6.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het verweer, overeenkomstig het arrest
Aranyosi en Căldăraru(HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), toetsen aan artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), dat overeenkomt met artikel 3 EVRM.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in een lange reeks van arresten schendingen van artikel 3 EVRM vastgesteld vanwege overbevolking van de gevangenissen in Roemenië al dan niet in samenhang met een of meer andere detentieomstandigheden. Ook recentelijk heeft het Hof nog zulke schendingen vastgesteld (zie bijv. EHRM 4 oktober 2016, 22327/13, (Ciucioiu/Roemenië) en EHRM 18 oktober 2016, 71851/13 (Dumitru/Roemenië)). Deze recente arresten hebben betrekking op detentieperioden in de jaren 2013 tot en met 2016.
Op basis van deze arresten en het
Rapport au Gouvernement de la Roumanie relatif à la visite effectuée en Roumanie par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 5 au 17 juin 2014, CPT/Inf (2015) 31 van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT), heeft de rechtbank vastgesteld dat er vanwege de
algemenedetentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest (
Aranyosi en Căldăraru, punten 88-90).
In een dergelijk geval rust op de rechtbank de verplichting om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat
de opgeëiste persoondit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat (
Aranyosi en Căldăraru, punt 92).
Daarom heeft de rechtbank op de zitting van 13 september 2016 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen gesteld, opdat deze alle noodzakelijke aanvullende gegevens verstrekt met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (
Aranyosi en Căldăraru, punt 95).
Door de Roemeense autoriteiten verstrekte aanvullende gegevens
Uit de door de Roemeense autoriteiten verstrekte aanvullende gegevens blijkt dat de opgeëiste persoon zal worden opgenomen in ‘the medical-social section’ van ‘the Bucharest – Jilava Hospital Prison’.
Uit deze aanvullende gegevens volgt naar het oordeel van de rechtbank allereerst dat geen reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in Roemenië, specifiek vanwege de omstandigheid dat hij HIV heeft, zal worden onderworpen aan een onmenselijke of een vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. In dit verband acht de rechtbank mede van belang dat:
- de opgeëiste persoon zal worden opgenomen in een ‘medical-social department’, dat tot taak heeft ‘to permanently offer specialist medical supervision’;
- gedetineerden met HIV ‘benefit of periodic reassessment in health specialty clinics’; en
- de ‘specific treatment with antiretroviral medication is free’.
Voor het overige blijkt uit de nadere gegevens onder meer het volgende:
- in de voormelde ‘medical-social department’ zijn 194 veroordeelden gehuisvest, verdeeld over 20 ‘detention rooms’;
- aan de opgeëiste persoon zal in zijn cel 3 m2 ‘individual space’ ter beschikking zal staan, inclusief bed en ander meubilair, maar exclusief sanitair;
- de cellen hebben elektrisch licht en in ieder geval één raam met een omvang van 1.000 mm x 500 mm voor daglicht;
- de cellen hebben ieder een toilet, met een toiletpot en een fonteintje, en twee douches;
- elke gedetineerde in een ‘medical-social department’ mag viermaal per week gebruik maken van de douche;
- gedetineerden in de ‘medical-social department’ kunnen gebruik maken van ‘socio-educative activities’ buiten de cel, maar het is de rechtbank niet duidelijk voor welke duur;
- een aantal gedetineerden werkt, maar het is de rechtbank niet duidelijk of deze mogelijkheid ook voor de opgeëiste persoon zou bestaan en hoeveel tijd hiermee gemoeid zou zijn;
- gedetineerden mogen wandelen, maar het is de rechtbank niet duidelijk voor welke duur. Vermeld is wel, dat gedetineerden die niet ‘used at’ werk of trainingen zijn – het is de rechtbank niet duidelijk of hiermee gedoeld wordt op gedetineerden die niet werken of deelnemen aan trainingen dan wel op gedetineerden die niet kunnen werken c.q. deelnemen aan trainingen of daaraan niet gewend zijn – ten minste vier uur per dag mogen besteden aan wandelingen, onderwijs, psychische en sociale bijstand, sport en religieuze activiteiten, dat gedetineerden die niet werken en niet aan andere activiteiten deelnemen ten minste drie uur per dag mogen wandelen en gedetineerden die werken, aan trainingen deelnemen of psychische en sociale bijstand ontvangen ten minste één uur per dag mogen wandelen.
Recentelijk heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uitdrukkelijk bevestigd dat het vereiste van 3 m2 ‘floor space’ per gedetineerde in geval van ‘multi-occupancy accommodation’ wordt gehandhaafd als de minimummaatstaf bij de toetsing aan artikel 3 EVRM (EHRM (Grote Kamer) 20 oktober 2016, 7334/13 (Muršić/Kroatië), § 110).
Bij de berekening van ‘personal space’ moeten de sanitaire voorzieningen niet worden betrokken bij het vloeroppervlak van de cel, maar het meubilair wel. Van belang is of de betrokkene de mogelijkheid heeft om zich binnen de cel normaal te bewegen (Muršić/Kroatië, § 114).
In geval van ‘multi-occupancy accommodation’ levert een hoeveelheid van minder dan 3 m2 ‘personal space’ – welk begrip het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kennelijk hanteert als synoniem van ‘floor space’ – een ‘strong presumption’ op dat de detentieomstandigheden vernederend in de zin van artikel 3 EVRM – en dus, gelet op art. 52 lid 3 Handvest, vernederend in de zin van artikel 4 Handvest – zijn (Muršić/Kroatië), § 124). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens sluit echter niet uit dat het cumulatieve effect van alle detentieomstandigheden die ‘strong presumption’ kunnen weerleggen. In dit verband zijn de relevante factoren ‘time and extent of restriction [of personal space]; freedom of movement and adequacy of out-of-cell activities; and general appropriateness of the detention facility’ (Muršić/Kroatië), § 135). Normaliter is de ‘strong presumption’ alleen vatbaar voor weerlegging als deze factoren cumulatief aanwezig zijn (Muršić/Kroatië), § 132).
In gevallen waarin de betrokkene bij ‘multi-occupancy accommodation’ tussen 3 m2 en 4 m2 ‘personal space’ heeft – zoals in het geval van de opgeëiste persoon –, zijn de overige detentieomstandigheden eveneens van belang voor de beoordeling of sprake is van een schending van artikel 3 EVRM. In zulke gevallen heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens echter alleen een schending van artikel 3 EVRM vastgesteld ‘if the space factor was coupled with other aspects of inappropriate physical conditions of detention related to, in a particular context, access to outdoor exercise, natural light or air, availability of ventilation, adequacy of heating arrangements, the possibility of using the toilet in private, and compliance with basic sanitary and hygienic requirements’ (Muršić/Kroatië), § 106).
In het onderhavige geval hebben de Roemeense autoriteiten tweemaal informatie verschaft met het oog op de door de rechtbank te beantwoorden vraag of voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat. Deze aanvullende gegevens zijn onvoldoende duidelijk over welke bewegingsvrijheid de opgeëiste persoon zal hebben en over hoeveel tijd hij feitelijk buiten de cel zal kunnen doorbrengen en vermelden niets over de verwarming van de cel.
Gelet op het al vastgestelde
algemenereële gevaar en op het feit dat al tweemaal aanvullende gegevens zijn opgevraagd, zal de rechtbank de beslissing over de overlevering uitstellen.
Het voorgaande brengt dus niet mee dat de overlevering moet worden geweigerd (zie Rb. Amsterdam 28 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2630). De beslissing over de overlevering moet worden uitgesteld.