ECLI:NL:RBAMS:2023:8017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
13/215400-23 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en ontvoering

Op 21 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1995, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en ontvoering. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 26 oktober 2023 gestart, waarbij de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. Lootsma, en zijn Belgische raadsman, K. de Backer. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. Op 7 november 2023 is de behandeling voortgezet met mr. M. Al Mansouri als officier van justitie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de detentieomstandigheden in België voldoen aan de fundamentele rechten. De rechtbank heeft de garantie van de Belgische autoriteiten als voldoende beoordeeld, ondanks eerdere zorgen over de detentieomstandigheden in België. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat het EAB in strijd is met het specialiteitsbeginsel, verworpen. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die ook onder Nederlands recht strafbaar zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/215400-23 (EAB I)
Datum uitspraak: 21 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 30 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 augustus 2023 door de Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. Lootsma, advocaat in Den Haag en zijn Belgische raadsman K. de Backer, advocaat in Antwerpen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens is de gevangenhouding bevolen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst vanwege de nadere vragen die in EAB II (13/216272-23) zijn gesteld.
De behandeling van het EAB is met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 7 november 2023, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. P. Lootsma.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een beschikking van de Correctionele Raadkamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) d.d. 22.08.2023 tot handhaving van de voorlopige hechtenis voor een termijn van twee maanden en een aanhoudingsbevel van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) van 13 februari 2023.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 16, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
16) ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit met de betrekking tot het voorhanden hebben van wapens niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II/vuurwapen van categorie III.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Federaal parket van België te Brussel heeft op 1 september 2023 de volgende garantie gegeven:
In antwoord op uw vraag van 31/08/2023 heb ik de eer u te bevestigen dat, overeenkomstig artikel 5 § 3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2020 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, ik u de garantie bied voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] /1995.
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat er op dit moment voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet (ECLI:NL:RBAMS:2022:7536). Bij brief van 1 september 2023 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van [plaats] indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m 2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m 2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [4]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

7.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon verklaart niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [5]

8.Overige verweren

Standpunt van de verdediging
Het EAB en het aan het daaraan ten grondslag liggende nationale aanhoudingsbevel zijn in strijd met het specialiteitsbeginsel. De opgeëiste persoon is op 13 februari 2023, nadat deze rechtbank de overlevering had toegestaan op 8 februari 2023, overgeleverd naar België voor hetzelfde feitencomplex. Door een administratieve fout is hij in België vrijgelaten. De Belgische autoriteiten kunnen deze fout niet rechtzetten door het uitvaardigen van een nieuw EAB. Gelet op deze gang van zaken in België kan in dit geval niet van het vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, omdat judiciële samenwerking tussen lidstaten niet misbruikt mag worden voor het toedekken van fouten van nationale justitiële instanties. Verder kan een nieuw EAB voor dezelfde feiten alleen worden toegestaan wanneer sprake is van nieuwe omstandigheden. Het rechtzetten van een administratieve fout valt daar niet onder. Ook is het EAB niet proportioneel en evenredig, omdat het uitvaardigen van het EAB uitsluitend te wijten is aan de gedragingen van de lidstaat zelf. Door de gang van zaken in België zijn de grondrechten van de opgeëiste persoon geschonden. Daarom moet op grond van artikel 11 OLW geen gevolg worden gegeven aan het EAB. De raadsman werpt de mogelijkheid van het stellen van een prejudiciële vraag op om antwoord te krijgen op de vraag of het Kaderbesluit het toelaat om uitvoering te geven aan een EAB met exact hetzelfde feitenrelaas uit het eerdere EAB dat ten uitvoer gelegd werd, hoewel de noodzaak van een nieuw EAB uitsluitend te wijten is aan pertinente fouten door de bevoegde diensten in de uitvaardigende staat.
Standpunt van de officier van justitie
Er is sprake van een gewijzigde omstandigheid waardoor de Belgische autoriteiten een nieuw EAB konden uitvaardigen. Bovendien heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit aangegeven dat het specialiteitsbeginsel wordt gewaarborgd. Daarnaast is de keuze om een EAB uit te vaardigen aan de Belgische autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder uitleg [6] gegeven aan het arrest Puig Gordi e.a. [7] Hierin is geoordeeld dat het onder omstandigheden de uitvaardigende justitiële autoriteit vrijstaat om een nieuw EAB uit te vaardigen voor dezelfde feiten ook wanneer in een einduitspraak over een EAB is beslist, zeker indien sprake is van gewijzigde omstandigheden of de eerdere beslissing in strijd was met het Unierecht. De rechtbank is – gelet op het volgende – van oordeel dat de Belgische autoriteiten in dit geval opnieuw een EAB voor dezelfde feiten tegen deze opgeëiste persoon mochten uitvaardigen. Uit het EAB volgt dat de gevangenhouding van de opgeëiste persoon al was bevolen en verlengd voor twee maanden bij beschikking van de Correctionele Raadkamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) van 22 augustus 2023. Vervolgens is de opgeëiste persoon door een administratieve fout vrijgekomen. Uit het EAB volgt niet dat het voornoemde bevel niet meer geldig is en de voorlopige hechtenis is opgeheven.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij e-mail van 31 augustus en 1 september 2023 de garantie gegeven het specialiteitsbeginsel te waarborgen.
Verder is het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van het EAB te toetsen. In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank overweegt de rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de (persoonlijke) belangen van de opgeëiste persoon, is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie, 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. E. Biçer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.
5.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
6.Rb Amsterdam 22 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1661.
7.HvJ EU 31 januari 2023, C-158/21, ECLI:EU:C:2023:57.