ECLI:NL:RBAMS:2023:7865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
23/2171
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke ontheffing sollicitatieplicht voor de duur van achttien maanden; bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard

Op 6 december 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. B.C.F. Kramer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college waarin hem een sollicitatieplicht werd opgelegd op grond van de Participatiewet, die zou duren tot 1 juni 2024. Het college verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat hij op 15 februari 2023 een tijdelijke ontheffing van de sollicitatieplicht had gekregen. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat de ontheffing voor onbepaalde tijd moest gelden en dat er ten onrechte geen hoorzitting was gehouden.

De rechtbank oordeelde dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Eiser had nog procesbelang, omdat de tijdelijke ontheffing van achttien maanden niet voldeed aan zijn verzoek om een ontheffing voor onbepaalde tijd. De rechtbank vernietigde het besluit van het college en verklaarde het bezwaar van eiser tegen het besluit van 15 februari 2023 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om eiser een tijdelijke ontheffing te verlenen, maar dat er onvoldoende was onderbouwd waarom een langere termijn niet mogelijk was. Eiser had geen medische stukken overgelegd die zijn standpunt ondersteunden.

De rechtbank besloot dat het college het griffierecht van €50,- aan eiser moest vergoeden en dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding van €1.674,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder (het college)
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. Met een besluit van 31 augustus 2022 heeft het college aan eiser een sollicitatieplicht opgelegd op grond van de Participatiewet (Pw) [1] tot en met 1 juni 2024.
1.1.
Met het bestreden besluit van 28 februari 2023 heeft het college het bezwaar van eiser daartegen niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht heeft bepaald dat het bezwaar tegen de sollicitatieplicht niet-ontvankelijk is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering. Het college heeft op 31 augustus 2022 aan eiser in het kader van de algemene verplichtingen horend bij een bijstandsuitkering, een sollicitatieplicht opgelegd. [2] Daarbij is aangegeven dat het redelijk is om te verwachten dat eiser drie keer per week solliciteert voor minimaal veertig uur per week.
4. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarbij voert eiser aan dat niet van hem kan worden verwacht dat hij aan de sollicitatieplicht voldoet, omdat hij vanwege medische redenen onveranderd nog niet geschikt is voor de arbeidsmarkt.
5. Bij besluit van 15 februari 2023 heeft het college aan eiser, op basis van het arbeids-medisch belastbaarheidsonderzoek van Calder Werkt van 18 november 2022, ontheffing van de sollicitatieplicht verleend tot en met 1 juni 2024.
6. Met het bestreden besluit van 28 februari 2023 verklaart het college het bezwaar tegen de sollicitatieplicht niet-ontvankelijk, omdat eiser hiervan met het besluit van
15 februari 2023 al is ontheven. Daarmee is volgens het college volledig aan de bezwaren van eiser tegemoet gekomen, zodat geen sprake meer is van (proces)belang.
Standpunt van eiser
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard is. De ontheffing van de sollicitatieplicht dient voor onbepaalde tijd te gelden en niet slechts tot en met 1 juni 2024. Daarnaast voert eiser aan dat er ten onrechte is afgezien van een hoorzitting. Eiser is het oneens met de adviezen van zijn behandelend arts in het kader van zijn behandeling via de curatieve zorgsector en met het advies uit het arbeids-medisch belastbaarheidsonderzoek. Ten slotte is eiser van mening dat zijn medische problematiek zodanig is dat deze niet zal verbeteren.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat het college met het besluit van 15 februari 2023 een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het bezwaar van eiser tegen het besluit van 31 augustus 2022 geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 15 februari 2023. De rechtbank is van oordeel dat er in zoverre nog procesbelang is voor eiser want hij heeft met een tijdelijke ontheffing voor de duur van achttien maanden niet zonder meer het met zijn bezwaar maximaal haalbare resultaat bereikt; dat een langere ontheffing niet mogelijk is staat niet op voorhand vast en de gronden van eisers bezwaar zijn daartoe niet beperkt. In zoverre heeft het college het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Ook heeft het college ten onrechte afgezien van een hoorzitting. Voor zover het gaat om het van rechtswege ontstane bezwaar tegen het besluit van 15 februari 2023 is dat namelijk niet kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond. Dat betekent dat het beroep daartegen gegrond is en dat de rechtbank het bestreden besluit voor zover zal vernietigen.
9. Uit oogpunt van finale geschilbeslechting en nu partijen het debat hierover in beroep zowel schriftelijk als ter zitting hebben gevoerd, zal de rechtbank beoordelen of het besluit van 15 februari 2023 in stand kan blijven en de rechtbank zelf in de zaak kan voorzien. [3]
10. De rechtbank overweegt dat het college slechts een tijdelijke ontheffing van de sollicitatieplicht kan verlenen in individuele gevallen wanneer daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. [4] Een ontheffing voor onbepaalde tijd is alleen daarom al uitgesloten. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [5] komt het college beoordelings- en beleidsvrijheid toe bij de bepaling van de termijn van een tijdelijke ontheffing van de sollicitatieplicht. In het geval van eiser is er gekozen voor een ontheffing voor de duur van achttien maanden. Daarbij heeft het college zich gebaseerd op het advies van Calder Werkt. Het college heeft toegelicht dat in beginsel voor maximaal een jaar ontheffing wordt verleend, maar dat hier in het geval van eiser – in zijn voordeel – van is afgeweken.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [6] mag het college in zaken zoals deze, zich bij haar besluitvorming baseren op concrete adviezen van een deskundige instantie. Indien de benodigde deskundigheid in de eigen organisatie aanwezig is, behoeft het onderzoek niet te worden uitbesteed. Het college moet zich wel ervan vergewissen dat het advies op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen, geen onjuistheden bevat en deugdelijk is gemotiveerd. [7]
12. De rechtbank is van oordeel dat het arbeids-medisch belastbaarheidsonderzoek van Calder Werkt, waarop het besluit van 15 februari 2023 is gebaseerd, voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid. Eiser is gezien op een spreekuur op 18 november 2022. Er is rekening gehouden met verschillende fysieke beperkingen, zoals duwen en trekken, tillen en dragen, trap lopen, knielen of hurken en zware lasten hanteren. Daarnaast is in aanmerking genomen dat eiser moeite heeft met intensief concentreren, het verdelen van aandacht, het hanteren van prikkels van buitenaf en werk waarbij een dwingend hoog handelingstempo is vereist. Er is sprake van een enigszins fragiele balans; door teveel verstoringen kan eiser uit balans worden gebracht. Dat hiermee onvoldoende rekening is gehouden met eisers beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid, is de rechtbank niet gebleken. Omdat eiser behandeld wordt in de curatieve zorgsector en hem is geadviseerd zich aanvullend te laten behandelen door een eigen regie behandelaar, is aangenomen dat zijn belastbaarheid in de toekomst kan toenemen. De conclusie dat eiser met inachtneming van zijn beperkingen laagdrempelig re-integratie activiteiten kan verrichten gedurende 0-8 uur per week voor de duur van achttien maanden is hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemotiveerd en niet onbegrijpelijk. Eiser heeft geen contra-expertise overgelegd waaruit blijkt dat deze conclusie onjuist is. Het college mocht het advies van Calder Werkt dan ook aan haar besluitvorming ten grondslag leggen en in beginsel uitgaan van de daarin genoemde termijn van achttien maanden.
13. Van bijzondere omstandigheden waarom in het geval van eiser toch een langere ontheffing dan voor de duur van achttien maanden zou moeten worden verleend, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat er geen uitzicht is op verbetering van zijn arbeidsmogelijkheden en heeft evenmin onderbouwd dat een herkeuring na achttien maanden zodanig ingrijpend is voor zijn gezondheid, dat daar in dit geval van moet worden afgezien. De rechtbank concludeert dan ook dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eiser de ontheffing van de sollicitatieverplichting te verlenen voor de duur van achttien maanden.

Conclusie en gevolgen

14. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover het college daarmee heeft afgezien van een hoorzitting en het van rechtswege ontstane bezwaar tegen het besluit van 15 februari 2023 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu eiser in beroep de gelegenheid heeft gehad om zowel schriftelijk als ter zitting zijn standpunten naar voren te brengen en stukken te overleggen, is er geen aanleiding om het college alsnog een hoorzitting te laten organiseren en een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Doende wat het college had moeten doen, verklaart de rechtbank het bezwaar tegen het besluit van
15 februari 2023 ongegrond.
15. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht à €50,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (ter waarde van 1 punt à € 837,-) en aan de zitting heeft deelgenomen (ter waarde van 1 punt à € 837,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het college daarmee het van rechtswege ontstane bezwaar tegen het besluit van 15 februari 2023 niet-ontvankelijk heeft verklaard;
  • bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • verklaart het van rechtswege ontstane bezwaar tegen het besluit van
15 februari 2023 ongegrond;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Speksnijder, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.N. Stam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Pw.
2.Op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de Pw.
3.Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.
4.Artikel 9, tweede lid, van de Pw.
5.Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Raad van 13 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1249.
6.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 7 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1253.
7.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 11 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1380.