ECLI:NL:RBAMS:2023:5699

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
13-751614-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding ex artikel 67 OLW in verband met overleveringsdetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan op een verzoek tot schadevergoeding van verzoeker, die in verband met een Europees aanhoudingsbevel (EAB) was gedetineerd. Verzoeker had schadevergoeding aangevraagd voor de vrijheidsbeneming en de kosten van rechtsbijstand, na zijn vrijspraak in Duitsland op 8 februari 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien het uiterlijk binnen drie maanden na de beëindiging van de overleveringsprocedure in Nederland, die op 6 april 2022 eindigde, ingediend had moeten worden. De rechtbank oordeelde dat de zinsneden in de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de context van artikel 67 van de Overleveringswet (OLW) moeten worden geïnterpreteerd als verwijzend naar de beëindiging van de overleveringsprocedure in Nederland, en niet naar de strafzaak in Duitsland. De rechtbank verklaarde het verzoek tot schadevergoeding en de vergoeding van kosten van rechtsbijstand niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13-751614-20
RK nummers: 23-009164 en 23-009165
BESCHIKKING
op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingekomen op 7 april 2023, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming (overleveringsdetentie) en van de kosten van rechtsbijstand in het kader van het opstellen, indienen en behandelen van de verzoekschriften.
De rechtbank heeft op 17 augustus 2023 de raadsman van verzoeker mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem, en de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, in openbare raadkamer gehoord.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Op 14 augustus 2019 is door het
Amtsgericht Essen(Duitsland) een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Duitsland, in verband met een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek;
- Op 18 juli 2020 is verzoeker aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW gelet op voormeld EAB;
- Op 21 juli 2020 is de overleveringsdetentie van verzoeker, onder voorwaarden, geschorst door de officier van justitie;
- Op vordering van de officier van justitie van 24 juli 2020 is het overleveringsverzoek behandeld op de zitting van 23 maart 2022;
- Bij uitspraak van deze rechtbank van 6 april 2022 is de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan;
- Op 8 februari 2023 is verzoeker door de meervoudige kamer van het Landgericht Essen vrijgesproken. De uitspraak is op 8 maart 2023 aan verzoeker betekend.

3.Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot schadevergoeding moet worden toegewezen. De overlevering van verzoeker is weliswaar niet geweigerd, maar hij heeft achteraf onterecht gedetineerd gezeten nu hij is vrijgesproken in Duitsland. Het ten onrechte gedetineerd zitten leidt ertoe dat het redelijk en billijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de
Staat worden gedragen. Verzoeker meent daarom dat er gronden van billijkheid zijn om de schade die hij heeft geleden als gevolg van zijn inverzekeringstelling te vergoeden.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek te laat is ingediend en om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Op 6 april 2022 is de overlevering toegestaan, zodat het verzoek uiterlijk binnen drie maanden na die datum had moeten worden ingediend. Subsidiair meent de officier van justitie dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Zij heeft aangevoerd dat er geen gronden van billijkheid voor de toewijzing van schadevergoeding aanwezig zijn, nu de Nederlandse Staat geen verwijt kan worden gemaakt wat betreft de overleveringsdetentie van verzoeker en de duur daarvan. De overleveringsdetentie is immers niet ten onrechte ondergaan. Verzoeker kan in Duitsland een verzoek tot schadevergoeding indienen omdat hij daar is vrijgesproken.

5.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het verzoek te laat is ingediend en (reeds) daarom niet-ontvankelijk is.
Gelet op het bepaalde in artikel 533, derde lid, Sv, dient het verzoek tot schadevergoeding binnen drie maanden na beëindiging van de zaak ingediend te zijn. De zinsnede “binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak” in het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 533, derde lid, Sv en de zinsnede “binnen drie maanden na het eindigen van de zaak” in het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 529, tweede lid, Sv moeten immers in de context van artikel 67 OLW zo worden verstaan, dat zij zien op de beëindiging van de overleveringsprocedure in Nederland, niet op de strafzaak in de uitvaardigende lidstaat. [1]
In onderhavige zaak is de overleveringsprocedure in Nederland geëindigd op 6 april 2022 met een besluit de gevraagde overlevering toe te staan, wat betekent dat de verzoeken tot schadevergoeding binnen drie maanden na 6 april 2022 ingediend hadden moeten zijn.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand
NIET-ONTVANKELIJK.
Deze beslissing is gegeven op 31 augustus 2023 en in het openbaar uitgesproken door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. P. Sloot en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 13 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3718.