ECLI:NL:RBAMS:2024:159

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
13.288220-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtstaat en garanties voor eerlijk proces

Op 4 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Regionaal Gerecht in Gliwice, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, die wordt verdacht van strafbare feiten volgens Pools recht. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak meerdere keren uitgesteld, onder andere omdat de opgeëiste persoon niet correct was opgeroepen. Tijdens de zitting op 21 december 2023 was de opgeëiste persoon wel aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor overlevering, waaronder de vereisten van dubbele strafbaarheid en de garantie dat hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen. De rechtbank heeft ook overwogen of er sprake is van een reëel gevaar voor een eerlijk proces in Polen, maar heeft geconcludeerd dat er geen individuele elementen zijn aangevoerd die wijzen op een schending van dit recht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan, met inachtneming van de garanties die zijn gegeven door de Poolse autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.288220-23 (oud: 13.752017-17)
Datum uitspraak: 4 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 17 april 2018 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
1 oktober 2013 door
the Regional Court in Gliwice 5th Criminal Division, Rybnik(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaat] (Polen) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 26 juni 2018
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 juni 2018, in aanwezigheid van mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. T Nieuwburg, advocaat te Amsterdam, zijn beiden niet verschenen.
De raadsman heeft kort voor de datum van de behandeling van het EAB een aanhoudingsverzoek gedaan. De rechtbank is hiermee akkoord gegaan en de behandeling van de zaak is toen voor onbepaalde tijd aangehouden om de raadsman in de gelegenheid te stellen ter zitting aanwezig te zijn.
Zitting 22 november 2023
De behandeling van het EAB heeft opnieuw plaatsgevonden op de zitting van 22 november 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en werd vertegenwoordigd door bovengenoemde raadsman.
Ter zitting is gebleken dat de opgeëiste persoon niet correct is opgeroepen. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak daarom voor bepaalde tijd aangehouden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen ter zitting aanwezig te zijn.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.
Zitting 21 december 2023
De behandeling van het EAB heeft wederom opnieuw plaatsgevonden op de zitting van 21 december 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door bovengenoemde raadsman, en een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable court decision on provisional detention of the District Court in Rybnik of 14 April 2010, made in the case conducted by the District Public Prosecutor’s Office in Rybnik, case file reference 2 Ds 1290/08(met kenmerk IX Kp 88/10).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 1 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
4.2
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst feit 2 aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND).
Uit de brief van 23 oktober 2023 van de IND volgt dat een eventuele veroordeling voor de strafbare feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook aan de derde voorwaarde voor gelijkstelling is dus voldaan.
Garantie
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 27 oktober 2023 de volgende garantie gegeven:
[…] I inform you that pursuant to Article 607 j § 1 and § 2 of the Polish Code of Criminal Procedure, if the executing State has surrendered the person soughtprovidedthat the enforcement of a custodial sentence or other measure consisting of the deprivation of liberty will take place in that State, the enforcement proceedings are not initiated. In such a case, the Court competent to examine the case shall, as soon as the judgment becomes final, issue a decision to surrender the sentenced person to the relevant Member State of the European Union for the enforcement of the sentence or other measure of deprivation of liberty. A copy of the decision, together with a copy of the enforceable decision, shall be transmitted to the competent judicial authority of the executing State.
[…] It is therefore clear that if [opgeëiste persoon] is surrenderedprovidedthat the enforcement of the custodial sentence or other measure of deprivation of liberty takes place in the executing State (in this case, the Kingdom of the Netherlands), then once the judgment has become final, the Court competent to examine the case will immediately issue a ruling to surrender the person to that State.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende. [4]

6.Weigeringsgrond artikel 11 OLW: Poolse rechtstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 6, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gliwice 5th Criminal Division, Rybnik(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. B. van Galen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk rechtbank Amsterdam 16 februari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:831.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.0. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).