ECLI:NL:RBAMS:2022:2155

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3146
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring wegens onvoldoende bewijs van woonduur en urgent huisvestingsprobleem

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een urgentieverklaring beoordeeld. Eiseres, die dakloos is en bij kennissen verblijft, had op 26 maart 2021 een urgentieverklaring aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat zij niet voldeed aan de eis van twee jaar woonachtig zijn in Amsterdam. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres bij andere huishoudens inwoont. Eiseres heeft aangevoerd dat zij her en der bij kennissen logeert, wat volgens de rechtbank niet kan worden aangemerkt als inwonen in de zin van de regelgeving. De rechtbank stelt dat inwonen een stabielere situatie veronderstelt, wat niet het geval is voor eiseres die telkens moet verhuizen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het niet redelijk is dat verweerder uitsluitend de Brp-inschrijving als bewijs voor de woonduur hanteert. Eiseres heeft gesteld dat zij al langer in Amsterdam woont dan haar Brp-inschrijving aangeeft, en de rechtbank vindt dat verweerder deze stelling niet voldoende heeft onderzocht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de woonomstandigheden van eiseres beter moet onderzoeken en haar moet begeleiden bij het leveren van bewijs. Tevens moet verweerder het betaalde griffierecht vergoeden aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van aanvragers van urgentieverklaringen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.Y. Sumer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring.
2. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 26 februari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 juni 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Wat ging aan deze procedure vooraf?

5. Eiseres is op enig moment verhuisd naar de gemeente Amsterdam. Sinds 17 juli 2019 heeft zij een briefadres aan de [adres] . Eiseres is dakloos en verblijft bij kennissen. Eiseres staat sinds 27 april 2015 ingeschreven bij Woningnet.

De huidige aanvraag

6. Op 26 maart 2021 heeft eiseres verzocht om een urgentieverklaring. Zij stelt dat zij dakloos is. Zij kan bij een steeds kleiner netwerk logeren.
7. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen omdat eiseres niet al vier jaar in de regio Amsterdam woont. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing in stand gehouden. Volgens verweerder is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem. Eiseres is inwonend bij verschillende kennissen. Verder voldoet eiseres niet aan de eis dat zij op het moment van indiening van de aanvraag minimaal twee jaar in Amsterdam woonachtig was. [1] Omdat een van de algemene weigeringsgronden zich voordoet, spelen de medische problemen van eiseres geen rol. Ook is er geen reden voor het toepassen van de hardheidsclausule.

Wettelijk kader

8. De artikelen 2.6.5, 2.6.8 en 2.6.11 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 en de Nadere Regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 zijn van toepassing. Deze staan opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
9. Uit de artikelen in de Huisvestingsverordening en de uitwerking daarvan in de Nadere regels blijkt dat verweerder alleen in uitzonderlijke gevallen een urgentie verleent. Doet zich een weigeringsgrond voor, dan wordt de aangevraagde urgentie door verweerder afgewezen. Als zich een algemene weigeringsgrond voordoet, is er geen plaats meer voor toetsing van de vraag of een urgentie kan worden verleend voor een sociaal-medische urgentie. [2] Verweerder heeft bij de bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen.

Oordeel van de rechtbank

10. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem en omdat eiseres niet voldoet aan de minimale wooneis van twee jaar. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze afwijzing niet voldoende heeft gemotiveerd. Dit betekent dat verweerder opnieuw moet kijken naar de aanvraag van eiseres. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
De algemene weigeringsgronden
11. Uit de regelgeving volgt dat in beginsel geen urgentieverklaring wordt verleend als zich één van de algemene weigeringsgronden voordoet. Verweerder heeft twee algemene weigeringsgronden aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, namelijk dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem [3] en dat niet is voldaan aan de minimale inschrijvingsduur. [4]
12. Omdat eiseres onderdak kan krijgen bij vrienden, heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres geen urgent huisvestingsprobleem heeft. In de Nadere regels is uitgewerkt dat zich geen urgent huisvestingsprobleem voordoet indien uitsluitend sprake is van de daar genoemde factoren, waaronder dat iemand inwoont bij één of meerdere andere huishoudens.
13. Of verweerder terecht zegt dat eiseres bij andere huishoudens inwoont, is de rechtbank echter niet voldoende duidelijk. Eiseres heeft aangevoerd, en verweerder heeft dit niet bestreden, dat zij ten tijde van het bestreden besluit ‘her en der bij kennissen logeert’, telkens voor een paar dagen en in een steeds kleiner wordende kring van kennissen. Ook heeft eiseres een tijd illegaal in een tuinhuisje verbleven en een periode via een speciale regeling in een hotel verbleven. ‘Inwonen’ veronderstelt een stabielere situatie, waarin iemand een min of meer vaste basis heeft van waaruit bijvoorbeeld werk en het privéleven vorm kunnen worden gegeven. De situatie van iedere paar dagen moeten verkassen, met de bijbehorende onrust en stress van het telkens weer moeten regelen van een volgende plek, is daarmee niet vergelijkbaar. Verweerder kon deze weigeringsgrond dan ook niet tegenwerpen zonder de woonsituatie van eiseres beter te onderzoeken.
14. Verder heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen omdat eiseres volgens verweerder niet voldoet aan de minimale woonduur van twee jaar. Eiseres heeft zich op 17 juli 2019 ingeschreven in de Brp [5] van Amsterdam. Volgens artikel 2.6.5, eerste lid, onder i, van de Huisvestingsverordening moet men, om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen, blijkens de inschrijving in de Brp ten minste vier jaar voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken in Amsterdam ingeschreven staan. Verweerder heeft op de zitting uitgelegd dat ten aanzien van eiseres niet vier, maar twee jaar wordt gehanteerd, omdat dit zo aan eiseres is gecommuniceerd door verweerder, voorafgaand aan haar aanvraag. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat zij al vanaf februari 2019 in Amsterdam woont. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres een brief van de gemeente Amstelveen overgelegd waaruit dit volgens haar blijkt.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn beleid ten aanzien van de algemene weigeringsgrond, dat een aanvrager voorafgaand aan de aanvraag ten minste vier jaar onafgebroken in Amsterdam woonachtig was, de eis stelt dat deze vereiste woonduur moet worden vastgesteld (bewezen) op basis van de inschrijving in de Brp. De weigeringsgrond is dus niet dat iemand nog geen vier jaar in de Brp in Amsterdam is ingeschreven, maar dat die persoon nog geen vier jaar in Amsterdam woonachtig is, welk feit volgens het beleid moet blijken uit zijn of haar Brp-inschrijving. De rechtbank acht het in dit geval echter niet redelijk om aan dat (bewijs)beleid vast te houden. Daartoe overweegt de rechtbank dat de beantwoording van de vraag op welk moment eiseres in Amsterdam is komen wonen niet een specialistisch of ingewikkeld onderzoek vereist, zodat de beperking van de vrijheid van eiseres om bewijs te leveren niet vanuit dat oogpunt gerechtvaardigd is. Een dergelijk beleid maakt het voor verweerder eenvoudiger om op urgentieaanvragen te beslissen en voorkomt bewijsdiscussies. Dat is een legitiem belang van verweerder, maar daar staat tegenover het gestelde belang van eiseres om de waarheid preciezer vastgesteld te kunnen krijgen. Zij stelt dat zij al langer dan haar Brp-inschrijfduur in Amsterdam verbleef, zodanig dat dit het verschil maakt tussen net wel of net niet twee jaar verblijf. Zij heeft haar stelling bovendien van enige onderbouwing voorzien. Er zou een onevenredige situatie kunnen ontstaan in het geval dat eiseres inderdaad op een eerder moment in Amsterdam is komen wonen, maar niet tot het bewijs van die omstandigheid wordt toegelaten om de enkele reden dat het voor verweerder procedureel efficiënter is om van de Brp-inschrijving uit te gaan. Daarbij is van belang dat de gevraagde urgentieverklaring naar eiseres stelt voor haar van groot belang is, aangezien zij inhoudelijk aangeeft dat zij in verband met sociale en medische problematiek dringend huisvesting nodig heeft en op dit moment naar eigen zeggen buiten de maatschappij leeft.
16. Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. Verweerder moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen en hierbij beoordelen of eiseres echt inwonend is en of zij aan het vereiste van twee jaar woonachtig zijn in Amsterdam voldoet. Verweerder moet eiseres goed begeleiden bij de bewijslevering, want op zitting is gebleken dat eiseres dat lastig vindt.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. Omdat eiseres niet is bijgestaan door een professionele gemachtigde, bestaat er geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE

Huisvestingsverordening Amsterdam 2020

Algemene weigeringsgronden
Op grond van artikel 2.6.5, eerste lid van de HVV weigeren burgemeester en wethouders de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(…)
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
i. de aanvrager en alle personen behorend tot zijn huishouden, die in de periode direct
voorafgaand aan het indienen van de aanvraag blijkens diens inschrijving in de
basisregistratie personen niet ten minste twee jaar onafgebroken in de gemeente
waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was, tenzij één of
meerder personen behorend tot het huishouden van aanvrager schoolgaande
kinderen zijn en de aanvrager en zijn of haar huishouden vanwege een relatiebreuk
tussen aanvrager en diens partner zijn verhuisd naar een inwoonadres buiten
Amsterdam en binnen een half jaar na vertrek uit Amsterdam een urgentieverklaring
heeft aangevraagd;
(…)
Artikel 2.6.11, eerste lid (Hardheidsclausule)
Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.

Nadere regels

3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)
Bij alle categorieën van urgentie gelden de weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening artikel 2.6.5. Kort verwoord weigert de gemeente de aanvraag als de aanvrager:
a. Minderjarig is of geen Nederlandse -nationaliteit of geldige verblijfsstatus heeft (lid 1a),
of;
b. Geen urgent huisvestingsprobleem heeft (lid 1b), of;
c. Het probleem redelijkerwijs kon voorkomen of op een andere manier kon oplossen (lid 1c), of;
d. Het probleem op kan lossen door middel van een ‘voorliggende voorziening’ (lid 1d), of;
e. Het probleem door eigen verwijtbaar doen of handelen heeft veroorzaakt(lid 1e), of;
f. Een probleem heeft dat niet of onvoldoende wordt opgelost met een andere woonruimte
(lid 1f), of;
g. Een urgentieverklaring had die minder dan 2 jaar geleden werd ingetrokken (lid 1g), of;
h. Niet in eigen bestaan of de kosten van de woning kan voorzien (lid 1h), of;
i. Met zijn of haar huishouden minder dan 2 jaar onafgebroken in Amsterdam woont (lid 1i
en lid 2), of;
j. Een inkomen heeft boven de inkomensnorm voor de primaire doelgroep van corporaties
of de tijdelijk hogere inkomensgrens voor de 10% doelgroep als bedoeld in artikel 48 van
de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (lid 1j), of;
k. In een onderkomen woont dat formeel geen zelfstandige woonruimte is (lid 3), of;
l. Niet valt onder één van de urgentiecategorieën (lid 4).
De bovengenoemde weigeringsgronden worden hieronder uitgewerkt en worden beoordeeld aan de hand van de volgende voorwaarden en criteria:
(…)
Ad b) Géén urgent huisvestingsprobleem
Indien zich uitsluitend één of een combinatie van meerdere van de onderstaande problemen
voordoet, is er géén urgent huisvestingsprobleem:
1. de huidige woning verkeert in slechte staat of is van onvoldoende kwaliteit, tenzij de
woning onbewoonbaar is verklaard wegens bijvoorbeeld brand of instorting;
2. de huidige woning is te klein of te groot voor het huishouden van de aanvrager;
3. de aanvrager kan door medische klachten de huidige woning en/of behorende tuin niet
meer zelf onderhouden;
4. de aanvrager wil of moet vanwege zijn werk verhuizen;
5. de aanvrager woont, met of zonder kinderen, bij een of meerdere andere huishoudens in;
6. de aanvrager of diens partner is zwanger;
7. de aanvrager is gescheiden of de samenwonings- of partnerrelatie is verbroken maar
woont nog met de (ex-)partner in één woning;
8. de aanvrager wordt uit detentie vrijgelaten;
9. de aanvrager heeft een tijdelijke huurovereenkomst;
10. de aanvrager woont in onderhuur;
11. de aanvrager wil een woning met voldoende ruimte in het kader van co-ouderschap of
bezoekregeling voor kinderen na scheiding of verbroken partnerschap, terwijl de kinderen
elders onderdak hebben;
Indien de aanvrager een probleem aanvoert dat hierboven niet is genoemd, al dan niet in
combinatie met één van de bovengenoemde problemen, kan er alsnog sprake zijn van een urgent
huisvestingsprobleem. In dat geval zal worden onderzocht of de problematiek valt onder de
criteria van de urgentiecategorieën genoemd in artikel 2.6.6 tot en met 2.6.8 van de HVV.
Bijvoorbeeld bij aangevoerde medische problematiek in relatie tot het huisvestingsprobleem.
Ad i) De aanvrager woont minder dan twee jaar onafgebroken in de gemeente waar urgentie
wordt aangevraagd,
waarbij geldt dat;
1. deze eis zowel voor de aanvrager als diens huishouden geldt;
2. de twee jaar berekend wordt vanaf het moment van het indienen van de aanvraag;
3. het woonadres vastgesteld wordt op basis van de inschrijving in de Basisregistratie
Personen (BRP) en indien noodzakelijk een aanvullende controle;
4. Voor aanvragers met één of meer schoolgaande kinderen die tijdelijk elders wonen
wegens relatiebreuk of echtscheiding en voldoen aan de overige criteria geldt de volgende
uitzondering: zij kunnen maximaal een half jaar na uitschrijving uit het BPR van
Amsterdam alsnog urgentie aanvragen, bovenstaande bindingseis wordt hen in zoverre
niet tegengeworpen;
5. de urgentiecategorieën Blijf-groep (HVV 2.6.6 lid 1a), mantelzorg (HVV 2.6.6 lid 1b) en
statushouders (HVV 2.6.8 lid 1d) niet onder deze weigeringsgrond vallen, en
6. voor de urgentiecategorie Uitstroom maatschappelijke opvang een afwijkende regel van
toepassing is (zie onder 8 lid e).
(…).

Voetnoten

1.Verweerder ging ten tijde van het bestreden besluit niet langer uit van de verzwaarde eis van vier jaar, maar van de eis zoals die gold tot 1 januari 2020.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2520.
3.Artikel 2.6.5, eerste lid, onder b.
4.Artikel 2.6.5, eerste lid, onder i.
5.Basisregistratie personen.