ECLI:NL:RBAMS:2023:7226

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
13.180148-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechtsstaat in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Nowy Sącz, Polen. Het EAB is uitgevaardigd op 23 januari 2019 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1990, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft de zaak eerder behandeld op 31 oktober 2019 en 28 februari 2020, waarbij het onderzoek meerdere keren is geschorst en heropend. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 13 maart 2020 geoordeeld dat de overlevering voor slechts vijf van de aan dit verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen kan worden toegestaan, en heeft de opgeëiste persoon in de gelegenheid gesteld om feiten aan te voeren die duiden op een reëel gevaar voor schending van zijn recht op een eerlijk proces.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2023 is de behandeling van het EAB hervat, maar de opgeëiste persoon is niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit haar niet ontslaat van de verplichting om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook eerder vastgesteld dat er in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan voor bepaalde feiten, terwijl voor andere feiten de overlevering is geweigerd, op grond van artikel 12 van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.180148-23 (oud: 13/751427-19)
Datum uitspraak: 14 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 16 mei 2019 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 januari 2019 door de
Sąd Okręgowy (Circuit Court) in Nowy Sącz(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 31 oktober 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in de tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer, is niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, omdat de raadsman van de opgeëiste persoon niet tijdig op de zitting was verschenen en de zittingsplanning het niet toeliet om te wachten tot de raadsman alsnog zou verschijnen.
Zitting 28 februari 2020
Met instemming van partijen is het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van het onderzoek bevond. Gehoord zijn de officier van justitie mr. J.M.M. Asbroek, de opgeëiste persoon en zijn raadsman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid OLW, uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, (oud) OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij deze verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak van 13 maart 2020
Bij tussenuitspraak van 13 maart 2020 heeft de rechtbank ten aanzien van verzamelvonnis 1 geoordeeld dat de overlevering voor slechts vijf van de aan dit verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen kan worden toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat de straf die in het verzamelvonnis aan de opgeëiste persoon is opgelegd zal moeten worden aangepast nadat hij aan de Poolse autoriteiten is overgeleverd. De Poolse rechter heeft bij de vaststelling van de nieuwe strafmaat een beoordelingsmarge. De rechtbank dient daarom te beoordelen of sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast. De rechtbank heeft het onderzoek daarom heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om feiten en omstandigheden aan te voeren die zien op zijn persoonlijke situatie en die duiden op een reëel gevaar dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast. [2]
Zitting 31 oktober 2023
Met instemming van de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, is de behandeling van het EAB is in gewijzigde samenstelling hervat in de stand van het onderzoek van de vorige zitting. Gehoord is de officier van justitie. De opgeëiste persoon is - hoewel correct opgeroepen - niet verschenen ter zitting. De raadsman, mr. T. Kocabas, is ter zitting verschenen, maar is niet gemachtigd de opgeëiste persoon ter zitting te vertegenwoordigen.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [4]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 13 maart 2020

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 13 maart 2020 [5] waarin zij (onder 3.) de grondslag en de inhoud van het EAB, (onder 4.) de weigeringsgrond van artikel 12 OLW en (onder 5.) de dubbele strafbaarheid van de feiten heeft beoordeeld. [6] Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.De Poolse rechtsstaat (artikel 11 OLW)

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]
De rechtbank heeft het onderzoek bij tussenuitspraak van 13 maart 2020 heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om feiten en omstandigheden aan te voeren die zien op zijn persoonlijke situatie en die duiden op een reëel gevaar dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast. Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad of zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [8]

5.Slotsom

Ten aanzien van de feiten die horen bij de vonnissen b, d, e, f, en g die ten grondslag liggen aan verzamelvonnis I (
II K 345/15) is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Nu ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor wat betreft de feiten die horen bij de vonnissen a, c en h die ten grondslag liggen aan verzamelvonnis I (
II K 345/15) en de feiten die ten grondslag liggen aan verzamelvonnis II (
II K 215/17), wordt de overlevering op grond van artikel 12 OLW geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf is opgelegd voor de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Dit staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

  • De artikelen 45, 287, 302, 311 en 326 Wetboek van Strafrecht;
  • de artikelen 5, 8 en 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
  • artikel 98 Wetboek van Militair Strafrecht; en
  • de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Sąd Okręgowy (Circuit Court) in Nowy Sącz(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd ten aanzien van de feiten die horen bij de vonnissen b, d, e, f, en g die ten grondslag liggen aan verzamelvonnis I (
II K 345/15).
WEIGERTde overlevering voor zover het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd voor de feiten die horen bij de vonnissen a, c en h die ten grondslag liggen aan verzamelvonnis I (
II K 345/15) en de feiten die ten grondslag liggen aan verzamelvonnis II (
II K 215/17).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Rb. Amsterdam 13 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1845.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
6.Rb. Amsterdam 13 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1845.
7.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
8.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (