ECLI:NL:RBAMS:2020:1845

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
13/751427-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de executie van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse opgeëiste persoon

Op 13 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de executie van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een Poolse opgeëiste persoon. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Het EAB is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot verschillende vrijheidsstraffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het onderzoek naar de vordering voortgezet na een eerdere schorsing. Tijdens de zitting op 31 oktober 2019 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, en zijn raadsman was niet verschenen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering.

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering voor een aantal vonnissen kan worden toegestaan, terwijl voor andere vonnissen de overlevering moet worden geweigerd op basis van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandelingen die hebben geleid tot de vonnissen die aan het EAB ten grondslag liggen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de rechten van de opgeëiste persoon niet zijn gewaarborgd, wat een schending van zijn recht op een eerlijk proces kan inhouden. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen, zodat de opgeëiste persoon de gelegenheid krijgt om feiten en omstandigheden aan te dragen die relevant zijn voor zijn situatie.

De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de zorgwekkende situatie van de rechtsstaat in Polen en de mogelijke gevolgen daarvan voor de rechten van de opgeëiste persoon. De beslissing om het onderzoek te heropenen is genomen om ervoor te zorgen dat de opgeëiste persoon een eerlijk proces kan krijgen, in overeenstemming met de Europese normen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751427-19
RK nummer: 19/3072
Datum uitspraak: 13 maart 2020
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 januari 2019 door de
Sąd Okręgowy(
Circuit Court) in Nowy Sącz(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
verblijvende op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 31 oktober 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer, is niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, omdat de raadsman van de opgeëiste persoon niet tijdig op de zitting was verschenen en de zittingsplanning het niet toeliet om te wachten tot de raadsman alsnog zou verschijnen.
Zitting 28 februari 2020
Met instemming van partijen is het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van het onderzoek bevond. Gehoord zijn de officier van justitie
mr. J.M.M. Asbroek, de opgeëiste persoon en zijn raadsman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt, in samenhang bezien met de nadere informatie van de Poolse autoriteit van 23 augustus 2019, melding gemaakt van de volgende vonnissen:
1.
Cumulative judgement of Sąd Rejonowy (District Court) in Nowy Targvan 18 maart 2016 (II K 345/15) (
hierna: verzamelvonnis 1), onherroepelijk geworden op 12 april 2016, bestaande uit:
een vonnis van de
District Court Katowicevan 22 december 2008 (VIII K 225/08);
een vonnis van de
District Court Myslowicevan 8 juni 2011 (II K 109/11);
een vonnis van de
District Court Bielsko-Bialavan 31 mei 2010 (IX K 1288/10);
een vonnis van de
District Court Katowicevan 22 juni 2010 (IV K 678/10);
en vonnis van de
District Court Katowicevan 8 juni 2011 (III K 153/11);
een vonnis van de
Military Garrison Courtin Gdynia van 6 december 2011 (Sg 34/11);
een vonnis van de
District Court Katowicevan 6 juni 2014 (V K 185/14);
een vonnis van de
District Court Nowy Targvan 6 februari 2015 (II K 1147/14).
In dit verzamelvonnis is aan de opgeëiste persoon voor de vonnissen onder a) en b) een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 8 maanden opgelegd, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar, 3 maanden en 27 dagen.
Voor de vonnissen onder c) en d) is aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar opgelegd, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 2 maanden en 28 dagen.
Voor de vonnissen onder e) en f) is aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf voor de duur van 4 maanden opgelegd, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 maand en 2 dagen.
Ten slotte is voor de vonnissen onder g) en h) aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden opgelegd, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar, 5 maanden en
29 dagen.
2.
Cumulative judgement of Sąd Rejonowy (District Court) in Nowy Targvan 19 juli 2017 (II K 215/17) (
hierna: verzamelvonnis 2), onherroepelijk geworden op 27 juli 2017, bestaande uit:
een vonnis van de
District Court Katowicevan 9 mei 2013 (III K 706/12);
een vonnis van de
District Court Katowicevan 14 juni 2013 (V K 203/13);
een vonnis van de
District Court Katowicevan 25 juli 2013 (V K 280/13).
In dit verzamelvonnis is aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaren opgelegd, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar, 8 maanden en 20 dagen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
De vonnissen van 18 maart 2016 (verzamelvonnis 1) en 19 juli 2017 (verzamelvonnis 2) zijn aan te merken als ‘verzamelvonnissen’. Dit brengt met zich dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen, waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als de verzamelvonnissen waarbij de duur van die straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, dienen te worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW (HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (
Zdziaszek)).
Verzamelvonnis 1 en de daaraan ten grondslag liggende vonnissen
Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij de behandelingen ter terechtzitting die hebben geleid tot verzamelvonnis 1. Dit is de beslissing geweest waarbij eerdere opgelegde gevangenisstraffen zijn samengevoegd en nieuwe straffen zijn uitgesproken.
Uit het EAB volgt verder dat verzamelvonnis 1 op 4 april 2016 aan de opgeëiste persoon is betekend. Tevens is hij uitdrukkelijk geïnformeerd over zijn recht op een procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft vervolgens geen verzet of hoger beroep aangetekend binnen de voorgeschreven termijn (artikel 12, aanhef en onder c, 2º OLW). De rechtbank stelt vast dat wat betreft verzamelvonnis 1 de in artikel 12, aanhef en onder c OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan. Om die reden staat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW in zoverre niet in de weg aan de verzochte overlevering. Voor de toetsing aan artikel 12 OLW zijn daarnaast ook de acht onderliggende vonnissen van belang.
De uitvaardigende autoriteit heeft op 23 augustus 2019, 10 september 2019, 23 september 2019, 1 oktober 2019, 3 oktober 2019 en 24 oktober 2019 aanvullende informatie verstrekt over (eventuele) oproepingen van de opgeëiste persoon voor de zittingen, zijn aanwezigheid ter zitting en de vraag of de opgeëiste persoon werd vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat in geval van afwezigheid ter terechtzitting wat betreft de acht vonnissen die ten grondslag liggen aan verzamelvonnis 1.
In de eerste plaats heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 1 oktober 2019 het volgende verklaard over
vonnis a:
There was one court hearing in this matter (…). This hearing was conducted in absentia – without the participation of the accused person. Accused [opgeëiste persoon] had not authorised any defence lawyer to defend him in this matter.
As stated above, this judgment became final and binding on 04.03.2009.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 23 september 2019 het volgende verklaard over
vonnis b:
In the course of the court proceedings, there was one hearing (on 8 June 2011). [opgeëiste persoon] appeared in person in court (…). The requested person was present when the judgment was pronounced.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 24 oktober 2019 het volgende verklaard over
vonnis c:
A hearing was scheduled with the person’s being duly notified of it – the notification was collected by an adult member of his household. The accused person did not appear at the hearing, the judgment was made in his absence and its certified copy was served upon him at the above-listed address – it was also collected by an adult household member. The accused person did not have a defence lawyer in this matter.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 10 september 2019 het volgende verklaard over
vonnis d:
The convict filed an appeal against the convicting judgment, which was admitted. [opgeëiste persoon] appeared at the main trial on 22.06.2010 (…). The Court granted [opgeëiste persoon] ’s motion to execute the sentencing judgment and pronounced the judgment during that hearing.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 10 september 2019 het volgende verklaard over
vonnis e:
[opgeëiste persoon] was notified of the date of the hearing, he collected himself the letter with the notification on 26.04.2014[a typing error – probably it should be 2011 – translator’s note]
but he did not appear at the court hearing on 08.06.2011 when the judgment was made. (…) [opgeëiste persoon] did not use a defence lawyer in this case, neither a court-appointed nor one appointed by himself.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 3 oktober 2019 het volgende verklaard over
vonnis f:
There was only one hearing before this Court in the case ref. no. Sg 34/11 which was held on 6.12.2011, at which the accused appeared.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 10 september 2019 het volgende verklaard over
vonnis g:
He was summoned to appear at a hearing scheduled for 04.06.2014 and he confirmed the receipt of the summons with his own signature on 25.04.2014. However, he did not appear at the hearing. A certified copy of the judgment including instructions on rights to appeal were sent to [opgeëiste persoon] and they were collected by him on 30.06.2014 which he confirmed with his own signature. The convict filed an appeal against this judgment which was rejected due to the fact that it had been filed after the deadline.
Ten slotte heeft het Internationaal Rechtshulpcentrum (hierna: IRC) bij e-mail van
14 augustus 2019 met betrekking tot vonnis h het volgende aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd:
a)
Have there been any earlier hearings in this case, in which the merits of the case, including the guilt of the wanted person were discussed? If the answer is yes, did mr. [opgeëiste persoon] appear at these earlier hearings?
b)
If the answer is no, could you please indicate whether or not mr. [opgeëiste persoon] had given a mandate to a lawyer in this case?
c)
If the answers on questions 1a and 1b are no, I would like to ask you whether or not mr. [opgeëiste persoon] will be granted the possibility UNCONDITIONALLY to request a retrial or lodge an appeal against the decision with ref. II K 1147/14?
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 23 augustus 2019 het volgende verklaard over
vonnis h:
8 a- NO – [opgeëiste persoon] pleaded guilty and he voluntarily agreed to serve the sentence.
8 b – NO.
8 c – NO.
Verzamelvonnis 2 en de daaraan ten grondslag liggende vonnissen
Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij de behandelingen ter terechtzitting die hebben geleid tot verzamelvonnis 2. Dit is de beslissing geweest waarbij eerdere opgelegde gevangenisstraffen zijn samengevoegd en een nieuwe straf is uitgesproken. Daarnaast volgt uit het EAB dat verzamelvonnis 2 niet aan de opgeëiste persoon is betekend.
Bij e-mail van 14 augustus 2019 heeft het IRC met betrekking tot verzamelvonnis 2 het volgende aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd:
a)
Have there been any earlier hearings in this case, in which the merits of the case, including the guilt of the wanted person were discussed? If the answer is yes, did mr. [opgeëiste persoon] appear at these earlier hearings?
b)
If the answer is no, could you please indicate whether or not mr. [opgeëiste persoon] had given a mandate to a lawyer in this case?
c)
If the answers on questions 1a and 1b are no, i would like to ask you whether or not mr. [opgeëiste persoon] will be granted the possibility UNCONDITIONALLY to request a retrial or lodge an appeal against the decision of the District Court in Nowy Targ of 19 July 2017?”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 23 augustus 2019 het volgende verklaard omtrent verzamelvonnis 2:
2a – YES.
27/04/2017 – the convict did not appear in person but was represented by a court-appointed defence lawyer.
30/05/2017 – the convict did not appear in person but was represented by a court-appointed defence lawyer.
18/07/2017 - the convict did not appear in person but was represented by a court-appointed defence lawyer.
2b – not applicable.
2c – not applicable
Oordeel van de rechtbank
Verzamelvonnis 1 en de daaraan ten grondslag liggende vonnissen
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is op verzamelvonnis 1, voor zover dit vonnis a, vonnis c en vonnis h betreft.
Overlevering voor de executie van verzamelvonnis 1, vonnis a, vonnis c en vonnis h dient te worden geweigerd nu uit de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij de behandelingen ter terechtzitting die tot deze vonnissen hebben geleid. Daarnaast blijkt niet (uitdrukkelijk) dat hij daarvoor in persoon is gedagvaard of opgeroepen, noch dat een gemachtigd advocaat zijn belangen ter terechtzitting heeft behartigd. Verzetsgaranties zijn niet gegeven.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, op grond van de bovengenoemde aanvullende informatie, de overlevering voor verzamelvonnis 1 kan worden toegestaan voor zover dit vonnis b, vonnis d, vonnis e, vonnis f en vonnis g betreft.
Verzamelvonnis 2 en de daaraan ten grondslag liggende vonnissen
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is op verzamelvonnis 2.
Overlevering voor de executie van verzamelvonnis 2 dient te worden geweigerd. Uit het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij de behandelingen ter terechtzitting die tot dit verzamelvonnis hebben geleid. Daarnaast blijkt ook niet uitdrukkelijk dat een gemachtigd advocaat zijn belangen ter terechtzitting heeft behartigd. Een verzetsgarantie is niet gegeven.
Nu de overlevering ten behoeve van de executie van de bij verzamelvonnis 2 opgelegde vrijheidsstraf op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, behoeft de vraag of de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW op de onderliggende vonnissen van toepassing is, geen bespreking meer.

5.Strafbaarheid

5.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet deels achterwege blijven, nu de rechtbank uit het EAB afleidt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit behorende bij verzamelvonnis 1, vonnis e heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Dit feit valt op deze lijst onder nummer 8 en 23, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen,
en:
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De rechtbank stelt vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten van verzamelvonnis 1, vonnis b, vonnis d, vonnis f en vonnis g niet heeft aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Vonnis b:
diefstal door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of verbreking,
poging doodslag,
poging zware mishandeling,
en:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Vonnis d:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994,
en:
overtreding van artikel 9, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Vonnis f:
de militair die zich in tijd van vrede schuldig maakt aan opzettelijke ongeoorloofde afwezigheid, terwijl de afwezigheid langer dan vier dagen duurt.
Vonnis g:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels,
en:
oplichting.

6.Heropening van het onderzoek

Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank ten aanzien van verzamelvonnis 1 van oordeel dat de overlevering voor slechts vijf van de aan dit verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen kan worden toegestaan, te weten: voor vonnis b, vonnis d, vonnis e, vonnis f en vonnis g.
Dit heeft tot gevolg dat de straf die in het verzamelvonnis aan de opgeëiste persoon is opgelegd zal moeten worden aangepast, nadat hij aan de Poolse autoriteiten is overgeleverd. De rechtbank kan immers niet beoordelen welk gedeelte van de in het verzamelvonnis opgelegde vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de vonnissen waarvoor de overlevering kan worden toegestaan.
De rechtbank beschikt ambtshalve over informatie aangaande de wijze waarop na overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen de vrijheidsstraf opnieuw wordt vastgesteld met inachtneming van de uitkomst van de overleveringsprocedure. [1] Hieruit volgt dat na overlevering van de opgeëiste persoon de uiteindelijke vrijheidsstraf wordt vastgesteld door een rechter die een beoordelingsmarge heeft bij de vaststelling van de strafmaat.
Dit heeft tot gevolg dat de kwestie zoals voortvloeit uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU [2] met betrekking tot de Poolse rechtstaat in deze zaak aan de orde is. Daarom dient de rechtbank volgens vaste rechtspraak te beoordelen of sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast.
Bij de behandeling van het overleveringsverzoek is dit niet aan de orde gekomen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de huidige situatie in Polen met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechtsmacht in Polen zorgelijk is. Het is evenwel aan de opgeëiste persoon om feiten en omstandigheden aan te voeren die zien op zijn persoonlijke situatie en die duiden op een reëel gevaar dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast. [3]
Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om voornoemde feiten en omstandigheden aan te dragen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen hierop te reageren.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van 13 maart 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 21 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:761, r.o. 4.2.
2.ECLI:EU:C:2018:586.
3.Rechtbank Amsterdam 16 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:184.