ECLI:NL:RBAMS:2022:6659

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
13.751.298-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verzamelvonnis en tenuitvoerleggingstermijnen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 november 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon was in Polen veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf, maar deze was herroepen wegens overtreding van de voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenuitvoerleggingstermijn van de opgelegde straffen in Nederland kan worden overgenomen, en dat de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, waardoor de overlevering kan worden geweigerd en de tenuitvoerlegging van de straffen in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de toepassing van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.298-18
RK nummer: 19/7177
Datum uitspraak: 2 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 november 2017 door
the Regional Court in Łódź, 4th Criminal Division, Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.W.J. Faber, advocaat te Eindhoven en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon
heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
een
judgement of the District Court for Łódź-Widzew in Łódźvan 8 november 2000 met zaaknummer: VIII K 863/99, onherroepelijk sinds 12 december 2000, waarbij aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf voor de duur van één jaar en zes maanden is opgelegd. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar en drie maanden.
en
een
aggregate judgement of the District Court for Łódź-Śródmieście in Łodźvan 18 april 2016 met zaaknummer V K 1014/15 (
hierna: het verzamelvonnis), onherroepelijk sinds 3 juni 2016, waarbij aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en drie maanden is opgelegd, welke straf hij nog in zijn geheel moet uitzitten.
Aan het verzamelvonnis liggen de navolgende vonnissen ten grondslag:
the judgement of the District Court for Łódź-Śródmieście in Łodźvan 29 september 2004 met zaaknummer V K 1402/01;
the judgement of the District Court for Łódź-Śródmieście in Łodźvan 25 maart 2005 met zaaknummer VI K 750/04;
the judgement of the District Court for Łódź-Śródmieście in Łodźvan 11 maart 2005 met zaaknummer VI K 573/04
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Standpunten opgeëiste persoon en officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet correct is opgeroepen voor het proces dat tot vonnis B, het verzamelvonnis, heeft geleid. Desalniettemin verzoekt de raadsman de rechtbank om van weigering van de overlevering af te zien omdat de opgeëiste persoon niet het risico wil lopen om in de toekomst door een andere lidstaat op grond van een overleveringsverzoek ten behoeve van vonnis B te worden overgeleverd aan Polen.
De officier van justitie heeft hiertegen ingebracht dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
4.2
Oordeel van de rechtbank
4.2.1
Vonnis A (zaaknummer: VIII K 863/99)
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in persoon ter zitting is verschenen bij het
proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is niet van toepassing.
4.2.2
Vonnis B (zaaknummer V K 1014/15)
Verzamelvonnis
Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB blijkt echter dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW zich heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon is op 10 december 2015 in persoon gedagvaard en daarbij op de hoogte gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt, waardoor artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
Vonnis 1 (met zaaknummer V K 1402/01)
De rechtbank stelt ten aanzien van dit vonnis vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit aanvullende informatie van 30 september 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon op
2 september 2004 aanwezig was bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak en aldaar het woord heeft gevoerd. Tijdens de terechtzitting van 2 september 2004 werd de opgeëiste persoon geïnformeerd over de volgende zitting die op 29 september 2004 zou plaatsvinden. De opgeëiste persoon is niet op de zitting van 29 september 2004 verschenen waarna de zaak buiten zijn aanwezigheid verder is behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en van het feit dat er een strafrechtelijke procedure aanhangig was. Op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering.
Artikel 12 OLW staat daarom niet aan overlevering in de weg.
Vonnis 2 (zaaknummer VI K 750/04)
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in persoon ter zitting is verschenen bij het
proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is niet van toepassing.
Vonnis 3 (zaaknummer VI K 573/04)
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in persoon ter zitting is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten B.I, B.II.a en B.III waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten A.I, A.II, B.II.b en B.II.c niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan - met uitzondering van feit A.II - is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
A.
I. diefstal
B.II.b en B.II.c
Verduistering
Diefstal en diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking
Feit A.II: het niet betalen van alimentatie voor de zoon van de opgeëiste persoon
De rechtbank stelt, met de raadsman en de officier van justitie, vast dat het feit dat in het EAB is omschreven als ‘het niet betalen van kinderalimentatie’, niet naar Nederlands recht strafbaar is, nu uit het EAB niet volgt dat door het niet betalen van de alimentatie de zoon van de opgeëiste persoon in een hulpbehoevende situatie is terechtgekomen. De rechtbank verwijst in dit kader naar overweging 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021. [1]
De rechtbank zal echter geen gebruik maken van haar bevoegdheid om op grond van het ontbreken van de dubbele strafbaarheid de overlevering te weigeren. In dit geval verdient het de voorkeur om de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW onder overname van de volledige straf omdat de opgeëiste persoon, zoals onder punt 7. van deze uitspraak wordt geoordeeld, met een Nederlander kan worden gelijkgesteld en de gezamenlijke afdoening van de openstaande vrijheidsstraffen ook in het belang van de opgeëiste persoon is. Om die reden acht de rechtbank het met de officier van justitie en de raadsman in het belang van de opgeëiste persoon om zijn sociale re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden.

6.Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW

6.1
Standpunten opgeëiste persoon en officier van justitie
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering ten aanzien van vonnis A op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW kan worden geweigerd. Desalniettemin verzoekt de raadsman de rechtbank om van weigering van de overlevering af te zien omdat de opgeëiste persoon niet het risico wil lopen om in de toekomst door een andere lidstaat op grond van een overleveringsverzoek ten behoeve van vonnis A te worden overgeleverd aan Polen.
De officier van justitie heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat deze weigeringsgrond mogelijk van toepassing is ten aanzien van vonnis A en vonnis 2, maar heeft de rechtbank verzocht om in het belang van de opgeëiste persoon af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
6.2
Oordeel van de rechtbank
6.2.1
Relevante wetgeving
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW luidt:
Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
Artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering (
hierna: Sv) luidt:
1. Na het verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn wordt de straf of maatregel niet ten uitvoer gelegd.
2. De tenuitvoerleggingstermijn is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering.
Artikel 6:1:23, eerste tot en met het derde lid, Sv luidt:
1. De tenuitvoerleggingstermijn gaat in op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking ten uitvoer kan worden gelegd.
2. Bij ongeoorloofde afwezigheid van een veroordeelde die zijn straf in een inrichting of instelling ondergaat, begint een nieuwe tenuitvoerleggingstermijn op de dag na die waarop de ongeoorloofde afwezigheid aanving. Bij herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling begint een nieuwe tenuitvoerleggingstermijn op de dag na die van de herroeping.
3. De tenuitvoerleggingstermijn loopt niet gedurende de bij de wet bevolen schorsing of opschorting van de tenuitvoerlegging, noch gedurende de tijd dat de veroordeelde, zij het ook ter zake van een andere strafrechtelijke beslissing, rechtens zijn vrijheid is ontnomen, noch gedurende de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Artikel 70, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (
hierna: Sr) luidt:
1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in drie jaren voor alle overtredingen;
2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3°. in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
4°. in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
6.2.2
Vonnis A
De rechtbank stelt vast dat hetgeen zij onder punt 7. ten aanzien van de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander overweegt er toe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van feit A.I.
Op diefstal is een maximum vrijheidsstraf van vier jaar gesteld, wat inhoudt dat de tenuitvoerleggingstermijn 16 jaar bedraagt.
De opgeëiste persoon is in Polen bij vonnis van 8 november 2000 veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden.
Wegens het overtreden van de voorwaarden is de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf bevolen. In het daartegen door de opgeëiste persoon ingediende hoger beroep is op 3 december 2002 beslist. Ingevolge artikel 6:1:23, eerste lid, Sv startte de tenuitvoerleggingstermijn daarom op 4 december 2002.
Op 5 juli 2004 is aan de opgeëiste persoon ‘
clemency’ verleend. Dit betrof een voorwaardelijke invrijheidsstelling met een proeftijd van 3 jaar. Op 11 december 2006 is de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen omdat de opgeëiste persoon zich niet aan de voorwaarden hield.
Dit betekent dat ingevolge artikel 6:1:23, tweede lid, Sv op 12 december 2006 een nieuwe
tenuitvoerleggingstermijn is begonnen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de tenuitvoerleggingstermijn met ingang van 12 december 2022 verstrijkt. Dit heeft tot gevolg dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW ten aanzien van vonnis A niet aan de orde is.
6.2.3
Vonnis B
De rechtbank stelt vast dat ook ten aanzien van de feiten die aan dit vonnis ten grondslag liggen, naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend.
Vonnis B betreft een verzamelvonnis waaraan drie vonnissen ten grondslag liggen. De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag wanneer de tenuitvoerleggingstermijn is aangevangen.
De Nederlandse, strafvorderlijke, wetgeving biedt geen aanknopingspunten voor deze kwestie omdat het Nederlandse strafrecht geen ‘verzamelvonnis’ - zoals in deze zaak aan de orde - kent.
Tot aan het verzamelvonnis waren de onderliggende vonnissen voor tenuitvoerlegging vatbaar. Na het wijzen van het verzamelvonnis is dit echter niet meer het geval. Het verzamelvonnis van 18 april 2016 ligt aan het EAB ten grondslag en overlevering wordt daarom verzocht ten behoeve van de executie van de in het verzamelvonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerleggingstermijn van dit (verzamel)vonnis in het kader van de beoordeling van de weigeringsgrond ex artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW, aan de rechtbank ter toetsing voorligt. Nu in artikel 6:1:23, eerste lid, Sv is bepaald, dat de tenuitvoerleggingstermijn ingaat op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd, is de rechtbank van oordeel dat de tenuitvoerleggingstermijn op 5 april 2016 is gestart.
De feiten waarvoor de straf in het verzamelvonnis is opgelegd, betreffen onder meer oplichting, diefstal (met braak) en verduistering. Dat betekent, uitgaande van het feit waarop de hoogste maximumstraf staat (in dit geval een straf van 6 jaren), dat de tenuitvoerleggingstermijn 16 jaar bedraagt en nu nog niet is verstreken.
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW is daarom ook ten aanzien van vonnis B niet van toepassing.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Aan deze voorwaarde is voldaan nu de opgeëiste persoon sinds 17 augustus 2015 over een verblijfsvergunning ‘duurzaam verblijf EU-onderdanen’ beschikt. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon in de tussentijd zijn verblijfsrecht in Nederland is verloren.
Tweede voorwaarde
Uit de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 5 oktober 2022 blijkt dat ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
De onder 5.1 genoemde feiten B.I, B.II.a en B.III zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
oplichting
Uit de hiervoor en de onder 5.2 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310, 311, 321 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Łodź, 4th Criminal Division, Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.