ECLI:NL:RBAMS:2023:8023

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
13/222274-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 november 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1975 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 7 november 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen, die stelde dat de feitsomschrijving in het EAB niet genoegzaam was en dat de detentieomstandigheden in België in strijd waren met de mensenrechten. De rechtbank oordeelde dat de omschrijving in het EAB voldoende duidelijk was en dat de opgeëiste persoon als dader was aangemerkt. Wat betreft de detentieomstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de gegeven garanties van de Belgische autoriteiten voldoende waren om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet zou worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de waarborgen die door de Belgische autoriteiten waren gegeven. De rechtbank concludeerde dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering en dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou kunnen ondergaan, mocht hij worden veroordeeld in België.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/222274-23
Datum uitspraak: 21 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 13 september 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 augustus 2023 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik, afdeling Luik, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 november 2023, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.N.A.J. Verbunt die waarneemt voor zijn kantoorgenoot, mr. G.J.P.M. Mooren, beiden advocaat in Tilburg.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek dd. 21/08/2023. In het A-Formulier staat dat dit bevel is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de feitsomschrijving niet genoegzaam is, omdat het tijdstip en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon ontbreken. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en dat het duidelijk waarvoor de overlevering wordt verzocht.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - met de omschrijving in het EAB, voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk deelneming aan een criminele organisatie die zich bezig houdt met de handel in verdovende middelen in de periode van 1 juni 2022 tot 16 mei 2023 in Luik, Herstal en andere plaatsen in België. De verplichting tot vermelding van het ‘tijdstip’ van het strafbare feit brengt niet mee dat het EAB naast een datum (of een periode) ook een tijdsaanduiding moet bevatten. [4] Daarbij is de opgeëiste persoon, blijkens genoemde stukken, als dader aangemerkt. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Onderzoeksrechter in Luik heeft op 4 oktober 2023 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 § 3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan[opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uit gesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman
De gegeven detentiegarantie is niet afdoende is en overlevering levert daarom een schending van artikel 3 Europees Vedrag voor de Rechten van de Mens (EVRM )op. De overlevering moet daarom worden geweigerd. Ten eerste is de detentiegarantie in strijd met de Council of Europe anti-torture Committee (CPT)-standaarden. Er wordt namelijk een minimale individuele levensruimte van 3 m2 gegarandeerd, terwijl volgens de CPT-standaard een gedetineerde over een individuele levensruimte van 4 m2 dient te beschikken. Daarbij is het niet duidelijk of de in de detentiegarantie genoemde minimale levensruimte van 3 m2 inclusief het sanitair is. Hierdoor ontstaat een gerechtvaardigd vermoeden dat de gemiddelde individuele levensruimte zelfs nog minder dan 3 m2 per gedetineerde zal bedragen. Ten tweede is de detentiegarantie in strijd met het resocialisatiebeginsel. Zo staat in de detentiegarantie dat de dagactiviteiten onderhevig zijn aan aanzienlijke wachtlijsten, terwijl deze activiteiten uiterst essentieel zijn voor een succesvolle rehabilitatie. Ook het onderhouden van persoonlijk contact met het thuisfront is voor een succesvolle rehabilitatie van belang, hetgeen voor de opgeëiste persoon onmogelijk is gelet op de afstand van de Belgische gevangenis tot het thuisfront. Daarnaast zal de opgeëiste persoon vereenzamen in detentie omdat hij in het Franstalige gedeelte van België zal worden gedetineerd en hij geen kennis heeft van de Franse taal. Daarbij heeft hij medische problemen waardoor een activiteit met enige inspanning voor hem sowieso niet haalbaar is. Voorlopige hechtenis in de Belgische gevangenis zal detentieschade toebrengen aan de opgeëiste persoon.
Standpunt officier van justitie
De gegeven detentiegarantie voldoet en de rechtbank heeft soortgelijke detentiegaranties in andere zaken ook voldoende geacht.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat er op dit moment voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet (ECLI:NL:RBAMS:2022:7536). Bij brief van 4 oktober 2023 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Marche-en-Famenne indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient
te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon]
aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m 2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
In eerdere uitspraken [6] ten aanzien van de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 heeft de rechtbank geoordeeld dat in de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 20 oktober 2016, 7334/13 (Muršić/Kroatië), § 110) is geoordeeld dat – kort gezegd – een minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 als maatstaf moet worden gehanteerd. In gevallen waarin de betrokkene bij ‘multi-occupancy accommodation’ tussen 3 m2 en 4 m2 ‘personal space’ heeft – zoals in het geval van de opgeëiste persoon –, zijn de overige detentieomstandigheden eveneens van belang voor de beoordeling of sprake is van een schending van artikel 3 EVRM. In zulke gevallen heeft het EHRM echter alleen een schending van artikel 3 EVRM vastgesteld ‘
if the space factor was coupled with other aspects of inappropriate physical conditions of detention related to, in a particular context, access to outdoor exercise, natural light or air, availability of ventilation, adequacy of heating arrangements, the possibility of using the toilet in private, and compliance with basic sanitary and hygienic requirements’(Muršić/Kroatië), § 106).
Het Hof van Justitie van de Europese Unie houdt dezelfde normen aan als in voornoemde uitspraak van het EHRM. [7]
De rechtbank is niet gebleken van ondermaatse overige detentieomstandigheden die niet in de verstrekte detentiegarantie worden geadresseerd en waardoor deze garantie onvoldoende zou zijn om het vastgestelde gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen. Uit de detentiegarantie blijkt expliciet dat het sanitair is afgescheiden van de cel en dus niet onder de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 valt.
Verder is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd hoe de Belgische autoriteiten, met de gegeven detentiegarantie, in strijd met het resocialisatiebeginsel handelen. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat niet wordt voldaan aan de normen van de medische zorg in de Belgische gevangenis verwijst de rechtbank naar het antwoord onder de derde vraag, waar staat dat ‘de medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren’.
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik, afdeling Luik (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. E. Biçer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 3 januari 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV1095; Rb. Amsterdam 4 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5749.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.
6.Zie bijvoorbeeld Rb Amsterdam van 25 oktober 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:7499.
7.HvJ EU van 15 oktober 2019, zaak Dorobantu, ECLI:EU:C:2019:857.