ECLI:NL:RBAMS:2016:7499

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
13.751.546-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering van een Roemeense verdachte in verband met detentieomstandigheden

Op 25 oktober 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een Roemeense verdachte. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Braşov Court in Roemenië. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 13 september 2016, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering uitgesteld vanwege zorgen over de detentieomstandigheden in Roemenië, met name in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over onmenselijke of vernederende behandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1988 en thans gedetineerd in Nederland, wordt beschuldigd van verschillende strafbare feiten in Roemenië. De verdediging heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 van de Overleveringswet (OLW) vanwege de slechte detentieomstandigheden in Roemenië. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de opgeëiste persoon in een medische sociale afdeling zal worden geplaatst, waar aan de minimumvoorwaarden voor detentie wordt voldaan.

De rechtbank heeft de Roemeense autoriteiten om aanvullende informatie gevraagd over de detentieomstandigheden en heeft geconcludeerd dat er een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling. Daarom heeft de rechtbank besloten de beslissing over de overlevering uit te stellen en het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de opgeëiste persoon opnieuw moet worden opgeroepen voor een zitting op een nog vast te stellen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.546-16
RK-nummer: 16/5048
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 juli 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 februari 2015 door
the Braşov Court – Criminal Section(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentie adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 september 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 11 oktober 2016 om 11.30 uur, teneinde aan de Roemeense autoriteiten meer informatie over de materiële invulling van de detentieomstandigheden in Roemenië te vragen.
De rechtbank heeft op de zitting van 13 september 2016 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Met toestemming van de officier van justitie mr. J.J. M. Asbroek, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw is op de openbare zitting van 11 oktober 2016 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank verlengt bij deze tussenuitspraak met terugwerkende kracht de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd, omdat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijnen uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemenië nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een verstekvonnis van 31 januari 2014 van
the Braşov Court(Roemenië) met kenmerk 2050/62/2013 .
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Roemenië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, aanhef en onder d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
- ( (i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
- ( (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
the person did not receive the decision in person, however:
- the decision shall be immediately handed in person after surrender; and
- upon the decision handing, the person shall be expressly informed regarding the right to retrial or an appeal method, within which he/she is entitled to be take part and that allows that the circumstances de facto, including new evidence, be re-examined and that may lead to the cancelation of the initial decision; and
- the person shall be informed about the deadline up to which he/she shall request the retrial or promotion of an appeal method, which is 10 days from the notification of the criminal sentence of conviction.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze mededeling aan de eisen van artikel 12, aanhef en onder d, OLW. De rechtbank mag de overlevering dus niet weigeren op de grond dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het onder 3 bedoelde vonnis heeft geleid.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 20 en 23, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
oplichting
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen

6.Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat

6.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW vanwege de detentieomstandigheden in Roemeense gevangenissen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Volgens de Roemeense autoriteiten zal de opgeëiste persoon een ‘individual space’ van 3 m2 hebben, inclusief bed en ander meubilair, maar exclusief sanitair. Dit is niet in overeenstemming met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Volgens deze rechtspraak moet een gedetineerde minimaal 3 m2 ‘floor space’ hebben (EHRM 10 januari 2012, 42525/07 en 60800/08 (Ananyev e.a./Rusland), § 148). Weliswaar mag de opgeëiste persoon vier uur per dag in de buitenlucht doorbrengen, maar dan zit hij toch 20 uur per dag op zijn cel. De relatief korte duur van de straf kan een relevante factor zijn (EHRM 10 maart 2015, 14097/12, 45135/12, 73712/12, 34001/13, 44055/13 en 64586/13 (Varga e.a./Hongarije) § 77), maar aan opgeëiste persoon is bij verstek al een straf van vijf jaar opgelegd. Het risico bestaat dus dat hij een langdurige straf zal moeten ondergaan. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon homoseksueel is en HIV heeft.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer niet kan slagen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het staat vast dat de opgeëiste persoon zal worden opgenomen in ‘the Bucharest – Jilava Hospital Prison, the medical-social section’. De Roemeense autoriteiten garanderen dat hij daar 3 m2 ‘personal space’ zal hebben, inclusief meubilair, maar exclusief sanitair. Aan de minimumvoorwaarden van het arrest
Vargais voldaan. Er is dus geen sprake van een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in deze gevangenis.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank zal het verweer, overeenkomstig het arrest
Aranyosi en Căldăraru(HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), toetsen aan artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), dat overeenkomt met artikel 3 EVRM.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in een lange reeks van arresten schendingen van artikel 3 EVRM vastgesteld vanwege overbevolking van de gevangenissen in Roemenië al dan niet in samenhang met een of meer andere detentieomstandigheden. Ook recentelijk heeft het Hof nog zulke schendingen vastgesteld (zie bijv. EHRM 4 oktober 2016, 22327/13, (Ciucioiu/Roemenië) en EHRM 18 oktober 2016, 71851/13 (Dumitru/Roemenië)). Deze recente arresten hebben betrekking op detentieperioden in de jaren 2013 tot en met 2016.
Op basis van deze arresten en het
Rapport au Gouvernement de la Roumanie relatif à la visite effectuée en Roumanie par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 5 au 17 juin 2014, CPT/Inf (2015) 31 van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT), heeft de rechtbank vastgesteld dat er vanwege de
algemenedetentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest (
Aranyosi en Căldăraru, punten 88-90).
In een dergelijk geval rust op de rechtbank de verplichting om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat
de opgeëiste persoondit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat (
Aranyosi en Căldăraru, punt 92).
Daarom heeft de rechtbank op de zitting van 13 september 2016 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen gesteld, opdat deze alle noodzakelijke aanvullende gegevens verstrekt met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (
Aranyosi en Căldăraru, punt 95).
Door de Roemeense autoriteiten verstrekte aanvullende gegevens
Uit de door de Roemeense autoriteiten verstrekte aanvullende gegevens blijkt dat de opgeëiste persoon zal worden opgenomen in ‘the medical-social section’ van ‘the Bucharest – Jilava Hospital Prison’.
Uit deze aanvullende gegevens volgt naar het oordeel van de rechtbank allereerst dat geen reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in Roemenië, specifiek vanwege de omstandigheid dat hij HIV heeft, zal worden onderworpen aan een onmenselijke of een vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. In dit verband acht de rechtbank mede van belang dat:
- de opgeëiste persoon zal worden opgenomen in een ‘medical-social department’, dat tot taak heeft ‘to permanently offer specialist medical supervision’;
- gedetineerden met HIV ‘benefit of periodic reassessment in health specialty clinics’; en
- de ‘specific treatment with antiretroviral medication is free’.
Voor het overige blijkt uit de nadere gegevens onder meer het volgende:
- in de voormelde ‘medical-social department’ zijn 194 veroordeelden gehuisvest, verdeeld over 20 ‘detention rooms’;
- aan de opgeëiste persoon zal in zijn cel 3 m2 ‘individual space’ ter beschikking zal staan, inclusief bed en ander meubilair, maar exclusief sanitair;
- de cellen hebben elektrisch licht en in ieder geval één raam met een omvang van 1.000 mm x 500 mm voor daglicht;
- de cellen hebben ieder een toilet, met een toiletpot en een fonteintje, en twee douches;
- elke gedetineerde in een ‘medical-social department’ mag viermaal per week gebruik maken van de douche;
- gedetineerden in de ‘medical-social department’ kunnen gebruik maken van ‘socio-educative activities’ buiten de cel, maar het is de rechtbank niet duidelijk voor welke duur;
- een aantal gedetineerden werkt, maar het is de rechtbank niet duidelijk of deze mogelijkheid ook voor de opgeëiste persoon zou bestaan en hoeveel tijd hiermee gemoeid zou zijn;
- gedetineerden mogen wandelen, maar het is de rechtbank niet duidelijk voor welke duur. Vermeld is wel, dat gedetineerden die niet ‘used at’ werk of trainingen zijn – het is de rechtbank niet duidelijk of hiermee gedoeld wordt op gedetineerden die niet werken of deelnemen aan trainingen dan wel op gedetineerden die niet kunnen werken c.q. deelnemen aan trainingen of daaraan niet gewend zijn – ten minste vier uur per dag mogen besteden aan wandelingen, onderwijs, psychische en sociale bijstand, sport en religieuze activiteiten, dat gedetineerden die niet werken en niet aan andere activiteiten deelnemen ten minste drie uur per dag mogen wandelen en gedetineerden die werken, aan trainingen deelnemen of psychische en sociale bijstand ontvangen ten minste één uur per dag mogen wandelen.
Recentelijk heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uitdrukkelijk bevestigd dat het vereiste van 3 m2 ‘floor space’ per gedetineerde in geval van ‘multi-occupancy accommodation’ wordt gehandhaafd als de minimummaatstaf bij de toetsing aan artikel 3 EVRM (EHRM (Grote Kamer) 20 oktober 2016, 7334/13 (Muršić/Kroatië), § 110).
Bij de berekening van ‘personal space’ moeten de sanitaire voorzieningen niet worden betrokken bij het vloeroppervlak van de cel, maar het meubilair wel. Van belang is of de betrokkene de mogelijkheid heeft om zich binnen de cel normaal te bewegen (Muršić/Kroatië, § 114).
In geval van ‘multi-occupancy accommodation’ levert een hoeveelheid van minder dan 3 m2 ‘personal space’ – welk begrip het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kennelijk hanteert als synoniem van ‘floor space’ – een ‘strong presumption’ op dat de detentieomstandigheden vernederend in de zin van artikel 3 EVRM – en dus, gelet op art. 52 lid 3 Handvest, vernederend in de zin van artikel 4 Handvest – zijn (Muršić/Kroatië), § 124). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens sluit echter niet uit dat het cumulatieve effect van alle detentieomstandigheden die ‘strong presumption’ kunnen weerleggen. In dit verband zijn de relevante factoren ‘time and extent of restriction [of personal space]; freedom of movement and adequacy of out-of-cell activities; and general appropriateness of the detention facility’ (Muršić/Kroatië), § 135). Normaliter is de ‘strong presumption’ alleen vatbaar voor weerlegging als deze factoren cumulatief aanwezig zijn (Muršić/Kroatië), § 132).
In gevallen waarin de betrokkene bij ‘multi-occupancy accommodation’ tussen 3 m2 en 4 m2 ‘personal space’ heeft – zoals in het geval van de opgeëiste persoon –, zijn de overige detentieomstandigheden eveneens van belang voor de beoordeling of sprake is van een schending van artikel 3 EVRM. In zulke gevallen heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens echter alleen een schending van artikel 3 EVRM vastgesteld ‘if the space factor was coupled with other aspects of inappropriate physical conditions of detention related to, in a particular context, access to outdoor exercise, natural light or air, availability of ventilation, adequacy of heating arrangements, the possibility of using the toilet in private, and compliance with basic sanitary and hygienic requirements’ (Muršić/Kroatië), § 106).
In het onderhavige geval hebben de Roemeense autoriteiten tweemaal informatie verschaft met het oog op de door de rechtbank te beantwoorden vraag of voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat. Deze aanvullende gegevens zijn onvoldoende duidelijk over welke bewegingsvrijheid de opgeëiste persoon zal hebben en over hoeveel tijd hij feitelijk buiten de cel zal kunnen doorbrengen en vermelden niets over de verwarming van de cel.
Gelet op het al vastgestelde
algemenereële gevaar en op het feit dat al tweemaal aanvullende gegevens zijn opgevraagd, zal de rechtbank de beslissing over de overlevering uitstellen.
Het voorgaande brengt dus niet mee dat de overlevering moet worden geweigerd (zie Rb. Amsterdam 28 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2630).
Conclusie
De beslissing over de overlevering moet worden uitgesteld.

7.Beslissingen

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd
STELT UITde beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Roemeense taal tegen de nog vast te stellen datum en het nog vast te stellen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2016.
De jongste rechter is buiten staat de uitspraak te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C