ECLI:NL:RBAMS:2023:3718

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
13/751710-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding in het kader van overleveringsdetentie niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend door een verzoeker die in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) was gedetineerd. De verzoeker, geboren in Marokko, had op 11 augustus 2022 schriftelijk verzocht om schadevergoeding voor de vrijheidsbeneming en de kosten van rechtsbijstand, na zijn detentie van 8 tot 13 augustus 2019. De rechtbank heeft de verzoeken behandeld in een openbare raadkamer, waarbij de raadsman van de verzoeker, mr. M.A.M. Pijnenburg, en de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB op 15 juli 2019 was uitgevaardigd door de Deense autoriteiten, maar dat de overleveringsdetentie op 18 september 2019 was geschorst. De officier van justitie had op dat moment de vordering tot overlevering ingetrokken, omdat het EAB niet was uitgevaardigd door een bevoegde autoriteit. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot schadevergoeding te laat was ingediend, aangezien het uiterlijk drie maanden na de beëindiging van de overleveringsprocedure had moeten worden ingediend. De rechtbank concludeerde dat de verzoeken niet-ontvankelijk zijn, omdat de verzoeker niet binnen de gestelde termijn had gehandeld, ondanks dat er onduidelijkheid was over de status van het strafrechtelijk onderzoek in Denemarken.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters, en tegen deze beslissing staat voor de verzoeker hoger beroep open binnen een maand na betekening van de beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/751710-19
RK nummers: 22-017591 & 22-017594
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 11 augustus 2022, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming (overleveringsdetentie) en van de kosten van rechtsbijstand in het kader van de overleveringsprocedure.
De rechtbank heeft op 16 maart 2023 de raadsman van verzoeker, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat in Amsterdam, en de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, in openbare raadkamer gehoord.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Op 15 juli 2019 is door de
Director of Public Prosecutionsin Kopenhagen (Denemarken) een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Denemarken, in verband met een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek.
- Van 8 augustus 2019 tot en met 13 augustus 2019 is verzoeker gedetineerd geweest op grond van de OLW, gelet op voormeld EAB. Daarna is de overleveringsdetentie geschorst.
- Op 18 september 2019 is de vordering ex artikel 23 OLW van de officier van justitie ingetrokken, omdat het EAB was uitgevaardigd door een Deense officier van justitie die niet kan worden aangemerkt als uitvaardigende justitiële autoriteit in de zin van het Kaderbesluit.
- Op 10 maart 2020 is door het IRC een e-mail verstuurd naar de raadsman van verzoeker met de mededeling dat het IRC van de Deense autoriteiten heeft vernomen dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verzoeker op dat moment was aangevangen, maar dat er geen overleveringsprocedure meer tegen verzoeker liep, omdat het Deense EAB was ingetrokken.
- Op 6 april 2022 heeft de Deense advocaat van verzoeker per e-mail aan de raadsman van verzoeker bericht dat de strafzaak tegen verzoeker in Denemarken is geseponeerd.

3.Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift tijdig is ingediend, omdat pas op 6 april 2022 duidelijk werd dat er – anders dan eerder werd aangenomen – geen nieuw EAB zou worden uitgevaardigd tegen verzoeker, gelet op de sepotbeslissing in Denemarken. Wanneer de raadsman het verzoek vóór 6 april 2022 zou hebben ingediend, bijvoorbeeld na de e-mail van het IRC van 10 maart 2020, zou het verzoek zijn afgewezen, omdat toen nog niet bekend was dat het strafrechtelijk onderzoek in Denemarken was beëindigd en de in detentie doorgebrachte dagen in theorie verrekend hadden kunnen worden met een eventueel later opgelegde straf in Denemarken.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek te laat is ingediend en om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Op (in ieder geval) 10 maart 2020 is duidelijk gemaakt dat er geen overleveringsprocedure meer liep, zodat het verzoek uiterlijk drie maanden na 10 maart 2020 had moeten worden ingediend.

5.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het verzoek te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk is.
Hoewel uit het dossier niet blijkt of reeds vóór 6 april 2022 duidelijk is geworden dat er na de intrekking van het door de Deense officier van justitie uitgevaardigde EAB geen nieuw EAB zou worden uitgevaardigd (door een rechter), hadden de verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand, gelet op het bepaalde in artikel 533, derde lid, Sv, binnen drie maanden na 10 maart 2020 moeten zijn ingediend. Met de e-mail van die datum is immers ondubbelzinnig duidelijk gemaakt dat er tegen verzoeker
geenoverleveringsprocedure meer liep op grond van het op 15 juli 2019 uitgevaardigde EAB. De omstandigheid dat in de periode waarin de verzoeken konden worden ingediend nog niet duidelijk was wat de status van het strafrechtelijk onderzoek in Denemarken was en of de beslissing om verzoeker aldaar te vervolgen wel zou worden gehandhaafd, maakt dat niet anders. De termijn waarbinnen de verzoeken moeten worden ingediend, is daarvan niet afhankelijk. De zinsnede “binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak” in het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 533, derde lid, Sv en de zinsnede
“binnen drie maanden na het eindigen van de zaak” in het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 529, tweede lid, Sv moeten in de context van artikel 67 OLW zo worden verstaan, dat zij zien op de beëindiging van de overleveringsprocedure in Nederland, niet op de strafzaak in de uitvaardigende lidstaat.
Het standpunt van de raadsman dat dergelijke verzoeken (gedaan binnen drie maanden na 10 maart 2020) zouden zijn afgewezen, omdat er mogelijk een nieuw EAB door Denemarken zou worden uitgevaardigd, vindt geen steun in de jurisprudentie van deze rechtbank.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand
NIET-ONTVANKELIJK.
Deze beslissing is gegeven op 13 april 2023 en in het openbaar uitgesproken door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Rus, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.