ECLI:NL:RBAMS:2019:2381

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
13/751668-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden

Op 29 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Liverpool and Knowsley Magistrates’ Court in het Verenigd Koninkrijk. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1985, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk zijn onderzocht. De rechtbank heeft eerder de termijn voor uitspraak verlengd en het onderzoek geschorst in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Tijdens de zittingen is aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in Britse gevangenissen, waarbij zorgen zijn geuit over de veiligheid en de leefomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat dat de detentieomstandigheden in strijd zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en aanvullende vragen te stellen aan de Britse justitiële autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon, voordat een definitieve beslissing over de overlevering kan worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751668-17
RK-nummer: 18/2446
Datum uitspraak: 29 maart 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 april 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juni 2017 door
the District Judge of the Liverpool and Knowsley Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Verenigd Koninkrijk) op [geboortedag] 1985,
verblijvend op het adres: [BRP-adres] ,
domicilie kiezend op het adres van zijn raadsvrouw mr T.E. Korff,
[adres]
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 mei 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Nadien heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 14 juni 2018 het onderzoek in de zaak heropend en het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst om de beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Unie van de door het Ierse High Court gestelde prejudiciële vragen in de zaak C-327/18 PPU af te wachten.
Ter zitting van 16 oktober 2018 is het onderzoek in de zaak opnieuw aangevangen en ter zitting van 13 november 2018 is het onderzoek voortgezet.
Ter zitting van 15 maart 2019 is het onderzoek met instemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon hervat in de stand van het onderzoek van 13 november 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw respectievelijk raadsman, mr. T.A. Korff en mr. Th.O.M. Dieben.
2.
Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van de
Liverpool and Knowsley Magistrates’ Courtvan 30 mei 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Brexit en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

De verdediging heeft zich ter zitting van 16 oktober 2018 op het standpunt gesteld dat onduidelijk is hoe de rechten van de opgeëiste persoon - zoals vervat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) - worden gewaarborgd op het moment dat het Verenigd Koninkrijk geen onderdeel meer is van de Europese Unie. Bij uitspraak van 31 januari 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:654) heeft de rechtbank onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 19 september 2018 (C-327/18 PPU) geoordeeld dat ervan uit mag worden gegaan dat het Verenigd Koninkrijk na zijn terugtrekking uit de Europese Unie de fundamentele rechten van de over te leveren persoon zal eerbiedigen en de essentiële inhoud van de aan het kaderbesluit ontleende rechten die van toepassing zijn op de periode na de overlevering, zal toepassen ten aanzien van de over te leveren persoon.

6.Detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk en artikel 4 van het Handvest

De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest en ziet reden dit te heropenen vanwege het volgende.
De verdediging heeft voorafgaand aan en ter zitting van 15 maart 2019 verwezen naar de navolgende stukken:
  • het jaarverslag 2017-18 van
  • een
  • het verslag van de
  • het verslag van de
  • een dringende kennisgeving van 16 augustus 2018 van de
  • een dringende kennisgeving van 12 september 2018 van de
  • het verslag van de
  • het verslag van de
  • een dringende kennisgeving van 17 januari 2018 van de
  • een dringende kennisgeving van 30 mei 2018 van de
  • een overzicht van het Britse Ministerie van Justitie van 31 januari 2019, getiteld:
Uit voornoemde stukken blijkt – kort samengevat – het volgende. De Britse hoofdinspecteur voor gevangenissen noemt in het jaarverslag 2017-2018 de detentieomstandigheden in Britse gevangenissen uiterst verontrustend, oordeelt dat deze er sinds de laatste inspectie op achteruit zijn gegaan en dat veel aanbevelingen niet zijn opgevolgd. Bij de detentie-instellingen met de slechtste omstandigheden zijn dringende kennisgevingen gedaan (de zogeheten
urgent notificationprocedure) om alsnog de gedane aanbevelingen na te komen. Deze procedure is onder meer gevolgd bij HMP Wormwood Scrubs, HMP Nottingham, HMP Birmingham, HMP Exeter en HMP Bedford. De dringende kennisgevingen zien in de meeste gevallen op geweld en onveiligheid binnen de instellingen, maar in het geval van HMP Birmingham en HMP Bedford ook nadrukkelijk op de huisvesting en gebrek aan zinvolle activiteiten. Bij drie detentie-instellingen, waaronder HMP Birmingham is vermeld dat de persoonlijke ruimte per gedetineerde ligt tussen de 3 en 4 m². Ook in HMP Liverpool is sprake van overbevolking, slecht onderhoud, slechte hygiëne en een gebrek aan zinvolle activiteiten.
Daarnaast heeft de opgeëiste persoon ter zitting naar voren gebracht dat hij vreest voor zijn veiligheid in de Britse gevangenissen, onder meer omdat het hoofd van de criminele organisatie waar hij deel van uitmaakte, tijdens zijn detentie in het Verenigd Koninkrijk is gestoken in zijn hoofd en nek.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat zij geen reden ziet om te twijfelen aan de inhoud van de door de verdediging overgelegde rapporten, maar dat zij niet bekend is met uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarin is geoordeeld dat in detentie-instellingen in het Verenigd Koninkrijk sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM.
Gelet op het arrest van het Europese Hof van Justitie inzake Aranyosi en Căldăraru van 5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, r.o. 88 en 89) is de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat wanneer zij bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend – afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrechten – worden behandeld, verplicht om te beoordelen of dit gevaar bestaat wanneer zij moet beslissen of de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd wordt overgeleverd aan de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat. De tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel mag immers niet leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling van die persoon.
Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat, alsook uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren.
De rechtbank is van oordeel dat het jaarverslag van de
HM Chief Inspector of Prisons for England and Wales, de onderliggende rapporten en dringende kennisgevingen dergelijke objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens betreffen. De rechtbank is verder van oordeel dat deze documenten bewijzen bevatten voor het hiervoor bedoelde reële gevaar ten aanzien van in elk geval drie detentie-instellingen, te weten HMP Birmingham, HMP Bedford en HMP Liverpool. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van het EHRM, in het bijzonder het arrest van 20 oktober 2016, met kenmerk: 7334/13 (Muršić/Kroatië), is de rechtbank van oordeel dat vanwege de geconstateerde beperkte individuele ruimte en onvoldoende compenserende omstandigheden een reëel gevaar bestaat dat detentie in genoemde detentie-inrichtingen in strijd komt met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank zal het onderzoek daarom heropenen met het oog op de volgende aanvullende vragen:
1a. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon indien zijn overlevering wordt toegestaan, naar verwachting worden geplaatst?
1b. Hoeveel individuele celruimte zal hem ter beschikking staan? Is dit in- of exclusief de sanitaire ruimten?
1c. Wat zijn de overige detentieomstandigheden?
2. Heeft het door de opgeëiste persoon bij zijn laatste woord genoemde incident, inhoudende dat het hoofd van de criminele organisatie in detentie in nek en lichaam is gestoken met een mes, zich voorgedaan en zo ja, welke maatregelen zijn getroffen teneinde herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen.
De rechtbank verzoekt de Britse justitiële autoriteit bij de beantwoording van vraag 1b en c, in haar antwoord rekening te houden met de uitspraak van het EHRM van 20 oktober 2016, met kenmerk: 7334/13 (Muršić/Kroatië), waarin het Hof zich heeft uitgelaten over de vraag wanneer detentieomstandigheden vernederend (kunnen) zijn in de zin van artikel 3 EVRM en dus, gelet op art. 52 lid 3 Handvest, vernederend in de zin van artikel 4 Handvest.
De rechtbank komt tot de volgende beslissingen:

7.Beslissingen

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hierboven geformuleerde vragen aan de uitvaardigende autoriteit voor te leggen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadslieden.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Engelse taal tegen de nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.