ECLI:NL:RBMNE:2023:27

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
UTR 22/1834
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vergunningaanvragen voor steiger en looppad naast jachthaven in relatie tot bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een jachthaven, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren. Eiser had twee vergunningaanvragen ingediend voor het aanleggen van een steiger en het bouwen van een looppad op een perceel naast zijn jachthaven. Het college had deze aanvragen in eerdere besluiten buiten behandeling gesteld, omdat zij niet voldeden aan de indieningsvereisten. Eiser ging hiertegen in beroep, en de rechtbank oordeelde in een eerdere uitspraak dat de beslissing van het college niet deugdelijke motivering had en dat de aanvragen niet in strijd waren met het bestemmingsplan.

In de huidige uitspraak bevestigt de rechtbank dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de plannen van eiser in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de eerdere rechtsoordelen gezag van gewijsde hebben, omdat het college geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de eerdere uitspraak. De rechtbank concludeert dat de aanvullende motivering van het college onvoldoende is om te stellen dat de aanvragen feitelijk een uitbreiding van de jachthaven beogen. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar van 15 maart 2022 en herroept de primaire besluiten van 20 april 2021, en bepaalt dat het college het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1834

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] "uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.L.M. Frantzen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren(het college), verweerder
(gemachtigden: A. Debie en ing. K.G. Vrielink).

Inleiding

1. Eiser is de eigenaar van de jachthaven aan [adres] in [vestigingsplaats] . Hij is ook eigenaar van het ten noorden van de jachthaven gelegen perceel. Hij heeft bij het college twee vergunningaanvragen ingediend voor activiteiten die hij wil ontplooien op dat perceel. Het gaat om het aanleggen van een steiger met een aantal voorzieningen voor dagrecreatie en het bouwen van een steiger met meerpalen.
2. In twee besluiten van 20 april 2021 heeft het college de aanvragen van eiser buiten behandeling gesteld, omdat de aanvragen niet zouden voldoen aan de indieningsvereisten. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt. In een beslissing op bezwaar van 16 december 2020 heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Eiser is daartegen in beroep gegaan. De rechtbank heeft in een uitspraak van 8 oktober 2021 geoordeeld dat de beslissing om de aanvragen van eiser buiten behandeling te stellen niet is voorzien van een deugdelijke motivering en heeft het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen (ECLI:NL:RBMNE:2021:4792).
3. Het college heeft op 15 maart 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin de bezwaren van eiser opnieuw ongegrond zijn verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de nieuwe beslissing op bezwaar. Deze uitspraak gaat over dat beroep.
4. De zaak is behandeld op de zitting van 29 november 2022. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook de gemachtigden van het college waren aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

5. Naar het oordeel van de rechtbank kan het college niet meer aanvoeren dat de aanleg- en bouwactiviteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan en is met de aanvullende motivering nog steeds onvoldoende onderbouwd dat eiser de aanvraag doet met het oog op andere doeleinden. Het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het college kan niet opnieuw hetzelfde aanvoeren
6. In de eerdere uitspraak van 8 oktober 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat de aanvragen zien op bouwwerken die op grond van het bestemmingsplan [bestemmingsplan] binnen de voor het perceel geldende bestemmingen ‘Natuurgebied’ en ‘Water met natuur- en landschapswaarde’ zijn toegestaan. Het college heeft onvoldoende onderbouwd dat de aanvragen desondanks toch in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het college kan niet volstaan met de opmerking dat eiser ook eigenaar is van de naastgelegen jachthaven en dat dus feitelijk sprake zal zijn van een uitbreiding van de bestemming ‘Jachthaven’, wat in strijd is met het bestemmingsplan.
7. In de nieuwe beslissing op bezwaar van 15 maart 2022 heeft het college zich opnieuw op het standpunt gesteld dat de activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat de bouwwerken niet passen binnen de geldende bestemmingen en omdat de aanvragen feitelijk een uitbreiding van de jachthaven tot doel hebben.
8. Het college heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 8 oktober 2021. In de rechtspraak is in de zogeheten Brummen-jurisprudentie bepaald dat als een rechtbank een uitspraak heeft gedaan waar geen hoger beroep tegen is ingesteld het rechterlijk oordeel in die uitspraak gezag van gewijsde krijgt.
9. Dat betekent voor deze zaak dat de eerdere rechtsoordelen van de rechtbank, namelijk dat de bouwwerken op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan en dat de motivering van de stelling dat feitelijk sprake zal zijn van een uitbreiding van de jachthaven uit de eerdere beslissing op bezwaar niet volstaat, vast staat. Wat het college daar opnieuw over aanvoert laat de rechtbank daarom buiten beschouwing. Dat betekent dat de beoordeling door de rechtbank in deze zaak beperkt is tot de aanvullende motivering in de nieuwe beslissing op bezwaar met betrekking tot het standpunt dat feitelijk sprake zal zijn van een uitbreiding van de jachthaven.
De aanvullende motivering is onvoldoende
10. In de oude beslissing op bezwaar heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eiser de eigenaar is van de jachthaven en het naastgelegen perceel en dat het naastgelegen perceel alleen toegankelijk is via de jachthaven. Als gevolg daarvan is er volgens het college
sprake is van een functionele en organisatorische binding en is het één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Daarom is er feitelijk sprake van het uitbreiden van de jachthaven.
11. In de nieuwe beslissing op bezwaar van 15 maart 2022 heeft het college diezelfde motivering opgenomen. Daar heeft het college nog een verwijzing naar een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet en de door eiser gedane melding Activiteitenbesluit, waaruit duidelijk zou blijken dat de steigers worden gebruikt ten behoeve van de jachthaven.
12. De rechtbank toetst of het college met de aanvullende verwijzing naar de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet en de melding Activiteitenbesluit nu voldoende heeft onderbouwd dat feitelijk sprake is van het uitbreiden van de jachthaven.
13. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting toegelicht dat de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet in 2014 al is aangevraagd en nog was gebaseerd op een convenant tussen eiser en het college over een uitbreiding van de jachthaven. Dat is nu niet meer aan de orde. Eiser weet dat hij de jachthaven niet mag uitbreiden, maar hij wil het perceel ook niet ongebruikt laten liggen. De melding Activiteitenbesluit heeft eiser gedaan omdat het college uitdrukkelijk heeft aangegeven dat de aanvraag anders niet volledig was en niet in behandeling zou worden genomen. Eiser vond en vindt de melding zelf niet nodig.
14. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet en de melding Activiteitenbesluit niet dat feitelijk sprake is van het uitbreiden van de jachthaven. Dat eiser eerder van plan was de jachthaven uit te breiden wil nog niet zeggen dat hij dat nog steeds wil doen. De situatie is nu anders, en het is mogelijk dat eiser gelet daarop nu het perceel conform de aanvraag wil gebruiken. De melding Activiteitenbesluit is door eiser tegen zijn zin in gedaan, om te voldoen aan de eisen die het college aan hem heeft gesteld. Dat zegt het college zelf ook in de nieuwe beslissing op bezwaar. Onder die omstandigheden vindt de rechtbank dat aan de melding niet de conclusie kan worden verbonden dat eiser de bedoeling heeft om de jachthaven uit te breiden.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is dus, ook met de aanvullende motivering, niet voldoende onderbouwd dat eiser met de aanvragen feitelijk een gebruik beoogt dat in strijd is met het bestemmingplan. Het is aan het college om dat aannemelijk te maken. Aangezien dit ook in de nieuwe beslissing op bezwaar niet is gelukt, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de aanvragen feitelijk bedoeld zijn voor een gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan.
16. Er is dus geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. Dat er sprake is van een andere weigeringsgrond is niet gebleken. De aanvragen zijn dus ten onrechte buiten behandeling gesteld.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond omdat het college de aanvragen van eiser ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar van 15 maart 2022 en herroept de primaire besluiten van 20 april 2021.
18. De rechtbank heeft op de zitting aan de orde gesteld of er, als er geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, inmiddels vergunningen van rechtswege zijn verleend vanwege het overschrijden van de beslistermijn. Beide partijen hebben aangegeven dat dit inderdaad het geval is. De rechtbank constateert dat er daarom nu dus geen nieuw besluit meer genomen hoeft te worden. De rechtbank kan dus volstaan met de vernietiging van de beslissing op bezwaar en de herroeping van de primaire besluiten van 20 april 2021. De rechtbank wijst het college nog op de verplichting om de vergunningen van rechtswege te publiceren.
19. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.059,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 15 maart 2022;
- herroept de besluiten van 20 april 2021;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.059,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. van der Knijff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 januari 2023.
De griffier is verhinderd.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.