan gedaagden hebben betoogd, is de rechtbank van oordeel dat SEC een herstelmogelijkheid moet krijgen. Dit onderdeel van het collectieve actierecht is nog in ontwikkeling en de vraag of deze bepaling geoorloofd is, is niet eerder aan de orde gekomen.
8.48.
Artikel 6.6 van de financieringsovereenkomst met Hagens Berman, waarin is bepaald dat Hagens Berman bij beëindiging van de financieringsovereenkomst recht heeft op terugbetaling van het totaal door haar geïnvesteerde bedrag, is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met artikel 3:305a (oud) BW en de Claimcode. Het geïnvesteerde bedrag betreft in eerste instantie een lening, zo zijn partijen dat overeengekomen. Dit maakt niet dat SEC niet zelfstandig en onafhankelijk van Hagens Berman kan opereren.
8.49.
Artikel 6.2 en artikel 6.3 van de financieringsovereenkomst zijn, anders dan gedaagden betogen, niet in strijd met Principe III, uitwerking 6 van de Claimcode. Op grond van uitwerking 6 moet bij voortijdige opzegging van de financieringsovereenkomst worden gewaarborgd dat een zodanige opzeggingstermijn wordt gehanteerd dat de belangenorganisatie een
redelijkemogelijkheid heeft alternatieve financiering aan te trekken. Aan dit vereiste is voldaan, in voornoemde bepalingen die over voortijdige opzegging gaan. Dat het
moeilijkkan zijn om alternatieve financiering aan te trekken maakt dat niet anders.
8.50.
Ook artikel 9.1 van de financieringsovereenkomst, waarin een informatierecht voor Hagens Berman is opgenomen, is niet in strijd met de Claimcode. Het informatierecht tast de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van SEC niet aan.
Gelet op hetgeen onder 8.44 is overwogen, illustreert de omstandigheid dat [naam 7] namens Hagens Berman heeft ondertekend niet dat [naam 7] positie in strijd met de Claim Code is.
8.51.
Gedaagden hebben zich verder op het standpunt gesteld dat artikel 10.2 van de financieringsovereenkomst ontoelaatbaar is.
8.52.
De rechtbank volgt gedaagden hierin. In artikel 10.2 van de financieringsovereenkomst is bepaald dat in geval van strijdigheid tussen enerzijds de Claimcode en/of het toepasselijke collectieve actieregime en anderzijds de financieringsovereenkomst, de bepalingen van de financieringsovereenkomst prevaleren. Een dergelijke bepaling waarin de financieringsovereenkomst prevaleert boven de wet, is evident ontoelaatbaar. De rechtbank zal SEC in de gelegenheid stellen om deze bepaling aan te passen.
8.53.
Ten aanzien van het winstoogmerk dat zou bestaan bij SEC en de aan haar gelieerde entiteiten, hetgeen volgens gedaagden strijd zou opleveren met Principe II van de Claimcode, overweegt de rechtbank als volgt. Niet is gebleken van een winstoogmerk bij SEC. SEC is een stichting en heeft geen winstoogmerk. De door de deelnemers betaalde
succesfeekomt bij de financier terecht. Dat de financier een winstoogmerk heeft en geld kan verdienen met de collectieve actie is toegestaan volgens de Claimcode.
8.54.
Ook de bezwaren van de gedaagden over het gebrek aan transparantie over de kostenvergoeding aan SEC, over de procesfinancier en daaraan verbonden (rechts)personen snijden geen hout. SEC heeft toegelicht hoe de financiering feitelijk heeft plaatsgevonden. Op de website van SEC staat duidelijk vermeld dat SEC wordt gefinancierd door Hagens Berman. Daar staat ook dat de
succesfeevan maximaal 25% wordt aangewend om de kosten van de procedure te voldoen en de financier te vergoeden voor de investering in de procedure en het door haar genomen risico. Dit staat ook in de deelnamevoorwaarden van SEC.
* Bezwaren van gedaagden met betrekking tot de governance van SCC
8.55.
Ten aanzien van de governance van SCC hebben de gedaagden aangevoerd dat deze in strijd is met Principes II, III, IV, V en VII van de Claimcode.
8.56.
Gedaagden hebben bezwaren aangevoerd tegen Labaton Keller Sucharow LLP. Die bezwaren kunnen onbesproken blijven, omdat Labaton niet de financier is. Duidelijk is wie de financier van SCC is. Dat staat in de dagvaarding. Dat is Fortress Investment Group LLC. Op zitting is door SCC ook toegelicht dat de financieringsovereenkomst is gesloten met een onder Fortress vallende operationele entiteit, CF ND Car Ltd., gevestigd op de Kaaimaneilanden. Dit staat vermeld in de financieringsovereenkomst, in de publiek toegankelijke jaarverslagen van 2021 en 2022 en ook op de website van SCC. Daarmee is ook voldoende duidelijk hoe de financiering heeft plaatsgevonden.
Het betoog van gedaagden dat zij de governance van SCC niet kan beoordelen gaat niet op. Duidelijk is wie de leden zijn in de raad van bestuur en de raad van toezicht van SCC. Er zijn ook geen concrete aanknopingspunten dat er sprake is van strijd met de Principes IV, V en VII.
8.57.
Verder heeft SCC op zitting toegelicht dat zij haar achterban actief informeert over de financieringsafspraken met Fortress. Dat doet zij onder meer via haar website, via het jaarverslag en via de participatieovereenkomsten die met de Autobezitters wordt gesloten. Dit is voldoende. Er is geen gebrek aan transparantie.
Ten aanzien van het bestaan van een winstoogmerk overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet geen winstoogmerk bij SCC. Dat de financier van SCC een winstoogmerk heeft, is toegestaan volgens de Claimcode.
8.58.
Gedaagden hebben zich op het standpunt gesteld dat artikelen 5.11 en 13.2 c van de financieringsovereenkomst van SCC met Fortress strijdig zijn met het waarborgvereiste.
8.59.
In artikel 5.11 is bepaald dat SCC (en AKD) geen financiering van een derde mogen aantrekken gedurende de looptijd van de financieringsovereenkomst (zonder toestemming van Fortress). Deze bepaling is naar het oordeel van de rechtbank toegestaan, omdat dit de zeggenschap van SCC over de proces- en schikkingsstrategie niet aantast (of de onafhankelijkheid van SCC) en het reeds beschikbare budget toereikend is (zie nummer 8.71). Dit geldt ook voor artikel 13.2 c van de financieringsovereenkomst, waarin is opgenomen dat Fortress niet de kosten die gepaard gaan bij een nieuwe door SCC toegevoegde “
cause of action” aan de procedure hoeft te betalen. Ook dit artikel tast de onafhankelijkheid van SCC tegenover Fortress niet aan. Partijen mogen dergelijke afspraken maken.
8.60.
Dit geldt eveneens voor de bepalingen in de financieringsovereenkomst die zien op de verdeling van de opbrengst volgens een ‘
waterfall’. Gedaagden maken er een punt van dat meerdere partijen (SDEJ, Fortress, CSS en AKD) aanspraak kunnen maken op een deel van de opbrengst (dat is de fee van 25% van een te verkrijgen schadevergoeding). Bij deze partijen speelt allemaal een financieel belang, aldus gedaagden.
De rechtbank ziet hierin geen strijd met artikel 3:305a (oud) BW of de Claimcode. Dat deze partijen, waaronder CSS, recht hebben op een deel van de opbrengt, betekent namelijk niet dat zij ook zeggenschap hebben. Dat is ook op geen enkele manier toegelicht door gedaagden.
8.61.
Dat Fortress een consultatierecht heeft bij aanpassingen van de deelnemersvoorwaarden, zoals opgenomen staat in artikel 3.5 b van de financieringsovereenkomst, betekent ook niet dat zij zeggenschap over de processtrategie of de vorderingen heeft. Dit artikel is dan ook toelaatbaar.
Ook ten aanzien van artikel 20 van de financieringsovereenkomst ziet de rechtbank geen bezwaren. Dit artikel over ‘
dispute resolution’ betreft niet de Autobezitters maar bevat een geschillenregeling voor de partijen bij financieringsovereenkomst.
8.62.
Al hetgeen gedaagden hebben aangevoerd over de rol en positie van AKD valt buiten de beoordeling van de financieringsovereenkomst.
8.63.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de belangen van de benadeelden voldoende zijn gewaarborgd. SCC kan onafhankelijk opereren van Fortress, dat blijkt uit de financieringsovereenkomst en de governance van SCC.
* Bezwaren van gedaagden met betrekking tot de governance van SDEJ
8.64.
Gedaagden hebben met betrekking tot SDEJ aangevoerd dat er niet wordt voldaan aan Principes II, III, IV en VII van de Claimcode.
8.65.
De rechtbank overweegt als volgt. De procesfinancier van SDEJ is Consumer Justice Network B.V. (CJN). Dat zij een winstoogmerk heeft bij de collectieve actie, is toegestaan volgens de Claimcode. Dit leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van SDEJ.
Ook de door gedaagden geuite bezwaren met betrekking tot de betrokkenheid van [naam 5] en [naam 4] , leiden niet tot niet-ontvankelijkheid. [naam 5] is één van de bestuurders van Corpocon Legal/Letselenschadeclaim.nl B.V., deze vennootschap is één van de oprichters van CJN. Volgens gedaagden zou hij omstreden zijn, maar van invloed of zeggenschap ten opzichte van SDEJ is niet gebleken. Nu daarvan niet is gebleken, gaat de rechtbank aan de stellingname van gedaagden voorbij. Bovendien schrijft de Claimcode voor dat er onderzoek gedaan moet worden naar de financier, maar niet naar de oprichter van de financier.
Hetgeen is aangevoerd over [naam 4] kan onbesproken blijven. [naam 4] is vanaf de oprichting van CJN per 1 juli 2019 bestuurder geweest van CJN. Vanaf september 2019 tot 9 maart 2023 is hij lid geweest van de raad van toezicht van SDEJ. Omdat hij is teruggetreden als lid van de raad van toezicht en de rechtbank ex nunc toetst, kunnen zijn verschillende functies onbesproken blijven. Er zijn verder geen concrete aanwijzingen dat [naam 4] op dit moment een invloed heeft op het beleid van SDEJ die strijd zou opleveren met de wet of de Claimcode. Ook dat in het verleden onvoldoende transparantie is betracht over de rol van [naam 4] , kan nu niet meer leiden tot niet-ontvankelijkheid. De samenwerking met Litigo B.V., van wie [naam 6] de bestuurder is, levert om dezelfde reden geen strijd op met de Claimcode. [naam 6] was van 3 juni 2020 tot 14 oktober 2021 voorzitter van de raad van toezicht van SDEJ, maar dat is hij nu niet meer, zodat er geen sprake is van strijd met Principe IV (uitwerking 3) Claimcode.
8.66.
Gedaagden zijn van mening dat er bepalingen in de financieringsovereenkomst van SDEJ met CJN staan, die de onafhankelijkheid van SDEJ aantasten. Volgens gedaagden gaat het om artikelen 5.1.1, 2.2, 7.2 en 8.3. Volgens gedaagden is de verplichting voor SDEJ dat zij de ‘
return’ van CJN op haar investering moet laten meewegen bij het aangaan van bijvoorbeeld schikkingen, bezwaarlijk (artikel 5.1.1). Hetzelfde geldt voor de verplichting dat SDEJ de opinie van CJN moet laten meewegen bij het eventueel vervangen van de advocaat (artikel 7.2). Artikel 2.2. en artikel 8.3 brengen informatie en consultatierechten voor SDEJ mee.
8.67.
Naar het oordeel van de rechtbank tasten al deze artikelen de zeggenschap van SDEJ niet aan. Deze bepalingen zijn toelaatbaar.
8.68.
Met betrekking tot het standpunt van gedaagden dat de betrokkenheid van Litigo, CJN en andere mogelijke derden de zeggenschap van SDEJ aantast, overweegt de rechtbank als volgt. Het enkele feit dat andere partijen betrokken zijn en dat zij een gedeelte van de opbrengst ontvangen, tast de zeggenschap van SDEJ niet aan. Dit vormt dan ook niet meteen een probleem. Wel dient SDEJ de ontbrekende pagina’s van de overeenkomst met Litigo van 25 augustus 2021 alsnog in het geding te brengen. Tijdens de mondelinge behandeling is aan de Stichtingen bevolen om de financieringsovereenkomst inclusief bijlagen in het geding te brengen. De bijlage (schedule 3) met de overeenkomst met Litigo is niet volledig. De rechtbank moet de volledige bijlage kunnen beoordelen. Als de bijlage in het geding is gebracht, zal de rechtbank een oordeel geven over het verzoek om een mededelingsverbod van SDEJ.
* Bezwaren van gedaagden met betrekking tot de vergoedingen voor de procesfinanciers
8.69.
Gedaagden hebben bezwaren aangevoerd over de hoogte van de vergoedingen voor de procesfinanciers en dat er een gebrek aan transparantie bestaat. Onduidelijk is volgens hen welk deel van het percentage dat zij inhouden in geval van een uiteindelijke schadevergoeding wordt gebruikt om gemaakte kosten te vergoeden.
8.70.
De Stichtingen hebben in hun deelnemingsovereenkomsten met hun deelnemers opgenomen dat zij (onder omstandigheden) recht hebben op een vergoeding voor de door hen gemaakte kosten (indien het hen niet lukt om de door hen gemaakte kosten onderdeel te maken van een schikking of een rechterlijk oordeel). SEC en SCC brengen een vergoeding van maximaal 25% in rekening. Dat is gelijk aan de bovengrens van de eerder in de rechtspraak aangenomen bandbreedte van 10% tot 25% (zie gerechtshof Amsterdam 13 juli 2028, ECLI:NL:GHAMS:2018:2422), zoals ook is opgenomen in de toelichting bij de Claimcode. SDEJ hanteert als enige een vergoeding van maximaal 27,5%. De rechtbank is er nog niet van overtuigd dat een percentage van 27,5% gerechtvaardigd is. Naarmate het percentage van de door een claimstichting in rekening te brengen vergoeding hoger is, kan het lastiger zijn een schikking te treffen. Dat is niet in het belang van de achterban van SDEJ. Bovendien is onduidelijk welk gedeelte van het percentage dat de Stichtingen op de eventuele schadevergoeding zullen inhouden, wordt gebruikt om door hen gemaakte kosten te vergoeden. Op dit moment is dit echter nog geen reden voor niet-ontvankelijkverklaring van SDEJ of de andere stichtingen, omdat dit onderwerp pas ten volle aan de orde is bij het algemeen verbindend verklaren van een eventuele schikkingsovereenkomst in een WCAM-procedure (artikel 7:907-910 BW en 1013-1018a Rv). In een WCAM-procedure kan alsnog worden geoordeeld dat de belangen van de achterban van de Stichtingen om de hiervoor genoemde redenen onvoldoende gewaarborgd zijn. De rechtbank zal er in deze procedure, waarin de collectieve vorderingen van de Stichtingen vanwege de toepasselijkheid van het oude collectieve actierecht verklaringen voor recht betreffen en geen schadevergoeding in geld, geen gevolgen aan verbinden. De rechtbank geeft SDEJ wel in overweging haar vergoeding in lijn te brengen met de eerder in de rechtspraak aangenomen brandbreedte.
*Bezwaren van gedaagden met betrekking tot de budgetten van de Stichtingen
8.71.
Gedaagden hebben de rechtbank verzocht om kritisch te beoordelen of de Stichtingen wel over voldoende financiële middelen beschikken om een normaal verloop van de procedure te kunnen (blijven) financieren. In het bijzonder, omdat in deze procedure een aantal technische vragen voorliggen waarvoor mogelijk deskundigen moeten worden aangezocht. Dat brengt mee dat de procedure langer en kostbaarder zal zijn dan zonder deskundigen.
8.72.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de budgetten van alle drie de Stichtingen en is van oordeel dat zij over voldoende financiële middelen beschikken om een normaal verloop van de procedure te kunnen blijven financieren, inclusief het inschakelen van deskundigen.
8.73.
Hetgeen gedaagden hebben aangevoerd met betrekking tot artikelen 21.4 en 21.5 van de financieringsovereenkomst van SCC met Fortress, leidt niet tot een ander oordeel. Uit die artikelen blijkt dat de verplichting van Fortress om SCC te financieren ophoudt wanneer de ‘
Cost Limit’ wordt bereikt, dat Fortress beslist over budgetverhogingen (waar SCC om kan verzoeken) en dat Fortress zich dus niet gecommitteerd heeft aan het financieren van de procedure als zodanig. Volgens gedaagden is dit in strijd met het waarborgvereiste. De rechtbank ziet dat anders. Het gaat erom dat de Stichtingen over voldoende financiële middelen beschikken om een normaal verloop van de procedure te kunnen (blijven) financieren. Dat is het geval.
De conclusie
8.74.
De conclusie van het voorgaande is dat, voorlopig, alleen SCC als belangenorganisatie ontvankelijk is. Of SEC en SDEJ ook ontvankelijk zijn, zal in het volgende vonnis beslist worden.

9.Het toepasselijk recht op de vorderingen van de Stichtingen

9.1.
De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen welk recht van toepassing is op de vorderingen van de Stichtingen tegen de buitenlandse gedaagden. Het gaat om de vorderingen van SEC tegen Renault S.A en van SCC en SDEJ tegen Renault S.A., Renault S.A.S. en Automobile Dacia S.A. Aan die vorderingen is, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat voornoemde gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld.
9.2.
Het toepasselijke recht op een gestelde onrechtmatige daad moet worden bepaald aan de hand van Verordening Rome II. [9]
Het staat de rechter vrij staat om bij de uitleg van in de Verordening Rome II gehanteerde begrippen gebruik te maken van het begrippenstelsel van de Verordening Brussel I-bis en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het HvJEU. [10]
9.3.
Op grond van artikel 4 lid 1 Verordening Rome II is het recht van het land waar de schade zich voordoet van toepassing.
9.4.
Het HvJEU heeft in zijn uitspraak van 9 juli 2020 [11] voor recht verklaard dat artikel 7, punt 2, Verordening Brussel I-bis, aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer voertuigen door de fabrikant ervan in een lidstaat op onrechtmatige wijze zijn voorzien van software die de emissiegegevens manipuleert alvorens deze voertuigen bij een derde in een andere lidstaat worden gekocht, de plaats waar de schade intreedt zich in deze laatste lidstaat bevindt. Daarmee is dus de plaats waar de auto is gekocht de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Hieruit volgt dat de plaats waar de gestelde schade van Autobezitters die hun auto in Nederland hebben gekocht, Nederland is. Dit betekent dat Nederlands recht van toepassing is op de vorderingen tegen Renault S.A., Renault S.A.S. en Automobile Dacia S.A.
9.5.
Bovendien bestaat tussen partijen overeenstemming over de toepasselijkheid van het Nederlandse recht op de vorderingen tegen Renault S.A., Renault S.A.S. en Automobile Dacia S.A.

10.Verzoek om tussentijds hoger beroep open te stellen

10.1.
Indien de rechtbank één of meer van de Stichtingen ontvankelijk verklaart in haar collectieve actie, althans voor een deel van haar vorderingen, verzoekt Renault c.s. de rechtbank om op grond van artikel 337 lid 2 Rv te bepalen dat van het te wijzen vonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld. Renault c.s. wijst op haar belang hierbij. Bij ontvankelijkheid zullen de collectieve acties worden voortgezet, dat zal jaren duren en pas daarna zal Renault c.s. een eventueel hoger beroep kunnen instellen. Indien de appelrechter de ontvankelijkheid van één van de Stichtingen dan (gedeeltelijk) zal vernietigen, is er nodeloos geprocedeerd met alle daarmee gepaard gaande kosten. Dit wil Renault c.s. voorkomen.
10.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak tussentijds hoger beroep toe te staan. Dit zou tot onredelijke vertraging van de procedure leiden.
11. Vervolg van de procedure
11.1.
De rechtbank zal de SEC-zaak verwijzen naar de rol van 24 april 2024, waarbij SEC de gelegenheid krijgt om artikel 6.3 en artikel 10.2 van haar financieringsovereenkomst te herstellen. De SDEJ-zaak zal ook worden verwezen naar de rol van 24 april 2024. SDEJ wordt in de gelegenheid gesteld om de volledige overeenkomst met Litigo in het geding te brengen. Vervolgens mogen gedaagden, na twee weken (op de rol van 8 mei 2024), daarop reageren bij antwoordakte.
De SCC-zaak zal worden aangehouden. Daarna zal de rechtbank verder beslissen, in de zaken van SEC en SDEJ over de ontvankelijkheid en in alle drie de zaken over mogelijke voeging van de zaken en over de verdere procedure.

12.De beslissing

De rechtbank
in de SEC-zaak
12.1.
verwijst de zaak naar de rol van 24 april 2024 voor akte aan de zijde van SEC als bedoeld in rechtsoverweging 8.47 en 8.52, daarna antwoordakte van gedaagden op een termijn van twee weken,
12.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de SCC-zaak
12.3.
verwijst de zaak naar de rol van 19 juni 2024 voor vonnis,
12.4.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de SDEJ-zaak
12.5.
verwijst de zaak naar de rol van 24 april 2024 voor akte aan de zijde van SDEJ als bedoeld in rechtsoverweging 8.68, daarna antwoordakte van gedaagden op een termijn van twee weken,
12.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. M.R. Jöbsis en mr. R.P.F. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024. [12]
BIJLAGE I
Vorderingen SEC (na eiswijziging)
Voor zover de WAMCA van toepassing is:
Verzoek aanwijzing Exclusieve Belangenbehartiger
1. Voor zover de WAMCA op de onderhavige vorderingen van toepassing is; de Stichting
aan te wijzen als Exclusieve Belangenbehartiger in de zin van artikel 1018e lid 1 Rv;
Verklaringen voor recht
2. Te verklaren voor recht dat Renault en de Importeur ieder voor zich onrechtmatig jegens
Gedupeerden hebben gehandeld;
3. Te verklaren voor recht dat Renault en de Importeur hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de
als gevolg van hun onrechtmatig handelen door Gedupeerden geleden schade en
gehouden zijn die schade te vergoeden;
Vordering tot veroordeling tot schadevergoeding en vergoeding van proceskosten
4. Renault en de Importeur hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door
Gedupeerden geleden schade;
5. Renault en de Importeur hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder
de nakosten, althans - voor zover de WAMCA van toepassing is en uw rechtbank een
uitspraak doet ingevolge artikel 1018i Rv - de door uw rechtbank nader vast te stellen
redelijke en evenredige kosten die Stichting in verband met het instellen van deze
procedure heeft gemaakt als bedoeld in artikel 10181 lid 2 Rv, en al deze kosten te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak van het in deze
procedure te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
Voor zover het actierecht van vóór 1 januari 2020 van toepassing is:
1. Te verklaren voor recht dat Renault en de Importeur ieder voor zich onrechtmatig jegens
Gedupeerden hebben gehandeld;
2. Te verklaren voor recht dat Renault en de Importeur hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de
als gevolg van hun onrechtmatig handelen door Gedupeerden geleden schade en
gehouden zijn die schade te vergoeden;
3. Renault en de Importeur hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder
de nakosten, al deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de
uitspraak van het in deze procedure te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele
voldoening.
BIJLAGE 2
Vorderingen SCC
Ontvankelijkheid en exclusieve belangenbehartiger
1. voor recht te verklaren dat Car Claim ontvankelijk is in deze collectieve actieprocedure;
2. Car Claim aan te wijzen als exclusieve belangenbehartiger;
Opt out
3. te bepalen dat:
i. iedere Autobezitter met woonplaats of verblijf in Nederland gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging van de uitspraak waarbij Car Claim als exclusieve
belangenbehartiger wordt aangewezen, de griffie van de rechtbank schriftelijk kan laten weten zich van de behartiging van diens belangen in deze collectieve vordering te onttrekken (opt-out, artikel 1018f lid 1 Rv);
ii. iedere Autobezitter zonder woonplaats of verblijfplaats in Nederland gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging van de uitspraak waarbij Car Claim als exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen, de griffie van de rechtbank schriftelijk kan laten weten zich van de behartiging van diens belangen in deze collectieve vordering te onttrekken (opt-out, artikel 1018f lid 5 slotzin Rv);
Verklaringen voor recht
4. voor recht te verklaren dat natuurlijke personen die werkzaam zijn als zelfstandigen zonder personeel en eenmanszaken met slechts één werknemer, in de in deze procedure toe te wijzen vonnissen ook hebben te gelden als Particuliere Partijen;
5. voor recht te verklaren dat:
i. Renault c.s., de Importeur en Renault-Nissan onrechtmatig hebben gehandeld jegens de
Autobezitters;
ii. Renault c.s., de Importeur en Renault-Nissan hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de door de Autobezitters geleden en nog te lijden schade;
iii. de door Autobezitters geleden schade ten minste gelijk is aan de door de rechtbank in goede justitie vastte stellen prijsvermindering onder 6(iii), dan wel 6(v);
iv. Renault c.s., de Importeur en Renault-Nissan over de aan de Autobezitters te betalen
schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd zijn vanaf de datum dat de desbetreffende
Autobezitters de koopprijs, leaseprijs of bijtelling hebben voldaan, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
6. voor recht te verklaren dat:
primair
i. de Getroffen Voertuigen niet de eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn, althans dat de Getroffen Voertuigen andere dan gebruiksbepalende eigenschappen bezitten die niet aan de Overeenkomsten voldoen;
ii. de redelijke termijn tot herstel en/of vervanging van de gebreken in de Getroffen Voertuigen ex artikel 7:21 lid 3 BW ongebruikt is verstreken;
iii. Particuliere Partijen A en B en Zakelijke Partijen A en B bevoegd zijn om de door hen voor de Getroffen Voertuigen betaalde bedragen uit hoofde van de Overeenkomsten op grond van gedeeltelijke ontbinding te verminderen met een nader door de rechtbank vast te stellen bedrag;
subsidiair
iv. de sub 6(i) genoemde gebreken en de omissies aan de Getroffen Voertuigen zo essentieel zijn dat weldenkende kopers bij een juiste voorstelling van zaken de Overeenkomsten niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zouden hebben gesloten;
v. Particuliere Partijen A en B en Zakelijke Partijen A en B bevoegd zijn om de door hen voor de Getroffen Voertuigen betaalde bedragen uit hoofde van de Overeenkomsten op grond van gedeeltelijke vernietiging te verminderen met een nader door de rechtbank vast te stellen bedrag;
primair en subsidiair
vi. de Handelaren over de prijsvermindering jegens de Particuliere Partijen A en B wettelijke rente, en jegens de Zakelijke Partijen A en B wettelijke handelsrente verschuldigd zijn vanaf de datum waarop de desbetreffende Autobezitters de koopprijs / leasepenningen hebben voldaan;
Vordering tot ongedaanmaking, terugbetaling en schadevergoeding
Jegens Renault c.s., de Importeur en Renault-Nissan
7. Renault Holding, Renault, Dacia, de Importeur en Renault-Nissan hoofdelijk te veroordelen aan de Autobezitters de schade te vergoeden die zij hebben geleden, door middel van betaling aan hen van een nader door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Jegens de Handelaren
primair
8. de gedeeltelijke ontbinding van de Overeenkomsten tussen de Particuliere Partijen A en B en Zakelijke Partijen A en B en de desbetreffende Handelaren uit te spreken;
subsidiair
9. de gedeeltelijke vernietiging van de Overeenkomsten tussen de Particuliere Partijen A en B en Zakelijke Partijen A en B en de desbetreffende Handelaren uit te spreken;
primair en subsidiair
10. de respectieve Handelaren te veroordelen tot betaling aan Particuliere Partijen A en B en Zakelijke Partijen A en B van dat deel van de koopprijs dat deze Autobezitters aan hen te veel hebben betaald voor de Getroffen Voertuigen (de prijsvermindering), in geval van Particulieren Partijen te vermeerderen met wettelijke rente en in geval van Zakelijke Partijen wettelijke handelsrente, vanaf de datum dat de desbetreffende Autobezitters de koopprijs hebben voldaan, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Collectieve schadeafwikkeling
11. te bepalen dat alle door Gedaagden aan Autobezitters verschuldigde vergoedingen aan Car Claim zullen worden betaald onder nader door de rechtbank te stellen voorwaarden van collectieve schadeafwikkeling met inachtneming van het bepaalde in artikel 1018i lid 2 Rv;
Buitengerechtelijke kosten en (proces)kosten (art. 6:96 BW en art. 10181 lid 2 Rv)
12. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan Car Claim van:
i. de volledige door Car Claim gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
ii. de volledige proceskosten van Car Claim, waaronder de kosten van haar procesfinancier, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen
eindvonnis tot aan de dag van algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet;
iii. de kosten die Car Claim zal maken in verband met de handelingen die Car Claim in haar
hoedanigheid van exclusieve belangenbehartiger tot aan het eindvonnis geacht zal worden uit te voeren, waaronder maar niet beperkt tot kosten ex artikel 1018f lid 3 BW;
iv. de volledige kosten van Car Claim die zij in verband met de schadeafwikkeling zal maken vanaf het in deze procedure te wijzen eindvonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen eindvonnis tot aan de dag van algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en
v. de kosten die Car Claim zal maken ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen
eindvonnis tot aan de dag van algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet.
een en ander met dien verstande dat voor zover de rechtbank van oordeel is dat op het onderliggende feitencomplex het collectieve actierecht van toepassing is zoals dat gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet Afwikkeling Massaschade in een Collectieve Actie, dan heeft te gelden dat de vorderingen sub 2, 3, 7, 10 en 12(iii) van dit petitum komen te vervallen.
BIJLAGE 3
Vorderingen SDEJ
Ontvankelijkheid en exclusieve belangenbehartiger
1. voor recht te verklaren dat SDEJ ontvankelijk is in deze collectieve actieprocedure;
2. te bepalen dat
primair
Car Claim zal worden aangewezen als exclusieve belangenbehartiger, voor zover zij ontvankelijk is in haar vordering tegen Gedaagden, onder de bepaling dat SDEJ bevoegd blijft om in die procedure als dan zelfstandig proceshandelingen te verrichten; en
subsidiair
voor het geval Car Claim niet-ontvankelijk is of anderszins niet als EB zal worden aangewezen, SDEJ zal worden aangewezen als exclusieve belangenbehartiger;
Opt-out
3. te bepalen dat:
i. iedere Autobezitter met woonplaats of verblijf in Nederland die behoort tot de Nauw Omschreven Groep, gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging van de uitspraak op de wijze bedoeld in art. 1018f lid 3 Rv, de griffie van de rechtbank schriftelijk kan laten weten zich van de behartiging van diens belangen in deze collectieve vordering te onttrekken (opt-out, artikel 1018f lid 1 Rv);
ii. iedere Autobezitter zonder woonplaats of verblijfplaats in Nederland die behoort tot de Nauw Omschreven Groep, gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging van de uitspraak op de wijze bedoeld in art. 1018f lid 3 Rv, de griffie van de rechtbank schriftelijk kan laten weten zich van de behartiging van diens belangen in deze collectieve vordering te onttrekken (opt-out, artikel 1018f lid 5 slotzin Rv);
Verklaringen voor recht
4. voor recht te verklaren dat natuurlijke personen die werkzaam zijn als zelfstandigen zonder personeel en eenmanszaken met slechts één werknemer, in de in deze procedure toe te wijzen vonnissen ook hebben te gelden als Particuliere Partijen;
5. voor recht te verklaren dat:
i. Renault c.s. en de Importeur onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Autobezitters;
ii. Renault c.s. en de Importeur hoofdelijk aansprakelijk zijn voor vergoeding van de door de Autobezitters geleden en nog te lijden schade;
iii. de door Autobezitters geleden schade ten minste gelijk is aan de door de rechtbank in goede justitie vast te stellen prijsvermindering onder 6(iii), dan wel 6(v);
iv. Renault c.s. en de Importeur over de aan de Autobezitters te betalen schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd zijn vanaf de datum dat de desbetreffende Autobezitters de koopprijs, leaseprijs of bijtelling hebben voldaan, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
6. voor recht te verklaren dat:
primair
i. de Getroffen Voertuigen niet de eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn, althans dat de Getroffen Voertuigen andere dan gebruiksbepalende eigenschappen bezitten die niet aan de Overeenkomsten voldoen;
ii. de redelijke termijn tot herstel en/of vervanging van de gebreken in de Getroffen Voertuigen ex artikel 7:21 lid 3 BW ongebruikt is verstreken;
iii. Particuliere Partijen A en B en Zakelijke Partijen A en B bevoegd zijn om de door hen voor de Getroffen Voertuigen betaalde bedragen uit hoofde van de Overeenkomsten op grond van gedeeltelijke ontbinding te verminderen met een nader door de rechtbank vast te stellen bedrag;
subsidiair
iv. de sub 6(i) genoemde gebreken en de omissies aan de Getroffen Voertuigen zo essentieel zijn dat weldenkende kopers bij een juiste voorstelling van zaken de Overeenkomsten niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zouden hebben gesloten;
v. Particuliere Partijen A en B en Zakelijke Partijen A en B bevoegd zijn om de door hen voor de Getroffen Voertuigen betaalde bedragen uit hoofde van de Overeenkomsten op grond van gedeeltelijke vernietiging te verminderen met een nader door de rechtbank vast te stellen bedrag;
primair en subsidiair
vi. de Handelaren over de prijsvermindering jegens de Particuliere Partijen A en B wettelijke rente, en jegens de Zakelijke Partijen A en B wettelijke handelsrente verschuldigd zijn vanaf de datum waarop de desbetreffende Autobezitters de koopprijs / leasepenningen hebben voldaan;
Vordering tot ongedaanmaking, terugbetaling en schadevergoeding
Jegens Renault c.s. en de Importeur
7. Renault Holding, Renault, Renault-Nissan, Dacia en de Importeur hoofdelijk te veroordelen aan de Autobezitters de schade te vergoeden die zij hebben geleden, door middel van betaling aan hen van een nader door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Jegens de Handelaren
primair
8. de gedeeltelijke ontbinding van de Overeenkomsten tussen de Particuliere Partijen A en B en Zakelijke Partijen A en B en de desbetreffende Handelaren uit te spreken;
subsidiair
9. de gedeeltelijke vernietiging van de Overeenkomsten tussen de Particuliere Partijen A en B en Zakelijke Partijen A en B en de desbetreffende Handelaren uit te spreken;
primair en subsidiair
10. de respectieve Handelaren te veroordelen tot betaling aan Particuliere Partijen A en B en Zakelijke Partijen A en B van dat deel van de koopprijs dat deze Autobezitters aan hen te veel hebben betaald voor de Getroffen Voertuigen (de prijsvermindering), in geval van Particulieren Partijen te vermeerderen met wettelijke rente en in geval van Zakelijke Partijen wettelijke handelsrente, vanaf de datum dat de desbetreffende Autobezitters de koopprijs hebben voldaan, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Collectieve schadeafwikkeling
11. te bepalen dat alle door Gedaagden aan Autobezitters verschuldigde vergoedingen aan de aan te wijzen exclusieve belangenbehartiger zullen worden betaald onder nader door de rechtbank te stellen voorwaarden van collectieve schadeafwikkeling met inachtneming van het bepaalde in artikel 1018i lid 2 Rv;
Buitengerechtelijke kosten en (proces)kosten (art. 6:96 BW en art. 1018l lid 2 Rv)
12. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan SDEJ van:
i. de volledige door SDEJ gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
ii. de volledige proceskosten van SDEJ, waaronder de kosten van haar procesfinancier (de Funder), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum
van het in deze procedure te wijzen eindvonnis tot aan de dag van algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
iii. de kosten die SDEJ zal maken in verband met de handelingen die Car Claim of SDEJ in haar hoedanigheid van (mede) exclusieve belangenbehartiger tot aan het eindvonnis geacht zal worden uit te voeren, waaronder maar niet beperkt tot kosten ex art. 1018f lid 3 BW;
iv. de volledige kosten van SDEJ die zij in verband met de schadeafwikkeling zal maken vanaf het in deze procedure te wijzen eindvonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen eindvonnis tot aan de dag van algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en
v. de kosten die SDEJ zal maken ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen eindvonnis tot aan de dag van algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
een en ander met dien verstande dat voor zover de rechtbank van oordeel is dat op het onderliggende feitencomplex het collectieve actierecht van toepassing is zoals dat gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet Afwikkeling Massaschade in een Collectieve Actie, dan heeft te gelden dat de vorderingen sub 2, 3, 5(iii) en 8 komen te vervallen.

Voetnoten

1.De vorderingen van de Stichtingen zijn letterlijk weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlagen I tot en met III.
2.Dit betreft vordering 2 zoals vermeld onder het kopje “Voor zover het actierecht van vóór 1 januari 2020 van toepassing is”.
3.Zie HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5756, Baas in Eigen Huis / Plazacasa.
4.Vergelijk HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162, WorldOnline, r.o. 4.8.
5.Dit betreft de vorderingen die zijn vermeld onder het kopje
6.Kamerstukken II 2011-2012, 33 126, nr. 3 (MvT), p.12-13.
7.Hof Amsterdam, 5 maart 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:451.
8.Rechtbank Amsterdam, 14 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3617.
9.Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) (PbEU 2007, L 199/40; hierna: Verordening Rome II).
10.Hoge Raad 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1054, rov 3.7.
11.HvJ EU 9 juli 2020, C-343/19, ECLI:EU:C:2020:534 (Verein für Konsumenteninformation/ Volkswagen AG).
12.type: