ECLI:NL:RBAMS:2023:7392

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
13/182626-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Bulgaarse vonnissen en detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Officier van Justitie bij het Districtsparket Kardzhali in Bulgarije. De opgeëiste persoon, geboren in 1994, wordt verdacht van het niet naleven van twee vonnissen die hem zijn opgelegd in Bulgarije. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zittingen zijn er vragen gerezen over de detentieomstandigheden in Bulgarije en de rechtsgeldigheid van de Bulgaarse vonnissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de behandeling van zijn zaak in Bulgarije, wat betekent dat artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is. De rechtbank heeft ook de detentiegaranties van de Bulgaarse autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/182626-23
Datum uitspraak: 18 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 14 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 februari 2023 door de Officier van Justitie bij het Districtsparket Kardzhali (Bulgarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1994
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 26 september 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 september 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. Mcgivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak van 5 oktober 2023
Het onderzoek is heropend en geschorst voor bepaalde tijd tot de zitting van 11 oktober 2023 teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen kort gezegd nadere informatie bij de Bulgaarse autoriteiten in te winnen in verband met artikel 12 OLW en de detentieomstandigheden in Bulgarije.
Zitting 11 oktober 2023
De behandeling van het EAB is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon hervat in de stand van het onderzoek van de zitting van 26 september 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Bulgaarse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
een protocollaire uitspraak – met kracht van een vonnis – van 14 september 2017 in strafzaak nummer 1054/2017 van Districtsrechtbank Kardzhali (Bulgarije); en
een vonnis nummer 39 van 18 mei 2022 in strafzaak nummer 264/2022 van Districtsrechtbank Kardzhali (Bulgarije), in werking getreden op 17 november 2022.
In de aanvullende informatie van 20 augustus 2023 is verder opgenomen dat in de zaak van 18 mei 2022 met referentie 264/2022 een hoger beroep heeft plaatsgevonden, waarin voornoemde beslissing door
the District Court – Kardzhali (General Criminal Appeal Case No. 226/2022)op 17 november 2022 volledig is bevestigd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vrijheidsstraffen, van respectievelijk negen maanden (voorwaardelijk opgelegd bij vonnis a) en vier maanden (opgelegd bij vonnis b), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Hiervan resteren nog acht maanden en negenentwintig dagen, respectievelijk drie maanden en negenentwintig dagen. Bij beslissing van 18 mei 2022 (vonnis b) is de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf in het vonnis van 14 september 2017 (vonnis a) bevolen.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
In de tussenuitspraak van 5 oktober 2023 heeft de rechtbank het volgende ter zake doende overwogen.
“ten aanzien van het vonnis met kenmerk 1054/2017
De overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een tweetal vonnissen. Het vonnis van 14 september 2017 met kenmerk 1054/2017 (vonnis a) en het vonnis van 18 mei 2022 met kenmerk 264/2022 (vonnis b)
Anders dan de officier van justitie, en met de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat niet alleen de procedure die heeft geleid tot de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van 14 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden getoetst aan artikel 12 OLW, maar ook de procedure waarbij de voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023, ECLI:EU:C:2023:235 (LU (C-514/21) en PH (C-515/21)). De procedure die heeft geleid tot de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf betreft de procedure die heeft geleid tot voornoemd vonnis van 18 mei 2022. De veroordeling van de opgeëiste persoon bij dit vonnis ligt namelijk ten grondslag aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 14 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank stelt vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit geen informatie heeft verschaft over de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 14 september 2017. Het is aldus op dit moment niet mogelijk om deze procedure te toetsen aan artikel 12 OLW. De rechtbank ziet echter ruimte om hierover nadere vragen te stellen, omdat de beslistermijn nog niet is verstreken. De rechtbank zal de behandeling van de zaak daarom aanhouden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen sectie D van het EAB in te vullen ten aanzien van het vonnis van 14 september 2017.
ten aanzien van het vonnis met kenmerk 264/2022
Ook ten aanzien van het vonnis van 18 mei 2022 leven er vragen bij de rechtbank. Dit vonnis lijkt in hoger beroep te zijn bevestigd, namelijk bij arrest van 17 november 2022. De rechtbank heeft echter – net als de raadsman – geconstateerd dat in de aanvullende informatie is opgenomen dat het arrest is gewezen door
the District Court – Kardzhali, dezelfde instantie als de instantie die het vonnis in eerste aanleg heeft gewezen. De rechtbank wenst de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen om ook hierover duidelijkheid te verschaffen.”
Vervolgens is bij e-mail van de Bulgaarse autoriteiten van 9 oktober 2023 voor het vonnis van 14 september 2017 met kenmerk 1054/2017 een d) formulier verstrekt met onder meer de volgende inhoud:
“(d) Indicate if the person appeared at the trial resulting in the decision:
1.  Yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision.”
Bij e-mail van 10 oktober 2023 is voor wat betreft het vonnis van 18 mei 2022 met kenmerk 264/2022 en het arrest van 17 november 2022 met kenmerk 226/2022 de volgende informatie verschaft:
“The judgement of 18 May 2022 is issued from Regional Court of Kardzhali (first instance).
The judgement of 17 November 2022 is issued from District Court of Kardzhali (second instance). These two judgements are about same case. The second judgement is the final and valid one.”
Standpunten
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft artikel 12 OLW aangesloten bij het standpunt dat haar collega ter zitting van 26 september 2023 heeft ingenomen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat nu de Bulgaarse autoriteiten in de aanvullende informatie hebben vermeld dat de opgeëiste persoon is verschenen bij het vonnis van 14 september 2017 artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Voor wat betreft de zaak met kenmerk 264/2022 is door de aanvullende informatie van
10 oktober 2023 de vertaalfout opgehelderd en zijn nu de juiste instanties genoemd.
Uitgegaan kan worden van de procedure in hoger beroep waarbij de niet verschenen opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een gemachtigde raadsman. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk 1054/2017
Nu uit het ingevulde d) formulier blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest bij de behandeling van zijn zaak is artikel 12 OLW niet van toepassing.
Ten aanzien van het vonnis 264/2022 van 18 mei 2022 en het arrest 226/2022 van 17 november 2022
Uit de aanvullende informatie van 30 augustus 2023 en 10 oktober 2023 blijkt dat de beslissing tot omzetting van de in de zaak 1054/2017 opgelegde voorwaardelijke straf in een onvoorwaardelijk gevangenisstraf is genomen naar aanleiding van het vonnis van de
Regional Court of Kardzhalivan 18 mei 2022 en het arrest van 17 november 2022 van de
District Court of Kardzhali.
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C514/21) en PH (C515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het
triggerendestrafbare feit, dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen. [4]
Het proces dat heeft geleid tot de uitspraak waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld voor dat nieuwe
triggerendestrafbare feit moet op grond van voormeld arrest van het HvJ EU getoetst worden aan artikel 12 OLW.
Bovendien moet het proces dat heeft geleid tot het vonnis van 18 mei 2022 en/of het arrest van 17 november 2022 toch al worden getoetst aan artikel 12 OLW, omdat de als gevolg van dat proces opgelegde vrijheidsstraf mede ten grondslag ligt aan het EAB.
In de aanvullende informatie van 30 augustus 2023 staat vermeld dat het arrest van het District Court – Kardzhali het vonnis in eerste aanleg van 18 mei 2022 heeft bevestigd. Nu uit deze informatie niet met zekerheid is af te leiden dat in hoger beroep de schuldvraag en de strafoplegging aan de orde zijn geweest, na een beoordeling in feite en in rechte, worden zekerheidshalve zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep getoetst aan artikel 12 OLW. [5]
Uit het bij de brief van 30 augustus 2023 als bijlage verstrekte d) formulier voor zowel het vonnis 264/2022 van 18 mei 2022 en het arrest 226/2022 van 17 november 2022 is de volgende informatie verschaft:
“2. No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision.
(…)
3.2
being aware of the scheduled trial, the person had given a mandate to a legal counsellor, who was either appointed by the person concerned or by the State, to defend him or her at the trial, and was indeed defended by the counsellor at the trial;
(…)
4. If you have ticked the box under point 3.1b, 3.2 or 3.3 above, please provide information
about how the relevant condition has been met:
De gezochte persoon heeft een raadsman gemachtigd die hem heeft vertegenwoordigd en verdedigd op de terechtzittingen voor de rechtbank van eerste aanleg, beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van die rechtbank en hem heeft vertegenwoordigd en verdedigd op de terechtzittingen voor de rechtbank van tweede aanleg”.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat voor zowel het proces in eerste aanleg als voor het proces in hoger beroep sprake is geweest van de omstandigheid van artikel
12 onder b OLW en op grond waarvan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voor beide procedures niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1.
poging tot zware mishandeling;
2.
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.Detentieomstandigheden Bulgarije

De tussenuitspraak van 5 oktober 2023 en de nadere informatie van 9 oktober 2023
In de tussenuitspraak van 5 oktober 2023 heeft de rechtbank het volgende ter zake doende overwogen en vastgesteld.
“De rechtbank heeft op grond van het
Public statement van het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [6] Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt. [7] Hetzelfde geldt, m.m., voor het rapport van 18 oktober 2022, naar aanleiding van bezoeken in de periode van 1 tot en met 13 oktober 2021. [8]
Bij mailbericht van 28 augustus 2023 heeft het Internationaal Rechtshulpcentrum de volgende vragen gesteld aan de Bulgaarse autoriteiten:
“With reference to the European Arrest Warrant (EAW) with ref. no. 189/2022 issued on 16 Februari 2023, concerning [opgeëiste persoon](born on [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ), I hereby request additional information.

1. In which prison in Bulgaria will [opgeëiste persoon] most probably be detained after his surrender, awaiting and during the enforcement of the custodial sentence?

2. How much “personal space” (excluding sanitary facilities), as meant in the case law of the

European Court of Human Rights (i.a. ECHR 10 March 2015, nos. 14097/12, 45135/12, 73712/12, 34001/13, 44055/13 and 64586/13, Varga et al./Hungary, § 74), will be available to [opgeëiste persoon] in his cell in that prison?

3. If the personal space is between 3 sq. m and 4 sq. m (excluding sanitary facilities), please answer the following question for that prison:

- How are the “other aspects of physical conditions of detention” as meant in ECHR 24 July 2012, no. 35972/05 (Iacov Stanciu/Romania, § 169) in that prison? As mentioned in the case Iacov Stanciu/Romania, the Court would like to receive actual information on the material detention conditions such as sanitary facilities, heating system, access to food, water and health care. In this connection, the Court finds it important that the issuing judicial authority will also comment on the possibilities of “purposeful activities” and “outdoors exercise”, as meant in the Annex to the CPT report “Living space per prisoner in prison establishments CPT standards” (15 December 2015, CPT/Inf (2015)44), in its answer to this question.”
De rechtbank stelt vast dat bij brief van 30 augustus 2023, afkomstig van de
Prosecutor’s office of the republic of Bulgariate Kardzhali, de volgende detentiegarantie is gegeven:
“The person [opgeëiste persoon] from the town of [geboorteplaats] will be detained in
Pazardzhik Prison after his surrender, pending and during the execution of his prison sentence.
The prison in Pazardzhik, together with the prison dormitory, has a total capacity of 412 persons on the basis of 4 sq.m. Of these, the capacity of the prison wing is 348 persons on the basis of 4 sq.m.; the open-type prison dormitories "Pazardzhik" -capacity 68 persons on the basis of 4 sq.m.
The premises of the prison in the town of Pazardzhik are standard equipped with a sink, sanitary facilities and constantly running hot and cold water, there is enough daylight and fresh air. All persons are provided with daily outdoor exercise in specially designated areas. In accordance with schedules approved by the prison governor, prisoners may use the common areas - sports hall, library, chapel. etc., each of the events having a different duration, in accordance with the daily prison regime. (…)
[ The prisoners] have access to hospital and outpatient care. The medical care of prisoners shall be provided in medical centres and specialized hospitals for active treatment opened at places of deprivation of liberty in accordance with Article 5, paragraph l, of the Code of Conduct for the Treatment of Prisoners. (l) of the Medical Institutions Act. If necessary, they shall also be sent to external medical establishments when the
medical establishments attached to places of deprivation of liberty do not have the conditions for the necessary treatment.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [9] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Bulgaarse autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest ten aanzien van de plaatsing in de gevangenis van Pazardzhik. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Bulgaarse penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon in deze detentie-instelling.
In voornoemde brief is echter ook het volgende opgenomen:
“Upon admission to the prison in the town of Pazardzhik the inmates are placed in a
differentiated ward, where they stay from l4 days to 1 month. After the stay in the
reception ward, they are assigned to different groups. The currently designated reception ward has 6 rooms with sanitary facilities and access to running water. AII necessary conditions for living in prison are provided. The accommodation in the reception ward is carried out in accordance with the requirements of the Act on the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms, with differentiation between prisoners of closed t1pe, prisoners sentenced to imprisonment for the first time of open type and separately accused and defendants with a pre-trial detention measure.”
Uit voornoemde leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon, alvorens hij in de gevangenis van Pazardzhik zal worden geplaatst, eerst in een
reception wardterechtkomt. De rechtbank stelt vast dat in voornoemde brief niet expliciet is opgenomen dat dezelfde garanties zoals die gelden voor de gevangenis van Pazardzhik, ook gelden ten aanzien van de
reception ward.De rechtbank zal de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom in de gelegenheid stellen om de volgende vragen te beantwoorden:
1) Hoeveel m2 aan individuele ruimte zal de opgeëiste persoon in de
reception wardter beschikking staan?
2) Is dat – gelet op het arrest Muršić vs Croatia, EHRM 20 oktober 2017, 7334/13 – in- of exclusief sanitaire voorzieningen? “
___________________
Bij e-mail van 9 oktober 2023 hebben de Bulgaarse autoriteiten vervolgens de volgende informatie verstrekt.
In the reception ward to [opgeëiste persoon] will be available at least 4 sq.m. of personal space.
This – in light of judgement of the European Court of Human Rights (ECHR) of 20 October 2016 (Mursic v. Croatia) – isexcludingsanitary facilities.
Standpunten
De verdediging heeft geen opmerkingen over de detentieomstandigheden in Bulgarije naar voren gebracht.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de door de Bulgaarse autoriteiten verstrekte detentiegarantie ten aanzien van de detentie instelling
the Reception Wardhet in Bulgarije vastgestelde algemene gevaar wegneemt, zodat de overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank (ook) uit van de geboden zekerheid in de garantie met betrekking tot de detentie instelling
the Reception Ward. [10] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Bulgaarse autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest ten aanzien van de plaatsing in de detentie instelling
the Reception Ward. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Bulgaarse penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon in deze detentie-instelling.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Officier van Justitie bij het Districtsparket Kardzhali(Bulgarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en H.P. Kijlstra rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie ro. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.
5.Vergelijk: Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, (Zdziaszek), ECLI:EU:C:2017:629.
6.Zie HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90 en o.a. Rechtbank Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.
7.Rechtbank Amsterdam, 11 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1097.
8.Rechtbank Amsterdam 27 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6217.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.