ECLI:NL:RBAMS:2023:7906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
22/4102
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de betaling van een dwangsom door het Uwv aan eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Vivium Zorggroep en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de betaling van een dwangsom. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, had een dwangsomvergoeding aangevraagd na een te late beslissing van het Uwv. Het Uwv had een maximale dwangsomvergoeding van € 1.442,- toegekend, maar deze was gestort op een andere bankrekening dan die van de gemachtigde van eiseres, Claim&Care. Eiseres stelde dat deze gang van zaken in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

De rechtbank oordeelde dat de feitelijke betaling van de dwangsom een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank stelde vast dat het Uwv bevrijdend had betaald, ondanks dat de betaling op een andere rekening was gedaan. Eiseres had met de machtiging niet haar eigen bankrekening uitgesloten voor het ontvangen van dwangsommen. De rechtbank verwierp de stelling van eiseres dat het Uwv in het verleden anders had gehandeld en dat dit de huidige handelswijze onrechtmatig maakte. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in deze procedure. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

Stichting Vivium Zorggroep , uit Huizen, eiseres

(gemachtigden: [gemachtigde] en mr. E. Pasman),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. G. Kok).
Partijen worden hierna eiseres en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 2 mei 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv in reactie op de “Melding te late beslissing Uwv” een dwangsom toegekend aan eiseres.
Met een besluit van 12 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Op 2 mei 2021 heeft mevrouw [naam] , een (oud-)werknemer van eiseres, een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Met een besluit van 15 juli 2021 heeft het Uwv een WIA-uitkering toegekend aan mevrouw [naam] . Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Op 16 februari 2022 heeft eiseres het Uwv met een formulier “Melding te late beslissing Uwv” in gebreke gesteld, omdat het Uwv de redelijke termijn van acht weken heeft overschreden. Eiseres heeft op het formulier aangegeven dat een toe te kennen dwangsomvergoeding moet worden overgemaakt aan haar gemachtigde Claim&Care. Eiseres verwijst hiervoor naar de machtiging.
3. Met het primaire besluit heeft het Uwv een maximale dwangsomvergoeding van
€ 1.442,- toegekend aan eiseres. Namens eiseres heeft de directeur van Claim&Care hiertegen bezwaar gemaakt. De dwangsom is gestort op een andere bankrekening dan is opgegeven op het formulier “Melding te late beslissing Uwv” en in afwijking van de getekende machtiging. Dat is volgens eiseres in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
4. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft bevrijdend betaald. In de dwangsombeslissing staat dat de dwangsom (rechtstreeks) wordt betaald aan de werkgever. Volgens het Uwv is de wijze van betaling een voor bezwaar vatbaar besluit. [1] Aangezien de dwangsom feitelijk al is betaald, ziet het Uwv geen aanleiding om het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Het Uwv verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 oktober 2018. [2]
Het standpunt van eiseres
5. Eiseres voert aan dat de werkwijze waarvan het bestreden besluit het gevolg is naar inhoud, aard en strekking in strijd is met artikel 2:1 van de Awb. Deze werkwijze legt in de praktijk een onnodig tijdbeslag op zowel eiseres als diens gemachtigde. Het staat volgens eiseres vast dat aan het Uwv geen specifieke bevoegdheid is toegekend om over dit onderwerp een specifiek beleid te voeren. Het Uwv erkent dat het in strijd met de wet handelt, maar handhaaft desondanks dit beleid. Het is een onzorgvuldige en onrechtmatige handelswijze en bovendien feitelijk onjuist, want het Uwv zegt het bankrekeningnummer van Claim&Care niet te hebben, terwijl Claim&Care met de machtiging het bankrekeningnummer heeft doorgegeven. Het is in strijd met de eisen van een deugdelijke motivering waaraan een besluit op grond van artikel 7:12 van de Awb moet voldoen.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of de feitelijke betaling van de dwangsom een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. De schriftelijke mededeling over de uitbetaling van de dwangsom in het primaire besluit is gericht op rechtsgevolg, namelijk het gevolg dat een feitelijke betaling aan eiseres zou hebben te gelden als een bevrijdende betaling. Daarom moet het primaire besluit worden aangemerkt als een besluit.
7. Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 1997 [3] volgt dat een storting door de schuldenaar op een rechtsgeldig uitgesloten bankrekening van de schuldeiser toch als nakoming van de verbintenis aangemerkt kan worden, indien de schuldeiser de betaling op die rekening niet rechtsgeldig weigert. De schuldeiser zal, als het bedrag toch volledig of ten dele te zijner beschikking is gekomen, de betaling op zijn rekening in beginsel slechts kunnen weigeren met terugbetaling van hetgeen waarmee hij aldus is verrijkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv bevrijdend heeft betaald.
8. De overgelegde machtiging van januari 2022 regelt de rechtsbetrekking tussen eiseres en Claim&Care. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de machtiging niet haar eigen bankrekening jegens het Uwv uitsluit voor het ontvangen van dwangsommen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres haar bankrekening met het invullen van het bankrekeningnummer van Claim&Care op het formulier “Melding te late beslissing Uwv” niet heeft uitgesloten van het storten van een dwangsom door het Uwv.
9. De stelling van eiseres, dat het Uwv in het verleden anders handelde en een aantal afdelingen van het Uwv nog steeds op die manier handelen, maakt de huidige handelswijze van het Uwv niet onrechtmatig.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. Hummel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 20 april 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:2691.