In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1996 bijstand ontvangt, had verzocht om volledige ontheffing van zijn arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had hem eerder tijdelijk ontheven van deze verplichtingen, maar niet volledig, omdat er geen medisch onderzoek had plaatsgevonden dat zijn volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid kon bevestigen.
De Raad heeft vastgesteld dat het college in overeenstemming heeft gehandeld met zijn vaste gedragslijn door appellant een ontheffing voor de duur van twee jaar te verlenen. De Raad oordeelde dat het college rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van appellant, maar dat zonder medisch bewijs niet kon worden vastgesteld of hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De appellant had aangevoerd dat zijn situatie ernstig was en dat hij al jaren met medische en psychische klachten kampte, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de beslissing van het college te weerleggen.
De uitspraak bevestigt dat de beoordelings- en beleidsvrijheid van het college bij het verlenen van tijdelijke ontheffingen van arbeidsverplichtingen moet worden gerespecteerd, vooral in het licht van de wettelijke bepalingen in de PW. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tevens werd opgemerkt dat appellant na de beoordelingsperiode opnieuw een ontheffing had aangevraagd, waarbij hij had meegewerkt aan psychologisch en arbeidskundig onderzoek, en dat partijen bereid waren om in gesprek te gaan over een mogelijke oplossing.