ECLI:NL:RBAMS:2024:155

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
AMS 22/4694
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring in het kader van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 5 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend op 19 mei 2022, maar verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, had deze afgewezen op basis van de bindingseis van vier jaar onafgebroken woonachtig zijn in de gemeente. Eiser stelde dat hij op andere manieren kon aantonen dat hij aan deze eis voldeed, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsstukken niet voldoende waren om aan te tonen dat hij vier jaar onafgebroken in Amsterdam had gewoond. De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag terecht had afgewezen op basis van de bindingseis, maar dat verweerder in het kader van de hardheidsclausule de medische situatie van eiser niet zorgvuldig had onderzocht. Eiser had ernstige medische problemen, en de rechtbank oordeelde dat verweerder een medisch onderzoek had moeten laten uitvoeren om de situatie van eiser in overweging te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4694

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. U. Tasdelen).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 8 juni 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 september 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring kon afwijzen op basis van de weigeringsgrond dat hij niet voldoet aan de bindingseis van vier jaren en dat van hardheid geen sprake is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
De artikelen 2.6.5, 2.6.8 en 2.6.11 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Hvv) en de Nadere Regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 komen aan de orde. Deze staan opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Voldoet eiser aan de bindingseis?
3.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser niet voldoet aan de bindingseis uit de Hvv, omdat niet uit de Basisregistratiepersonen (Brp) volgt dat hij de vier jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken woonachtig was in Amsterdam. Dit is een weigeringsgrond voor een urgentieverklaring, aldus verweerder.
3.2.
Eiser heeft gesteld dat de bindingseis niet zo strikt moet worden uitgelegd dat alleen kan worden uitgegaan van de inschrijving in de Brp om te bepalen of eiser vier jaar voorafgaand aan de aanvraag woonachtig was in Amsterdam. Dat kan ook worden aangetoond op een andere manier, aldus eiser. Eiser heeft in dat kader bankafschriften, gegevens over zijn arbeidsverleden en medische stukken overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat hij altijd woonachtig is geweest in Amsterdam. Verweerder had volgens eiser bovendien ook medisch onderzoek moeten toestaan om hem in staat te stellen aan te tonen dat hij op basis van ernstige chronische medische problematiek dringend huisvesting nodig heeft.
3.3.
Uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef van de Hvv volgt dat verweerder de urgentieverklaring weigert wanneer geen sprake is van een of meerdere van de in a tot en met j genoemde omstandigheden. Dit is dus dwingend opgesteld. Een van de weigeringsgronden (onder i) is dat de aanvrager minder dan vier jaar onafgebroken in de gemeente woont waar urgentie wordt aangevraagd.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in beginsel bij het vaststellen of eiser woonachtig is in Amsterdam uit mag gaan van de inschrijving in de Brp. In artikel 2.6.5, eerste lid, onder i van de Hvv staat namelijk dat de aanvrager ten minste vier jaar onafgebroken in de gemeente heeft gewoond waar hij de urgentieverklaring aanvraagt, zoals blijkt uit zijn inschrijving in de Brp. Eiser heeft zijn aanvraag gedaan op 19 mei 2022. Hij stond pas sinds 18 februari 2021 ingeschreven in de Brp op een adres in Amsterdam. Er was dus op het moment van aanvragen nog geen vier jaar verstreken sinds zijn inschrijving in Amsterdam. Uit de regelgeving en de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] volgt niet dat verweerder nog naar (andere) concrete feiten en omstandigheden moet kijken waaruit zou blijken dat iemand wel woonachtig was in Amsterdam.
3.5.
De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting toegelicht dat er in bepaalde gevallen toch een uitzondering kan worden gemaakt op voornoemde hoofdregel. Ook de rechtbank heeft eerder geoordeeld dat een aanvrager in staat moet worden gesteld om op een andere wijze dan de Brp inschrijving aan te tonen dat hij de vier jaar voorafgaand aan zijn aanvraag onafgebroken woonachtig was in Amsterdam. [2] Eiser heeft verschillende bewijsstukken overgelegd, zoals bankafschriften, een arbeidsovereenkomst, salarisspecificaties en medische informatie (waaruit blijkt dat hij lange tijd in het ziekenhuis heeft gelegen). Hoewel dit sterke aanwijzingen zijn dat eiser woonachtig was in Amsterdam, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat uit de bewijsstukken niet volgt dat hij vier jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken in Amsterdam woonachtig is geweest. De overgelegde stukken zien namelijk niet op de gehele relevante periode. Zo zien de bankafschriften op de periode februari 2019 tot maart 2021, de stukken met betrekking tot arbeid op de periode december 2019 tot november 2020 en de medische stukken op periodes tussen oktober 2020 en januari 2022. Dat eiser in de periode van mei 2018 tot februari 2019 ook in Amsterdam woonachtig was blijkt niet uit deze stukken.
3.6.
Omdat niet wordt voldaan aan de regiobindingseis van de Hvv, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of voldaan is aan het in artikel 2.6.8. van de Hvv gestelde criterium dat eiser op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft. [3] Verweerder had daarom in dit kader ook niet een medisch onderzoek hoeven te laten verrichten. De rechtbank zal het gestelde over de gezondheidssituatie beoordelen in het kader van de hardheidsclausule.
Had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen?
4.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat geen sprake is van zo’n schrijnende situatie dat eiser een geslaagd beroep kan doen op de hardheidsclausule van artikel 2.6.11 van de Hvv.
4.2.
Eiser heeft gesteld dat verweerder in het kader van de hardheidsclausule zijn ernstige chronische medische problemen had moeten betrekken in de beoordeling. Er is volgens eiser sprake van een zeer schrijnende situatie. Eiser is aangewezen op een schone leefomgeving en verblijft in de noodopvang in passantenpensions. Hier deelt hij douche en toilet en loopt daardoor acute gezondheidsrisico’s. Ook om die reden had verweerder volgens eiser nader medisch onderzoek moeten laten verrichten.
4.3.
Verweerder voert aan dat voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule is vereist dat eiser met bewijsstukken aantoont dat er sprake is van een acuut levensbedreigend probleem. Anders dan verweerder meent, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank met de overgelegde bewijsstukken voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake kan zijn van een acute noodsituatie. Uit het medische dossier van het Amsterdam Universitair Medische Centra (AUMC) blijkt onder andere dat eiser een zeer gecompliceerde COVID-19 infectie heeft opgelopen en als gevolg daarvan onder andere een darmischemie. Hij is meerdere keren geopereerd aan zijn darmen en is een tijd afhankelijk geweest van sondevoeding en een stoma. Gelukkig gaat het iets beter met de gezondheid van eiser, waardoor hij nu geen sondevoeding en stoma meer heeft. De huisarts verklaart dat eiser kwetsbaar is en het zeer belangrijk is dat hij geen infecties oploopt. Hygiëne en een schone leefomgeving zijn daarvoor van belang, waardoor er volgens de huisarts een contra-indicatie bestaat voor verblijf in een noodopvang met gedeelde badkamer en toilet. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zonder meer tot de conclusie kon komen dat de medische problematiek niet is aangetoond omdat geen verklaring van een specialist is overgelegd. Eiser heeft immers een uitgebreid dossier, opgesteld door eisers behandelend specialisten in het AUMC, overgelegd. Verder blijkt de verhouding tussen de medische problematiek en het ervaren huisvestingsprobleem uit de verklaringen van de huisarts. Het lag dan ook op de weg van verweerder om een medisch onderzoek door de GGD te laten verrichten om zo een zorgvuldige afweging te kunnen maken in het kader van het beroep op de hardheidsclausule. Het beroep is gegrond omdat verweerder het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. De rechtbank zal het besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.4.
De rechtbank merkt nog op dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij op dit moment wel beschikt over een eigen badkamer in de noodopvang. Hoewel dat het probleem van eiser wellicht minder acuut maakt, is onzeker hoe lang hij op deze plek kan blijven. Dit doet op dit moment dus naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de gestelde problematiek, maar kan in het vervolg van de procedure verder worden onderzocht en betrokken.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder dient rekening houdend met deze uitspraak opnieuw op het door eiser gemaakte bezwaar te beslissen. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van zes weken.
5.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van
mr.P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Huisvestingsverordening Amsterdam 2020
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1.Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
i.
de aanvrager en alle personen behorend tot zijn huishouden, die in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de aanvraag blijkens diens inschrijving in de basisregistratie personen niet ten minste vier jaar onafgebroken in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was, tenzij één of meerder personen behorend tot het huishouden van aanvrager minderjarige kinderen zijn en de aanvrager en zijn of haar huishouden vanwege een relatiebreuk tussen aanvrager en diens partner zijn verhuisd naar een inwoonadres buiten Amsterdam en binnen een half jaar na vertrek uit Amsterdam een urgentieverklaring heeft aangevraagd;
2.Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over de toepassing van het eerste lid en de toepassing van de urgentiecategorieën in artikel 2.6.6 tot en met 2.6.8.
Artikel 2.6.8 Overige urgentiecategorieën
1.Onverminderd het bepaalde in artikel 2.6.5 kan een urgentieverklaring worden verleend indien de aanvrager tot ten minste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule
1.Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
2.Burgemeester en wethouders registreren de gevallen waarin met toepassing van het in het eerste lid bepaalde een urgentieverklaring wordt verleend. De registratie bevat ten minste de datum waarop de urgentieverklaring wordt verleend en de specifieke omstandigheden van het geval die leiden tot de verlening van de urgentieverklaring.
Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020
Ad i) De aanvrager woont minder dan vier jaar onafgebroken in de gemeente waar urgentie wordt aangevraagd,
waarbij geldt dat;
1. deze eis zowel voor de aanvrager als diens huishouden geldt;
2. de vier jaar berekend wordt vanaf het moment van het indienen van de aanvraag;
3. het woonadres vastgesteld wordt op basis van de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en indien noodzakelijk een aanvullende controle;
4. Voor aanvragers met één of meer schoolgaande kinderen die tijdelijk elders wonen wegens relatiebreuk of echtscheiding en voldoen aan de overige criteria geldt de volgende uitzondering: zij kunnen maximaal een half jaar na uitschrijving uit het BPR van Amsterdam alsnog urgentie aanvragen, bovenstaande bindingseis wordt hen in zoverre niet tegengeworpen;
5. de urgentiecategorieën Blijf-groep (HVV 2.6.6 lid 1a), mantelzorg (HVV 2.6.6 lid 1b) en statushouders (HVV 2.6.8 lid 1d) niet onder deze weigeringsgrond vallen, en
6. voor de urgentiecategorie Uitstroom maatschappelijke opvang een afwijkende regel van toepassing is (zie onder 8 lid e).
2.8
als de aanvraag voortkomt uit medische problemen dienen verklaringen van medisch specialisten te worden overlegd waaruit blijkt dat sprake is van ernstige en chronische medische problematiek;
10.1
Urgentiecategorie medische redenen (medische urgentie HVV 2.6.8 lid 1b)
1.Aan artikel 2.6.8 wordt niet getoetst als de aanvraag moet worden geweigerd op grond van één van de algemene weigeringsgronden genoemd in artikel 2.6.5.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2010.
2.Rechtbank Amsterdam, 22 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2155.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2520 en 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:422.