ECLI:NL:RBAMS:2023:8194

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
13.180494-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van gewijzigde verjaringstermijn in Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering dateert van 2 september 2019 en betreft de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf van 1 jaar en 2 maanden, waarvan nog 8 maanden en 25 dagen resteerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de behandeling op 9 januari 2020 en de voortzetting op 8 november 2023 zijn de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig geweest.

De rechtbank heeft de wettelijke termijn voor het beslissen op het overleveringsverzoek als verstreken beschouwd, maar dit ontslaat haar niet van de verplichting om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het later uitgevaardigde EAB, dat de verjaringstermijn van 26 februari 2023 naar 26 februari 2033 heeft gewijzigd, moet worden gezien als een aanvulling op het oorspronkelijke EAB. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen en geconcludeerd dat de tenuitvoerlegging van de straf naar Pools recht nog niet is verjaard.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank heeft tevens de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf gelast. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.180494-23 (oud: 13.751793-19)
Datum uitspraak: 22 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 september 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 februari 2018 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Velserbroek en door een tolk in de Poolse taal.
De behandeling is geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen de stukken met betrekking tot het gelijkstellingsverweer te completeren.
De behandeling is - in gewijzigde samenstelling en met instemming van partijen - voortgezet op de zitting van 8 november 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [1] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
aggregate judgement of the District Court in Rawicz of 18 february 2008, reference number II K 4/08.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog
8 maanden en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 30 oktober 2023 en
7 november 2023 volgt dat in het verzamelvonnis de volgende onderliggende veroordelingen zijn samengevoegd:
  • beslissing van 30 maart 2007 van the District Court in Rawicz, kenmerk II K 33/07;
  • beslissing van 15 februari 2007 van the District Court in Rawicz, kenmerk II K 529/06.
Tevens volgt uit het EAB en de hiervoor benoemde aanvullende informatie dat tot de tenuitvoerlegging van het verzamelvonnis is beslist –
the cancellation of the early release– door
the District Court in Legnica, kenmerk III Kow 456/09.
Verweer omtrent verjaring naar Pools recht en het aanvullend EAB
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 21 december 2022 een grotendeels gelijkluidend EAB uitgevaardigd met als enige verschil dat in onderdeel F is vermeld:
The time-limit to enforce the sentence is 26 February 2033 in review of the law provisions under Article 15 §3 of the Polish Executory Criminal Code.
In het oorspronkelijke EAB is hier vermeld:
The execution of the sentence will become statute-barred on 26 February 2023.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit EAB gezien moet worden als een aanvulling op het onderhavige EAB.
De raadsman heeft betoogd dat uitgegaan moet worden van de verjaringstermijn naar Pools recht zoals vermeld in het EAB van 16 februari 2018, omdat dat EAB aanhangig is. Het is onduidelijk wat de status is van het later uitgevaardigde EAB.
De rechtbank volgt de officier van justitie in het standpunt dat het later uitgevaardigde EAB gezien moet worden als aanvulling op het EAB dat de basis is van het onderhavige overleveringsverzoek. Deze aanvulling is – zo begrijpt de rechtbank – verstrekt met de bedoeling mee te delen dat de verjaringstermijn naar Pools recht is gewijzigd van 26 februari 2023 naar 26 februari 2033. Deze op Pools recht gebaseerde wijziging heeft ook in eerdere overleveringsverzoeken plaatsgevonden. [2] De rechtbank overweegt dat in beginsel moet worden vertrouwd op de door de Poolse justitiële autoriteit verstrekte informatie. De nadere informatie omtrent de nieuwe verjaringstermijn, onder verwijzing naar Pools recht, geeft de rechtbank geen aanleiding om navraag te doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het verweer wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat het recht op tenuitvoerlegging van de straf naar Pools recht nog niet is verjaard en dat er sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis.
3.1
Weigeringsgrond van artikel 12 OLW
Kenmerk II K 4/08
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het verzamelvonnis van 18 februari 2018 heeft geleid.
Kenmerk II K 33/07
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 30 oktober 2023 staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat deze beslissing heeft geleid.
Kenmerk II K 529/06
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 30 oktober 2023 volgt dat de opgeëiste persoon de betreffende straf is overeengekomen met de officier van justitie. Ook is de opgeëiste persoon gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de consequenties van het niet nakomen van die verplichting. De oproeping voor de zitting is vervolgens verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Hetzelfde geldt voor het vonnis. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de opgeëiste persoon wist waarvan hij werd verdacht en van de strafrechtelijke procedure. Onder de geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Kenmerk III Kow 456/09
Bij deze beslissing is tot de tenuitvoerlegging van het verzamelvonnis beslist –
the cancellation of the early release.De herroeping vond plaats omdat de opgeëiste persoon zich niet aan voorwaarden had gehouden. Er is dus geen sprake van een onderliggende veroordeling voor een nieuw strafbaar feit. [3]
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW staat niet aan overlevering in de weg.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden;
-
diefstal;
-
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. In dit verband verwijst de rechtbank naar de informatie van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) van 31 oktober 2023 waarin is meegedeeld dat het EU-verblijfsrecht van de opgeëiste persoon sinds 31 augustus 2021 als duurzaam geldt.
Aan deze eerste voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 8 januari 2020, bevestigd bij e-mail van 31 oktober 2023, volgt dat de feiten waarop het EAB ziet er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook aan deze tweede voorwaarde is voldaan.
Conclusie
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De officier van justitie heeft in dit kader opgemerkt dat ten aanzien van één van de feiten sprake is van verjaring van de tenuitvoerleggingstermijn naar Nederlands recht, maar dat moet worden afgezien van deze facultatieve weigeringsgrond.
De rechtbank overweegt dat sprake is van een verzamelvonnis en een daarbij opgelegde samengestelde straf. In die situatie zijn de onderliggende vonnissen niet meer van belang voor de tenuitvoerleggingstermijn en bepaalt het feit waarop het zwaarste strafmaximum staat de duur van de verjaringstermijn. [4] Van verjaring naar Nederlands recht is daarom geen sprake.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 312 Wetboek van Strafrecht, 8 en 176 Wegenverkeerwet 1994 en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]op grond van artikel 27, vierde lid, OLW tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. F.F. Wormhoudt en A.T.P. van Munster, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 22 OLW.
2.Zie onder meer rechtbank Amsterdam 27 september 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6019 en ECLI:NL:RBAMS:2023:6010.
3.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
4.Rechtbank Amsterdam 5 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1111 en 2 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6659.