ECLI:NL:RBAMS:2024:1921

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
001283-24 - 001287-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding en kostenvergoeding in het kader van overleveringsdetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 maart 2024 uitspraak gedaan over verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten op grond van artikel 67 van de Overleveringswet (OLW) in samenhang met artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1997, had op 14 januari 2024 schriftelijke verzoeken ingediend voor schadevergoeding wegens vrijheidsbeneming tijdens de overleveringsdetentie. De rechtbank heeft de verzoeker en de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, gehoord in een openbare raadkamer. De verzoeker had schadevergoeding aangevraagd voor de periode van detentie in Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat de verzoeken niet tijdig waren ingediend. De rechtbank stelde vast dat de verzoeken binnen drie maanden na de beëindiging van de overleveringsprocedure in Nederland ingediend hadden moeten worden, wat niet het geval was. De rechtbank wees de verzoeken af en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk. De rechtbank overwoog dat de overlevering destijds was toegestaan en dat er geen sprake was van een situatie die recht gaf op schadevergoeding op grond van artikel 67 OLW. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters, en er staat hoger beroep open voor de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers / RK-nummers: 001283-24 & 001287-24
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand op grond van artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 14 januari 2024, heeft verzoeker vergoeding verzocht van gestelde schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming (overleveringsdetentie) en van de kosten van rechtsbijstand in het kader van het opstellen, indienen en op zitting toelichten van het verzoek.
De rechtbank heeft op 5 maart 2023 de raadsman van verzoeker, mr. G. Palanciyan, advocaat in Amsterdam, en de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, in openbare raadkamer gehoord.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Op 7 januari 2020 heeft het Amtsgericht Münster (Duitsland) een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de overlevering van verzoeker aan Duitsland op 7 januari 2020.
- Op vordering van de officier van justitie van 29 september 2020 is het overleverings-verzoek behandeld op de zitting van 8 februari 2022.
- Bij uitspraak van de rechtbank van 22 februari 2022 is de overlevering toegestaan
- Op 22 november 2023 is verzoeker in Duitsland vrijgesproken van de feiten waarvoor hij is overgeleverd. Voor de periode die verzoeker in Duitsland gedetineerd is geweest (van
4 mei 2023 tot en met 22 november 2023), is hem in Duitsland een schadevergoeding toegekend.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van:
  • € 1.020,- voor de vergoeding van de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
  • 4 dagen politiebureau: 4 x € 130,- = € 520,-
  • 5 dagen Huis van Bewaring 5 x € 100,- = € 500,-;
- € 680,- € 680,- voor de vergoeding van de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken om schadevergoeding zijn gemaakt.
De raadsman heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht. Hij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding op grond van artikel 67 van de OLW toekomt, omdat het onrechtvaardig zou zijn als de tijd die verzoeker in Nederland ten onrechte in detentie heeft gezeten, niet wordt vergoed. Duitsland heeft wel de dagen in Duitse detentie, maar niet de dagen in Nederlandse overleveringsdetentie vergoed.
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verzoeken weliswaar niet tijdig zijn ingediend, maar dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat er eerst duidelijkheid moest zijn over de uitkomst van de Duitse strafzaak. Bovendien heeft verzoeker ook tijd nodig gehad om bij te komen van zijn tijd in Duitse detentie.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie waarin verzoeker ten onrechte gedetineerd is geweest in de overleveringsprocedure. Er was een geldig EAB en dat heeft vervolgens tot overlevering geleid na een beslissing van de rechtbank. Voor schadevergoeding op grond van artikel 67 OLW bestaat dan ook geen grond.

5.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat het verzoek te laat is ingediend en dat verzoeker daarom daarin niet-ontvankelijk is. De zinsnede “binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak” in artikel 533, derde lid, Sv en de zinsnede “binnen drie maanden na het eindigen van de zaak” in artikel 529, tweede lid, Sv moeten in de context van artikel 67 OLW zo worden verstaan, dat zij zien op de beëindiging van de overleveringsprocedure in Nederland, niet op de strafzaak in de uitvaardigende lidstaat. [1] Dit betekent dat de verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van de kosten in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken, binnen drie maanden na 22 februari 2022 ingediend hadden moeten zijn. Deze termijn is dus niet afhankelijk van het verloop of de uitkomst van de Duitse strafrechtelijke procedure.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de overlevering van verzoeker destijds is toegestaan, zodat ook daarom geen sprake kan zijn van schadevergoeding op grond van artikel 67 OLW. Er is immers geen sprake van weigering van de overlevering of van een andere situatie die daarmee in de recente rechtspraak is gelijkgesteld. [2]

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de verzoeker in zijn verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand
NIET-ONTVANKELIJK.
Deze beslissing is gegeven op 5 maart 2024 en in het openbaar uitgesproken door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.

Voetnoten

1.Vergelijk Rb. Amsterdam, 13 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3718 en 31 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5699.
2.Vergelijk Rb. Amsterdam, 3 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2012.