ECLI:NL:RBAMS:2023:831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
13/751810-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie tot inwilliging van het EAB, dat op 17 november 2017 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1975 in Polen, is verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, een feit dat onder de Poolse wetgeving strafbaar is en waarvoor een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

De rechtbank heeft de procesgang in deze zaak gevolgd, waarbij verschillende zittingen hebben plaatsgevonden, waaronder op 2 mei 2019, 2 februari 2023 en de uiteindelijke zitting op 16 februari 2023. Tijdens deze zittingen zijn de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. S. de Goede, gehoord, evenals de officier van justitie, mr. R. Vorrink en mr. N.R. Bakkenes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, aangezien hij een document 'duurzaam verblijf' heeft en niet zijn verblijfsrecht in Nederland verliest door de opgelegde straf.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Poolse autoriteiten in overweging genomen, waarin is bevestigd dat de opgeëiste persoon na overlevering in Polen zijn straf kan ondergaan zonder dat dit zijn verblijfsrecht in Nederland in gevaar brengt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering en heeft de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters de zaak in volle onafhankelijkheid hebben beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751810-18
RK nummer: 19/7
Datum uitspraak: 16 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie van 16 november 2018 bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 november 2017 door
the Sąd Okręgowy w Konin [the Circuit Court in Konin], Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen), op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 2 mei 2019De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, die daarbij zijn kantoorgenoot mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda, heeft waargenomen, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen, maar deze detentie direct geschorst onder de voorwaarden zoals vermeld in het afzonderlijk opgemaakte bevel.
Tussenuitspraak 16 mei 2019
De rechtbank heeft op 16 mei 2019 een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek is heropend en voor onbepaalde tijd is geschorst, teneinde de officier van justitie te verzoeken aan de uitvaardigende justitiële autoriteit een kennisgeving van niet-verdere vervolging voor te leggen en deze autoriteit te vragen wat haar reactie op dit stuk is en of het inderdaad betekent dat de opgeëiste persoon niet meer kan en zal worden vervolgd ter zake van (een deel van) het feitencomplex dat bestreken wordt door de feitsomschrijving in het EAB.
Zitting 2 februari 2023
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 2 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Zitting 16 februari 2023
De raadsman heeft de rechtbank op 7 februari 2023 per e-mail een kopie van het document ‘duurzaam verblijf’ van de opgeëiste persoon doen toekomen. De rechtbank heeft met toestemming van partijen het onderzoek ter zitting op 16 februari 2023 enkelvoudig heropend om deze informatie bij haar beslissing te betrekken. Daarna is het onderzoek met toestemming van partijen enkelvoudig gesloten.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij is [opgeëiste persoon] en de overige bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court in Ostrów Wielkopolskivan 31 augustus 2016.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [2]

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon moet ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Aan deze voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank voldaan als de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. De opgeëiste persoon heeft een document ‘duurzaam verblijf’, dat op 25 januari 2023 is afgegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Daarmee heeft hij aangetoond een duurzaam verblijfsrecht te hebben verworven. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de IND. Uit de brief van 30 januari 2023 van de IND volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet verliest als gevolg van het feit in het EAB.
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Deputy Circuit Prosecutorin Ostrów Wielkopolski heeft op 27 januari 2023 de volgende garantie gegeven:
Further to our response dated 26 January 2023, please be advised that pursuant Art. 607j, para. 1 of the Code of Criminal Procedure, if the executing State has surrendered the prosecuted person subject to the execution of the penalty imprisonment or other measure involving deprivation of liberty taking place in this State, enforcement proceedings shall not be initiated.
Therefore, if [opgeëiste persoon] is surrendered to the Polish authorities with such a reservation, after a final judgment is issued, pursuant to para. 2 of the article referred to herein above, the court competent to hear the case, immediately after the judgment becomes final, issues a decision on the surrender of the convicted person to the competent European Union Member State for the imposed penalty or other measure involving deprivation of liberty to be enforced there.
Nu de rechtbank toepassing geeft aan artikel 6, eerste en derde lid, OLW, is de in de terugkeergarantie gestelde voorwaarde (“if the executing State has surrendered the prosecuted person subject to (...)”) vervuld. Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]

7.Overige verweren

De raadsman heeft verzocht om de zaak aan te houden nu er nog steeds onduidelijkheid bestaat over de sepotbeslissing en of dus sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, OLW. De aanvullende informatie heeft die onduidelijkheid niet opgehelderd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een sepotbeslissing geen onherroepelijke beslissing is als bedoeld in de Schengenuitvoeringsovereenkomst. Daarom kan de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid en onder c, OLW niet aan de orde zijn.
De rechtbank overweegt dat in de aanvullende informatie van 8 augustus 2022 staat dat het EAB in zijn geheel wordt gehandhaafd en dat zij niet treedt in de rechtsvragen die in de Poolse procedure thuishoren. Het verzoek van de raadsman wordt dan ook afgewezen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikel en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Sąd Okręgowy w Konin [the Circuit Court in Konin], Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
4.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).