ECLI:NL:RBAMS:2022:5749

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
13/172699-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Frankrijk

Op 4 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van het vervoeren en in bezit hebben van een grote hoeveelheid XTC-pillen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vereisten van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld. De verdediging stelde dat het EAB niet voldeed aan de vereisten, omdat het tijdstip van de feiten niet expliciet was vermeld. De rechtbank oordeelde echter dat de informatie in het EAB voldoende was om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in een instelling zou worden geplaatst waar hij het risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en heeft de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/172699-22
RK nummer: 22/3491
Datum uitspraak: 4 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 maart 2022 door de
Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Lille(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.L. L’Homme, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.0000

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door een rechter-commissaris bij de justitiële rechtbank te Lille op 14 maart 2022 (parketnummer: 17325000201).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, nu niet is voldaan aan de vereisten van artikel 2 OLW. Zoals blijkt uit de uitspraak van deze rechtbank van 6 september 2022 [1] , dient er in het EAB onder meer een tijdstip te worden genoemd. In de feitomschrijving ontbreekt echter het tijdstip. Daarnaast blijkt de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten niet afdoende uit het EAB.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten in het EAB genoegzaam zijn omschreven. In het EAB wordt de datum genoemd waarop de feiten zouden hebben plaatsgevonden. De specialiteit kan worden gewaarborgd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de raadsman aldus dat de term ‘tijdstip’ als bedoeld in artikel 2, tweede lid, e°, OLW dusdanig strikt dient te worden geïnterpreteerd dat er, naast een datum of periode, ook een tijdsaanduiding dient te worden vermeld. Dit standpunt vindt geen steun in de jurisprudentie van deze rechtbank. De rechtbank verwijst in dat verband naar haar uitspraak van 3 januari 2012. [2] In de door de raadsman aangehaalde uitspraak valt evenmin te lezen dat de vermelding van een tijdsaanduiding is vereist, naast de vermelding van een datum of periode.
De opgeëiste persoon wordt door de Franse autoriteiten ervan verdacht dat hij op 17 november 2017 in Amsterdam en Parijs (Frankrijk) 17.840 gram XTC-pillen binnen het grondgebied van Frankrijk heeft gebracht, heeft vervoerd en in bezit heeft gehad.
Het is voor de opgeëiste persoon dan ook voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Substitut du Procureur de la République, behorende bij de
Tribunal judiciaire de Lilleheeft bij e-mail van 12 september 2022 de volgende garantie gegeven:
I, the undersigned, guarantee that Mr [opgeëiste persoon] , born on [geboortedatum] , a Dutch national, will be entitled, in case he is sentenced to a custodial sentence by a final judgement, to serve his prison term in the Netherlands pursuant to the provisions of Council Framework Decision 2008/909/JHA of Novembre 27th, 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgements in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken [3] geoordeeld dat op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in deze detentie-instelling zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
Bij e-mail van 12 september 2022 heeft de
Substitut du Procureur de la République, behorende bij de
Tribunal judiciaire de Lillede garantie gegeven dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes wordt gedetineerd.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest te worden onderworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Lille(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 6 september 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5357.
2.Rb. Amsterdam 3 januari 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV1095.
3.Zie onder meer: Rb. Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763.