In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2023, gaat het om een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van een bepaalde plaats over de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Eiseres had op 20 mei 2021 een aanvraag ingediend om af te wijken van het bestemmingsplan voor de realisatie van een hotel. Het college heeft de aanvraag op 6 juli 2021 buiten behandeling gelaten, omdat deze onvolledig was. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft op 16 december 2021 het bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze afwijzing (zaak AMS 22/64) en ook tegen het niet tijdig bekendmaken van de vergunning van rechtswege (zaak AMS 22/1223).
De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om de aanvraag af te wijzen, omdat er geen vergunning van rechtswege is ontstaan. De rechtbank stelt vast dat de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn en dat het college tijdig heeft beslist. Eiseres had aangevoerd dat zij op 29 juli 2021 een vergunning van rechtswege had verkregen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is, omdat de wetgever niet heeft beoogd dat het stelsel van vergunning van rechtswege van toepassing is in situaties waarin een bestuursorgaan een besluit moet nemen op een bezwaar tegen een tijdig genomen primair besluit.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase, omdat het college eiseres ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit in zoverre en stelt de proceskostenvergoeding vast op € 2.271,-. Daarnaast wordt het college opgedragen het griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden. Het beroep tegen het niet tijdig publiceren van de vergunning wordt niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.