ECLI:NL:RBAMS:2023:7310

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
13.069269.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een overleveringsprocedure. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht, die wordt gezocht op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Verenigd Koninkrijk op 20 november 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Somalië in 1983 en 1989, werd aangehouden op 23 maart 2023, na het verstrijken van de overgangsperiode van de Brexit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet de juiste persoon is, maar de verdediging heeft betoogd dat de identificatie niet voldoende is onderbouwd. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de opgeëiste persoon met meerdere aliassen opereert en dat de identificatie door de politie correct is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafzaak en dat zijn verdedigingsrechten niet zijn geschonden. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk beoordeeld, met name in HMP Bedford, waar een reëel gevaar voor onmenselijke behandeling bestaat. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen om een garantie te verkrijgen dat de opgeëiste persoon niet in HMP Bedford zal worden gedetineerd. De zaak moet voor 3 augustus 2023 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/069269-23
Datum uitspraak: 11 juli 2023
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 mei 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 november 2020 door
the judge of the Southampton Crown Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1983,
alias:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Detentiecentrum [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 juni 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Engelse taal.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia zoals vermeld onder het alias, juist zijn en dat hij de Britse nationaliteit heeft.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft op voorhand een afbeelding van het paspoort van [opgeëiste persoon] uit 2018 aan de rechtbank doen toekomen. De opgeëiste persoon stelt dat hij niet degene is die door de Britse autoriteiten wordt gezocht. De raadsman heeft gesteld dat de zich in het dossier bevindende foto’s onvoldoende gelijkenis vertonen met zijn cliënt. De door de politie beschreven onderscheidende kenmerken zijn niet voldoende. De raadsman heeft subsidiair verzocht om aanhouding van de zaak ten behoeve van dactyloscopisch onderzoek.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de juiste persoon is aangehouden ten behoeve van overlevering aan het Verenigd Koninkrijk. De foto van de opgeëiste persoon is vergeleken met de foto van hem in de politiesystemen en komt volgens de politie overeen. De door de raadsman ingezonden afbeelding van het paspoort op naam van [opgeëiste persoon] weerlegt dit volgens de officier van Justitie niet. De opgeëiste persoon bedient zich volgens de Britse autoriteiten van maar liefst 14 aliassen en het paspoort op naam van [opgeëiste persoon] is niet op echtheid gecontroleerd. De officier van justitie heeft meegedeeld dat dactyloscopisch onderzoek mogelijk is, maar zij acht dat niet noodzakelijk.
Het oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij niet [opgeëiste persoon] is, maar [opgeëiste persoon] . In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen waarin is gerelateerd dat met het aanhoudingsverzoek van de Britse autoriteiten een foto is meegezonden van [opgeëiste persoon] . Na een zoekslag in de politiesystemen is een foto naar voren gekomen van [opgeëiste persoon] , die in 2019 door de politie is aangehouden. Bij het vergelijken van beide foto’s heeft de verbalisant geconcludeerd dat [opgeëiste persoon] en [opgeëiste persoon] een en dezelfde persoon zijn. Als onderscheidende kenmerken noemt de verbalisant een donkere vlek aan de linkerzijde van de neus en een litteken boven de linker wenkbrauw. De rechtbank heeft de opgeëiste persoon op de zitting gezien en zij ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de constatering van de verbalisant. Het verweer wordt verworpen.

3.Toetsingskader

Ingevolge artikel 632 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (HSO) is titel VII van deze Overeenkomst van toepassing op Europese aanhoudingsbevelen die overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ vóór het eind van de overgangsperiode - als bedoeld in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie - door een staat zijn uitgevaardigd, indien de gezochte persoon niet voor het eind van de overgangsperiode met het oog op de tenuitvoerlegging ervan is aangehouden.
Uit het dossier blijkt dat het EAB 20 november 2020 is uitgevaardigd, maar dat de opgeëiste persoon pas 23 maart 2023, na het eind van de overgangsperiode op 31 december 2020, is aangehouden op basis van dit EAB.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat onderhavig overleveringsverzoek moet worden beoordeeld aan de hand van de HSO en de Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst EU - VK Justitie en Veiligheid (hierna: Uitvoeringswet).
Om die reden zal het EAB hierna als ‘aanhoudingsbevel’ (AB) worden aangeduid.

4.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een
imprisonment order d.d. 20/7/2016, Southampton Crown Court, reference T 2014 7046.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 9 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 601, eerste lid, aanhef en onder i), HSO

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van dit artikel dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de procedure. Volgens het EAB was hij vertegenwoordigd door een advocaat, maar die heeft de raadsman niet kunnen opsporen. Daarbij is niet duidelijk of deze advocaat door de opgeëiste persoon was gemachtigd. Het valt niet uit te sluiten dat de opgeëiste persoon niet van de procedure op de hoogte was.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen en is vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat. Nadere vragen op dit punt acht zij niet nodig.
Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 601, eerste lid, aanhef en onder i) HSO kan de tenuitvoerlegging van het AB worden geweigerd indien het AB is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een
vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, en de gezochte persoon niet in
persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij in het
aanhoudingsbevel is vermeld dat zich één van de in i) tot en met iv) genoemde omstandigheden heeft heeft voorgedaan.
Uit het AB blijkt dat de opgeëiste persoon voor de eerste terechtzitting in persoon is gedagvaard. Tevens staat het in het EAB het volgende:
An arrest warrant was issued on 27 April 2015 at Southampton Crown Court for failing to answer bail for two offences of conspiracy to supply class A drugs - cocaïne and diamorphine. This was the original trial date for the requested person and the other co-conspirators. The requested person failed to attend. The trial began but the jury had to be discharged. The next trial took place in June 2016 when the requested person was represented throughout by [persoon] . The requested person did not appear. The judge ordered the trial to proceed in his absence. On 28 ,June 2016 the requested person was convicted and was sentenced in his absence (…).
Hieruit blijkt dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak geheel of gedeeltelijk in juni 2016 plaatsvond. Niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon toen in persoon is gedagvaard en evenmin dat [persoon] , die de opgeëiste persoon toen heeft vertegenwoordigd, gemachtigd was om zijn verdediging te voeren.
Naar het oordeel van de rechtbank doet zich derhalve geen van de onder i) tot en met iv) genoemde omstandigheden voor.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 601, eerste lid, aanhef en onder i) HSO worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het AB blijkt dat de opgeëiste persoon na betaling van een borg de terechtzitting in vrijheid heeft kunnen afwachten en in persoon is gedagvaard voor de terechtzitting. Hieruit blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en van het feit dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem aanhangig was. Door niet te verschijnen op de terechtzitting en zich daarmee tevens niet aan de voorwaarden van zijn invrijheidstelling te houden, heeft de opgeëiste persoon naar het oordeel van de rechtbank uit eigen beweging uitdrukkelijk afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. Naar het oordeel van de rechtbank leidt overlevering van de opgeëiste persoon daarom niet tot schending van zijn verdedigingsrechten.
Zodoende is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 601, eerste lid, aanhef en onder i) HSO niet van toepassing

6.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de HSO niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, HSO kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, HSO zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft bij uitspraak van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:2381)
geoordeeld dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in – onder andere - de detentie-instelling HMP Bedford zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend – afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrechten – worden behandeld. Bij uitspraak van 16 februari 2023 [2] heeft de rechtbank geoordeeld dat dat er nog steeds een reëel gevaar op een onmenselijke behandeling bestaat in HMP Bedford omdat de (geconstateerde) verbeteringen in die detentie-instelling niet dusdanig zijn dat daardoor het algemeen gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling is weggenomen. Om die reden wordt in Britse overleveringszaken nagevraagd in welke penitentiaire inrichting de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, alsmede of kan worden gegarandeerd dat hij niet in HMP Bedford wordt gedetineerd, teneinde te voorkomen dat de opgeëiste persoon na overlevering in detentie aan een onmenselijke of vernederende behandeling zal worden blootgesteld.
Nu zich bij de stukken geen garantie bevindt dat de opgeëiste persoon na overlevering niet zal worden gedetineerd in HMP Bedford is het vastgestelde gevaar niet weggenomen.
De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen en schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit alsnog om een zodanige detentiegarantie te vragen.

8.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum en -tijd,
met dien verstande dat de zaak weer op zitting moet worden gebracht vóór 3 augustus 2023.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Engelse taal.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juli 2023.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353