ECLI:NL:RBAMS:2023:8719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
13/252929-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Italiaans Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot identiteit en detentieomstandigheden

Op 5 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Nigeriaanse man op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De zaak werd behandeld in de Internationale Rechtsulpkamer, waar de officier van justitie, mr. M. Al Mansouri, de vordering tot overlevering indiende. De opgeëiste persoon, geboren in 1978, betwistte zijn identiteit en voerde aan dat hij niet de persoon was die door de Italiaanse autoriteiten werd gezocht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld aan de hand van verschillende documenten en verklaringen, maar de verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij de gezochte persoon was. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon zichzelf herkende op een foto uit het EAB en dat de persoonsgegevens overeenkwamen met die in het EAB, met uitzondering van het geboortejaar. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, onder de lijstfeiten van de Overleveringswet vallen en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar meer was voor onmenselijke behandeling, waardoor de overlevering niet werd belet. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/252929-23
Datum uitspraak: 5 december 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 10 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 november 2019 door de
Strafkamer van de rechtbank van Bari – Afdeling van de rechter belast met het vooronderzoek(Italië) strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 november 2023, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. van Veen, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een bevel tot voorlopige hechtenis in de gevangenis nr. 8516/17 R.G.N.R. mod. 21 en nr. 6188/18 R.G. G.I.P., uitgevaardigd op 27 november 2019 door de rechtbank van Bari .
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid van de stukken

Standpunt van de raadsman
Primair dient de overlevering te worden geweigerd omdat niet vast is komen te staan dat de opgeëiste persoon de door de Italiaanse autoriteiten gezochte persoon is. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman negen documenten aan de rechtbank overgelegd.
Uit deze documenten valt af te leiden dat de opgeëiste persoon in 1978 is geboren en niet in 1991 zoals in het EAB is vermeld en dat hij zich in Italië nooit heeft geregistreerd met het geboortejaar 1991. Zelfs het terugnameverzoek dat door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de Italiaanse autoriteiten is gedaan bij brief van 8 maart 2019 is gebaseerd op het geboortejaar van de opgeëiste persoon van 1978 en is op 19 maart 2019 door de Italiaanse autoriteiten geaccepteerd. Bovendien kan niet worden uitgegaan van het vingerafdrukkenonderzoek, waaruit zou blijken dat de opgeëiste persoon de persoon is waarvan de overlevering wordt verzocht., Uit niets blijkt namelijk dat de vingerafdrukken van de opgeëiste persoon zijn vergeleken met die van [opgeëiste persoon] die volgens de Italiaanse autoriteiten is geboren in 1991. Op grond hiervan kan niet worden uitgesloten dat de vingerafdrukken zijn vergeleken met die van de opgeëiste persoon zelf, die hij tijdens zijn verblijf in het vluchtelingenkamp in [plaats] heeft afgegeven.
Nu er door de Italiaanse autoriteiten geen aanvullende gegevens zijn verstrekt zoals geboorteplaats, namen van ouders, eventuele kinderen, vluchtroute, datum van asielaanvraag en de periode van verblijf in het vluchtelingenkamp in [plaats] , is niet komen vast te staan dat de opgeëiste persoon de door de Italiaanse autoriteiten gezochte persoon is. De naam van de opgeëiste persoon, zowel voor- als achternaam, is een veelvoorkomende naam en uit de overgelegde documenten blijkt niet dat de opgeëiste persoon aliassen heeft gebruikt.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de behandeling van de zaak dient te worden aangehouden om een aanvullend onderzoek te laten plaatsvinden naar de identiteit van de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De overlevering kan worden toegestaan aangezien de opgeëiste persoon zichzelf ter zitting heeft herkend op een foto die in het originele EAB is opgenomen en dus de door de Italiaanse autoriteiten gezochte persoon betreft.
Bovendien is het op grond van deze foto aannemelijker dat het gaat om een persoon die in 1978 is geboren dan om een persoon die in 1991 is geboren. Gelet op het voorgaande ziet de officier van justitie geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst met de raadsman vast dat de in het
Rapport Dactyloscopisch Identiteitsonderzoek van 10 november 2023vastgestelde overeenkomst tussen de vingerafdrukken uit het bestand
bijlage-3102412.nistmet de vingerafdrukken van de in [naam] onder biometrienummer [nummer] geregistreerde persoon genaamd [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1978, niet leidt tot de conclusie dat de opgeëiste persoon de door de Italiaanse autoriteiten gezochte persoon is. Het kan immers niet worden vastgesteld dat de vingerafdrukken in het bestand
bijlage-3102412.nistafkomstig zijn van de persoon die door de Italiaanse autoriteiten wordt gezocht. De onderliggende correspondentie waarbij dat bestand is opgevraagd, ontbreekt en ook anderszins is er geen koppeling met het onderhavige EAB te maken.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de ter zitting aanwezige opgeëiste persoon de door de Italiaanse autoriteiten verzochte persoon betreft. De rechtbank stelt daartoe allereerst vast dat de in de SKDB-staat, de IND-bevraging en het Uittreksel Justitiële Documentatie vermelde persoonsgegevens overeenkomen met de persoonsgegevens van de in het EAB genoemde persoon, met uitzondering van het geboortejaar van de opgeëiste persoon. Bovendien heeft de opgeëiste persoon ter zitting verklaard zichzelf te herkennen als de persoon die staat afgebeeld op de foto die in het originele (onvertaalde) EAB is opgenomen. Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op de brief van de IND van 12 juni 2019 waarin de advocaat van de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de uitkomst van de Dublinprocedure en waarin staat vermeld dat de Italiaanse autoriteiten akkoord gaan met terugname van de opgeëiste persoon. Dit is op basis geweest van de persoonsgegevens van de opgeëiste persoon waaronder het geboortejaar van 1978 en de vingerafdrukken die in Nederland zijn afgenomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de ter zitting aanwezige opgeëiste persoon de door de Italiaanse autoriteiten verzochte persoon betreft. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 14, te weten:
1. deelneming aan een criminele organisatie;
14. moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Onschuldverweer

De raadsman voert aan dat de opgeëiste persoon onmogelijk de in het EAB omschreven feiten kan hebben gepleegd, omdat het niet voorstelbaar is dat de opgeëiste persoon een
maffiabaaszou zijn. De verklaring van de opgeëiste persoon dat hij onschuldig is, wordt ondersteund door de eerder genoemde door de verdediging verstrekte stukken. In het bijzonder blijkt dat uit de verklaringen die de opgeëiste persoon zelf heeft afgelegd en die betrouwbaar geacht kunnen worden, omdat ze consistent en gedetailleerd zijn en steun vinden in andere objectieve bronnen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon niet aanstonds heeft aangetoond dat hij de in het EAB genoemde feiten onmogelijk heeft kunnen plegen. De onderbouwing van het onschuldverweer is daartoe onvoldoende.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunten
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. De opgeëiste persoon voldoet nog net niet aan de voorwaarde dat hij vijf jaar in Nederland heeft verbleven. Over enkele maanden is dat wel het geval. De opgeëiste persoon dient desalniettemin te worden gelijkgesteld, want het zijn geen harde materiële voorwaarden. Nu er geen terugkeergarantie is verstrekt, dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander aangezien hij de afgelopen 5 jaar niet ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Er kan dan ook geen terugkeergarantie aan de opgeëiste persoon worden verstrekt.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. Aan deze voorwaarde is niet voldaan en artikel 6, derde lid, OLW biedt de rechtbank geen ruimte om bij een kortere verblijfsduur de opgeëiste persoon desalniettemin gelijk te stellen. De rechtbank kan de opgeëiste persoon dan ook niet gelijkstellen met een Nederlander en hij komt daarom niet in aanmerking voor een terugkeergarantie.

8.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [5] Gelet op het meest recente rapport van de
European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone geldt ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis, Nuoro) thans geen algemeen gevaar meer.
Bij brieven van 2 en 4 maart 2020 hebben de Italiaanse autoriteiten gegarandeerd dat door Nederland overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de toen nog zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank een algemeen gevaar heeft aangenomen. Deze brieven zijn in elke overleveringszaak geldig, zoals de Italiaanse autoriteiten in de bedoelde brieven hebben bevestigd. [6]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, voor de opgeëiste persoon het gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in Italiaanse detentiecentra is weggenomen. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Strafkamer van de rechtbank van Bari – Afdeling van de rechter belast met het vooronderzoek(Italië) voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel en mr. A.E. van der Burg, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 december 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid OLW
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
6.Zie rechtbank Amsterdam, 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.