ECLI:NL:RBAMS:2023:7910

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
AMS 23/586, 23/584, 23/582, 23/587
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de verplichtingen van de heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 7 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting beoordeeld. Eiser, woonachtig in Badhoevedorp, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen die hem waren opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bezwaren van eiser ongegrond heeft verklaard in uitspraken op bezwaar van 19 december 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 26 oktober 2023.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Eiser had zijn auto geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen op meerdere data in november 2022. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar geen wettelijke verplichting heeft om een naheffingsaanslag bekend te maken door een bon op de auto achter te laten. Dit kan ook gebeuren door middel van verzending, wat in dit geval is gebeurd. Eiser heeft aangevoerd dat de kosten van de naheffingsaanslagen onterecht zijn, maar de rechtbank volgt dit niet. De kosten zijn in overeenstemming met de geldende regelgeving en de heffingsambtenaar heeft de kosten van de parkeerautomaten correct doorberekend.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/586, 23/584, 23/582, 23/587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Badhoevedorp, eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: [heffingsambtenaren] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van vier naheffingsaanslagen aan eiser.
1.2.
Met uitspraken op bezwaar van 19 december 2022 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van verweerder deelgenomen. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Feiten

2.1.
Op 24 november 2022 om 20.04 uur stond de auto van eiser geparkeerd ter hoogte van de [adres 5] [nummer] te Amsterdam, zonder dat parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Op 25 november 2022 om 13.54 uur stond de auto van eiser geparkeerd ter hoogte van de [adres 5] [nummer] te Amsterdam, zonder dat parkeerbelasting was voldaan.
2.3.
Op 26 november 2022 om 09.54 uur stond de auto van eiser geparkeerd ter hoogte van de [adres 6] [nummer] te Amsterdam, zonder dat parkeerbelasting was voldaan.
2.4.
Op 28 november 2022 om 13.28 uur stond de auto van eiser geparkeerd ter hoogte van de [adres 5] [nummer] te Amsterdam, zonder dat parkeerbelasting was voldaan.
2.5
De heffingsambtenaar heeft naheffingsaanslagen opgelegd in verband met bovenstaande constateringen.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de naheffingsaanslagen terecht aan eiser heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De kosten van de naheffingsaanslag
4.1.
Eiser voert aan dat het bedrag van € 66,50 aan kosten voor de naheffingsaanslag ten onrechte in rekening is gebracht. Volgens eiser is de verhoging van het bedrag aan kosten zoals genoemd in artikel 3, eerste lid van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (het Besluit) niet in overeenstemming met artikel 3, tweede lid, van het Besluit gebeurd. De minister heeft het tarief namelijk niet op de juiste manier bekend gemaakt. De ondertekening van het besluit van de minister heeft plaatsgevonden op
3 september 2021 en de bekendmaking daarvan heeft op 13 september 2021 plaatsgevonden. Eiser stelt dat hoofdstuk 7 van de Verordening Parkeerbelastingen Amsterdam 2022 (de Verordening) daarom onverbindend is.
4.2.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. De bekendmakingsdatum in het Besluit is niet bedoeld als een fatale termijn zoals eiser aanvoert, maar als een regelende termijn. Het tweede lid van artikel 3 van het Besluit is in werking getreden op 1 januari 1999. [1] Uit de tekst van deze bepaling noch uit de nota van toelichting bij de wijziging is af te leiden dat het aangepaste maximumbedrag niet geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar als het niet vóór, maar op of na 1 september van het voorliggende jaar bekend wordt gemaakt. De mogelijkheid om het bedrag jaarlijks aan te passen aan het prijsindexcijfer is bedoeld om de gemeenten kostendekkend te kunnen laten werken. Gelet hierop kan het niet anders dan dat de bekendmakingsdatum uitsluitend is bedoeld om gemeenten de gelegenheid te geven het kostenbedrag in hun verordening voor het daaropvolgende kalenderjaar tijdig aan te passen aan het bedrag dat bij het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting maximaal voor de kosten daarvan in rekening mag worden gebracht. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 2 november 2022 [2] en van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2022. [3]
4.3.
Vast staat dat het kostenbedrag dat in de tarieventabel bij de Verordening is vermeld, in overeenstemming is met het op grond van het Besluit aangepaste maximumbedrag van € 66,50. Dat dit maximumbedrag pas op 13 september 2021 in de Staatscourant is gepubliceerd, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot gevolg dat de Verordening op dit punt in strijd zou zijn met artikel 3, tweede lid, van het Besluit en om die reden onverbindend zou zijn.
Evenredigheidsbeginsel
5.1.
Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft per abuis in de verkeerde zone geparkeerd en heeft hier vier naheffingsaanslagen voor ontvangen. De hoeveelheid naheffingsaanslagen had beperkt kunnen blijven tot één als verweerder deze aan eiser had bekendgemaakt voordat hij over ging tot het aanmaken van nieuwe naheffingsaanslagen. Eiser had zijn administratieve fout dan eerder recht kunnen zetten. De vertraging die ontstaat in het aanmaken en bekendmaken van de naheffingsaanslagen, omdat de heffingsambtenaar wil controleren met een scanauto, kan in redelijkheid niet voor rekening van belanghebbende komen.
5.2.
De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. Verweerder heeft geen wettelijke verplichting om een naheffingsaanslag bekend te maken door bijvoorbeeld een bon op de auto achter te laten. Dat is slechts een van de mogelijkheden van bekendmaking die de regelgeving biedt. Uit artikel 8 van de Invorderingswet en artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet volgt dat een naheffingsaanslag ook bekend gemaakt kan worden uitsluitend door middel van verzending, zoals hier is gebeurd. [4] Dit kan tot gevolg hebben dat aan een parkeerder meerdere naheffingsaanslagen worden opgelegd in geval van herhaling van hetzelfde, onjuiste parkeergedrag, voordat hij op de hoogte is gesteld van dit onjuiste parkeergedrag. Voor de onderhavige zaken betekent dit echter niet dat er aanleiding is om ook de andere aanslagen te vernietigen, omdat eiser, zoals hiervoor reeds is overwogen, ook op andere wijze dan met een bon onder de ruit op de hoogte had kunnen zijn van het ter plaatse geldende parkeerregime.
5.3.
De rechtbank overweegt verder nog dat verweerder een coulancebeleid hanteert. Op de zitting heeft verweerder toegelicht, en de rechtbank is er ook ambtshalve mee bekend, dat dit beleid pas opgaat als meer dan vijf naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Het beleid biedt eiser in dit geval dus geen soelaas.
5.4
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld.
De kosten van de parkeerautomaten
6.1.
Eiser heeft vernomen dat de kosten van de parkeerautomaten worden doorberekend in de kosten van de naheffingsaanslagen. Eiser voert aan dat de kosten van de parkeerautomaten op geen enkele wijze samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen, zoals artikel 2, eerste lid, van het Besluit eist. Het probleem bij niet betaalde parkeerbelastingen is nu juist dat de parkeerautomaat niet is gebruikt. Eiser voorziet dat de gemeenteraad een te hoog bedrag aan totale kosten heeft berekend, waardoor het vastgestelde bedrag onjuist is.
6.2.
Verweerder stelt hierover dat met ingang van 1 juli 2019 artikel 2 van het Besluit is aangepast. Voor 1 juli 2019 mochten er slechts kosten worden meegenomen voor zover deze rechtsreeks voortvloeiden uit de inning van niet betaald parkeerbelastingen. Vanaf 1 juli 2019 kunnen de kosten worden meegenomen voor zover deze samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen. Verweerder heeft toegelicht dat de huidige parkeerautomaten en parkeerapp in een rechtstreekse verbinding met de centrale systemen staan waar kentekens van auto’s worden geregistreerd, zodat de parkeercontrole met behulp van scanauto’s kan plaatsvinden.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van de huidige parkeerautomaten dusdanig samenhangen met de inning van de niet betaalde parkeerbelastingen en tot de componenten behoren zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter a van het Besluit. [5]

Conclusie en gevolgen

7.1.
De beroepen slagen niet. Zij worden daarom ongegrond verklaard. Voor een vergoeding van het griffierecht of een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Staatsblad 1998, 696.
4.Zie ook de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1633.
5.Zie ook de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 5 april 2022, ECLI:NL:2022:1039.