ECLI:NL:CRVB:2022:1249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
20/3900 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering volledige ontheffing van arbeidsverplichtingen wegens onvoldoende bewijs van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1996 bijstand ontvangt, had verzocht om volledige ontheffing van zijn arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had hem eerder tijdelijk ontheven van deze verplichtingen, maar niet volledig, omdat er geen medisch onderzoek had plaatsgevonden dat zijn volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid kon bevestigen.

De Raad heeft vastgesteld dat het college in overeenstemming heeft gehandeld met zijn vaste gedragslijn door appellant een ontheffing voor de duur van twee jaar te verlenen. De Raad oordeelde dat het college rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van appellant, maar dat zonder medisch bewijs niet kon worden vastgesteld of hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De appellant had aangevoerd dat zijn situatie ernstig was en dat hij al jaren met medische en psychische klachten kampte, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de beslissing van het college te weerleggen.

De uitspraak bevestigt dat de beoordelings- en beleidsvrijheid van het college bij het verlenen van tijdelijke ontheffingen van arbeidsverplichtingen moet worden gerespecteerd, vooral in het licht van de wettelijke bepalingen in de PW. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens werd opgemerkt dat appellant na de beoordelingsperiode opnieuw een ontheffing had aangevraagd, waarbij hij had meegewerkt aan psychologisch en arbeidskundig onderzoek, en dat partijen bereid waren om in gesprek te gaan over een mogelijke oplossing.

Uitspraak

20 3900 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2020, 20/2668 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 13 juni 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Talhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2022. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Talhaoui. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Tang en mr. K. Belkadi.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met zijn partner X sinds 1 november 1996 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) in aanvulling op de arbeidsongeschiktheids- en toeslagenwetuitkering van X. Appellant heeft bij brief van 8 november 2019 verzocht om vrijstelling van de verplichtingen genoemd in artikel 9 van de PW.
1.2.
Bij besluit van 29 november 2019, gehandhaafd bij besluit van 3 april 2020 (bestreden besluit), heeft het college appellant tijdelijk ontheven van de arbeidsverplichtingen en de tegenprestatie voor de periode van 29 november 2019 tot en met 28 november 2021. De re-integratieverplichtingen blijven wel gelden voor appellant. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat duidelijk is geworden dat appellant met een aantal medische en sociale problemen kampt waardoor arbeidsinschakeling en de tegenprestatie niet mogelijk en wenselijk zijn. Omdat geen medisch onderzoek heeft kunnen plaatsvinden, is niet duidelijk geworden of sprake is van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de PW zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Artikel 9, tweede lid, van de PW biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Ingevolge het vijfde lid van artikel 9 van de PW zijn de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, b en c, niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek en zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medische stabiele of verslechterde situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 1 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7208) komt de bijstandverlenende instantie beoordelings- en beleidsvrijheid toe bij de bepaling van de termijn van een tijdelijke ontheffing van de in artikel 9, eerste lid, van de PW genoemde verplichtingen. Voor het college geldt dat de tijdelijke ontheffing op grond van de door het college gehanteerde vaste gedragslijn maximaal voor de duur van twee jaar wordt verleend.
4.4.
De te beoordelen periode loopt van 29 november 2019 tot en met 28 november 2021, de periode waarvoor de ontheffing is verleend. Deze periode is inmiddels verstreken.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hij ontvangt al sinds 1996 bijstand en heeft ernstige gebeurtenissen meegemaakt waardoor hij veel medische en psychische klachten ervaart. Uit de rapportages in het dossier blijkt dat zijn situatie de afgelopen twaalf jaar niet is verbeterd. Gelet op deze omstandigheden had appellant volledig ontheven moeten worden van de arbeidsverplichting op grond van het vijfde lid van artikel 9 van de PW.
4.6.
Uit het dossier blijkt dat het college appellant de afgelopen jaren steeds ontheffing heeft verleend voor de duur van twee jaar. De gemachtigde van het college heeft ter zitting verklaard dat het college aan appellant liever geen ontheffing wil verlenen op grond van het vijfde lid, om een vinger aan de pols te kunnen houden bij appellant.
4.7.
Het college heeft door appellant een ontheffing voor de duur van twee jaar te verlenen gehandeld in overeenstemming met de door het college gehanteerde vaste gedragslijn. Het college heeft daarbij steeds rekening gehouden met de omstandigheden van appellant. Omdat er geen medische onderzoeken hebben plaatsgevonden heeft het college terecht gesteld dat niet kan worden vastgesteld of appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Wat appellant heeft aangevoerd, leidt dan ook niet tot het oordeel dat het college deze gedragslijn niet in redelijkheid heeft kunnen toepassen en van deze lijn had moeten afwijken.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.9.
Ten overvloede overweegt de Raad dat ter zitting is gebleken dat appellant na afloop van de te beoordelen periode opnieuw een ontheffing heeft gevraagd van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de PW. In het kader van deze aanvraag heeft appellant meegewerkt aan een psychologisch onderzoek en een arbeidskundig onderzoek. Partijen hebben ter zitting verklaard bereid te zijn om het gesprek met elkaar aan te gaan om in het kader van deze nieuwe aanvraag een voor beide partijen bevredigende uitkomst te zoeken.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) R. de Haas