ECLI:NL:RBAMS:2023:8678

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
13/225998-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 november 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van Genua, Italië. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 2 november 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De raadsman had betoogd dat het EAB niet genoegzaam was en dat de feiten niet voldeden aan de eis van dubbele strafbaarheid. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten en dat de feiten op de lijst van bijlage 1 bij de OLW stonden vermeld.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld. De raadsman had aangevoerd dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke behandeling van de opgeëiste persoon in Italiaanse detentiecentra. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de algemene garanties van de Italiaanse autoriteiten voldoende waren om dit gevaar weg te nemen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/225998-23
Datum uitspraak: 16 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 15 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juli 2023 door de rechtbank van Genua (Italië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 november 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.J.N. Hameleers, advocaat te Roermond.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot toepassing van voorlopige hechtenis in de gevangenis. Uit de aanvullende informatie van 30 oktober 2023 blijkt dat dit bevel is uitgevaardigd op 28 juni 2023
door the Preliminary Investigations Judge of the Court of Genova in the framework of criminal proceedings n. 3347/2022 R.G.N.R - n. 2656/2022 R.G. GIP.
Standpunt van de raadsman
Het EAB is door de uitvaardigende lidstaat uitgevaardigd om de voorlopige hechtenis mogelijk te maken en niet voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek of de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. De overlevering is echter niet bedoeld om de voorlopige hechtenis mogelijk te maken.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3] De rechtbank overweegt dat het EAB dus is uitgevaardigd ten behoeve van de vervolging van de opgeëiste persoon. Dat de uitvaardigende justitiële autoriteit een voor tenuitvoerlegging vatbaar bevel tot voorlopige hechtenis heeft uitgevaardigd, is op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, OLW een wettelijk vereiste voor de geldige uitvaardiging van een EAB dat strekt tot vervolging.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is en dat de overlevering gelet daarop moet worden geweigerd. Uit het EAB volgt ten aanzien van beide feiten niet wat de mate van betrokkenheid is geweest van de opgeëiste persoon. Op basis van het EAB valt alleen vast te stellen dat hij het aanspreekpunt van de organisatie in Nederland was die heeft kunnen zorgen voor auto’s die ter beschikking werden gesteld aan de koeriers. Uit de stukken blijkt echter niet van naar plaats en datum gespecificeerde transporten en leveringen van verdovende middelen waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB in combinatie met aanvullende informatie van 30 oktober 2023 genoegzaam is. Uit het EAB volgt wat de verdenking is en wat de rol daarbij is geweest van de opgeëiste persoon. Ook de pleegplaatsen en pleegdatum worden in het EAB genoemd. Het is voor de opgeëiste persoon dan ook voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en kan de rechtbank aan de hand daarvan onderzoeken of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan. De opgeëiste persoon wordt verdacht van het deelnemen aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met de handel in drugs. Uit de feitsomschrijving volgt dat het gaat om een samenwerkingsverband en dat de opgeëiste persoon het aanspreekpunt van de organisatie in Nederland was. De rol van de opgeëiste persoon wordt daarbij in het EAB en in het A-formulier beschreven als dader. Ook de pleegperiode en pleegplaats worden genoemd. De uitvaardigende justitiële autoriteit hoeft de verdenking van de handel in verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie verder ook niet concreet uit te werken of te onderbouwen. Het oordeel over de gegrondheid van de verdenking of over het bewijs is voorbehouden aan de rechter in de uitvaardigende lidstaat. De rechtbank merkt nog op dat het een vervolgings-EAB betreft en het onderzoek dus nog gaande is en de verdenking op dit moment nog niet volledig uitgekristalliseerd hoeft te zijn. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de feiten niet voldoen aan de eis van dubbele strafbaarheid, omdat er volgens hem – gelet op de beschrijving in het EAB – hooguit sprake zou kunnen zijn van poging tot medeplichtigheid of poging tot voorbereiding en dit niet strafbaar is naar Nederlands recht.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie;
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
De rechtbank merkt – gelet op het gevoerde verweer – nog op dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [4]
Op basis van wat de raadsman aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken. De feiten waarvoor de overlevering worden verzocht, vallen onder de lijstfeiten.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
minister of justiceheeft per brief op 26 oktober 2023 de volgende garantie gegeven:
“[opgeëiste persoon], born in Netherlands on [geboortedag] 1983
(…)
Please be informed that the requirement provided for by Article 5, paragraph 3, of the Council Framework Decision no 2002/584/JHA of 13 June 2022, is complied with by Italy, as requested by the Kingdom of the Netherlands
Therefore [opgeëiste persoon] will be sent back to the Kingdom of the Netherlands, for execution of the penalty possibly imposed on his by the Italian Judicial Authority.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek is in Italië aangevangen;
  • het bewijsmateriaal bevindt zich in Italië;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Italiaanse markt;
  • de verdovende middelen zijn in Italië ingevoerd;
  • het openbaar ministerie is niet voornemens zelf vervolging voor de feiten in te stellen.
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de rechtbank de overlevering op grond van dit artikel te weigeren.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Weigeringsgrond artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er een individuele detentiegarantie moet worden afgegeven voor de opgeëiste persoon omdat er bij verschillende detentiecentra in Italië
een algemeen reëel gevaar bestaat dat gedetineerden daar onmenselijk worden behandeld en nu niet bekend is waar hij bij een overlevering gedetineerd gaat worden. De raadsman heeft ter onderbouwing verwezen naar een artikel van de Rijsuniversiteit Groningen waaruit zou volgen dat 84 Italiaanse gedetineerden zelfmoord zouden hebben gepleegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de algemene verstrekte garanties voldoende zijn om het gevaar voor schending van het in artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrecht weg te nemen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [6] Gelet op het meest recente rapport van de European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (Centro Penitenziario Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis, Nuoro) op dit moment geen algemeen gevaar meer. [7]
Zoals ook in eerdere procedures is gebeurd, heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum van het openbaar ministerie in deze zaak twee brieven van de Italiaanse autoriteiten van 2 en 4 maart 2020 aan het dossier toegevoegd, waarin is gegarandeerd dat overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. [8] De Italiaanse autoriteiten hebben in bedoelde brieven bevestigd dat deze algemene detentiegarantie geldt voor alle door Nederland overgeleverde personen. Een individuele detentiegarantie is dan ook niet langer noodzakelijk. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er, gelet op de verstrekte garanties, geen reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de detentie-instellingen in Italië onderworpen zal worden aan een onmenselijke of vernederende behandeling.
Gelet op het voorgaande staat artikel 11 OLW niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van Genua (Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. B. van Galen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.