ECLI:NL:RBAMS:2024:1009

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
13.336538-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 februari 2024, wordt een vordering behandeld van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Nigeria, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 februari 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd, omdat er vragen zijn gerezen over de detentieomstandigheden in Frankrijk, specifiek in de detentie-instellingen in Nîmes en Nanterre.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in deze instellingen, zoals blijkt uit eerdere uitspraken. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft echter aanvullende informatie verstrekt dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk in een andere detentie-instelling in de regio Parijs zal worden geplaatst. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen, zodat de officier van justitie meer duidelijkheid kan verkrijgen over de detentieomstandigheden en de specifieke instelling waar de opgeëiste persoon zal worden ondergebracht.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de zaak binnen 30 dagen opnieuw op zitting moet worden gebracht, en dat de termijn voor de beslissing over de overlevering met 30 dagen wordt verlengd. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.336538-23
Datum uitspraak: 22 februari 2024
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering van 27 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 mei 2022 door
le procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Marseille(Frankrijk) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 februari 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de 7e correctionele kamer van het
Tribunal Judiciaire de Marseillevan 8 oktober 2021, parketnummer: 17199000074.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 9 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 8 jaren en 17 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
“De beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkende betekend, maar
  • De beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
  • De betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
  • De betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 10 dagen.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 3 en 13, te weten:
mensenhandel
hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instellingen in Nîmes en Nanterre een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [4]
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in aanvullende informatie van 26 januari 2024 het volgende laten weten:

1/ If the Court of Amsterdam authorises the surrender, the determination of the place of detention of [opgeëiste persoon] upon his arrival on the national territory, will depend in particular on the prosecutor before whom he will be presented for the service of the arrest warrant and the judgment of 8/10/2021. Thus, if [opgeëiste persoon] were to arrive by plane at Roissy Charles de Gaulle airport, he would be brought before the public prosecutor of Bobigny, with territorial jurisdiction, and incarcerated in a prison in the department of Seine-Saint-Denis (Villepinte) or a detention center in the Paris region. It is therefore almost unlikely that Mr. [opgeëiste persoon] will be imprisoned in Nîmes, 727 km away.
2/ The Nanterre penitentiary centre is a remand prison, which is intended to receive
persons on remand (Article L.112-1 of the Prison Code) and persons sentenced to short
sentences. Moreover, since the city of Nanterre is located in the west of the Paris region and
opposite the Bobigny Judicial Court, it is unlikely that Mr. [opgeëiste persoon] will be incarcerated in
this establishment for the execution of his sentence, subject to subsequent sanctions
decided by the prison administration.
Op 1 februari 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit verder laten weten dat de opgeëiste persoon niet gedetineerd zal worden in de detentie-instelling in Nîmes.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat er voor de opgeëiste persoon niet een algemeen reëel gevaar bestaat dat hij onmenselijk of vernederend zal worden behandeld wegens detentie in Nîmes of Nanterre.
De rechtbank verwijst echter naar haar uitspraak van 14 februari 2024, [5] waarin zij eveneens een algemeen reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling heeft aangenomen voor de penitentiaire inrichting in Bois d’Arcy.
Nu de uitvaardigende justitiële autoriteit in de aanvullende informatie van 26 januari 2024 heeft aangegeven dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk in de regio Parijs gedetineerd zal worden en de penitentiaire inrichting Bois d’Arcy in die regio ligt, heeft de rechtbank behoefte aan (meer) duidelijkheid omtrent de vraag in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst, en wat daar de detentieomstandigheden zijn. In dit kader is van belang dat de rechtbank – vanwege het in verschillende detentie-instellingen reeds aangenomen algemene reële gevaar – ook ambtshalve onderzoek doet naar detentie-instellingen op basis van onder meer de rapporten van de
Contrôleur général des lieux de privation de libertévan 30 juni 2022 en de
Observatoire international des prisons-section françaisevan 16 juni 2022.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de beslissing over de overlevering aanhouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om (nogmaals) aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen in welke detentie-instelling de overgeleverde naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst, en wat daar de detentieomstandigheden zijn.
In afwachting van de antwoorden hierop, zal de rechtbank op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van 22, derde lid, OLW moet beslissen met 30 dagen verlengen, ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Het onderzoek ter zitting zal daarom worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen deze 30 dagen wederom op zitting zal worden aangebracht.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22 vijfde lid OLW met dertig dagen – ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt – onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27 derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak binnen een termijn van 30 dagen weer op zitting dient te worden aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Engelse taal tegen de nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 februari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.O.a. Rechtbank Amsterdam, 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes), en Rechtbank Amsterdam, 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre).
5.Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2024:782.