ECLI:NL:RBAMS:2023:6922

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
13/185630-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met Roemeense nationaliteit, detentiegarantie en weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon van Roemeense nationaliteit. Het EAB, uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten op 2 maart 2021, strekt tot aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg gevolgd, waarbij de opgeëiste persoon op verschillende zittingen is verschenen, bijgestaan door verschillende advocaten en tolken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten in eerdere procedures heeft kunnen uitoefenen, ondanks zijn afwezigheid in hoger beroep. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld en vastgesteld dat de verstrekte detentiegaranties voldoende zijn om een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling uit te sluiten. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/185630-23
Datum uitspraak: 20 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 1 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 maart 2021 door
the Oradea District Court, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 27 september 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 september 2023, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd [2] en het onderzoek geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de grondslag van het EAB.
Zitting 12 oktober 2023
De behandeling van het EAB is hervat op de zitting van 12 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en opnieuw bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal. De opgeëiste persoon heeft op de zitting kenbaar gemaakt dat hij niet langer wenst te worden bijgestaan door mr. Van der Weide en dat hij, net als op de zitting van 27 september 2023, een tolk in de Hongaarse taal nodig heeft en dat, ondanks zijn Roemeense nationaliteit, niet kan worden volstaan met de verleende bijstand door de thans opgeroepen Roemeense tolk. De raadsman heeft zich aan de zaak onttrokken en de rechtbank heeft het onderzoek geschorst om een tolk in de Hongaarse taal te laten oproepen.
Zitting 18 oktober 2023
De behandeling van het EAB is hervat op de zitting van 18 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen, zonder advocaat, en bijgestaan door een tolk in de Hongaarse taal. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst, om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen zich (alsnog) te laten bijstaan door een advocaat.
Zitting 20 oktober 2023
De behandeling van het EAB is hervat op de zitting van 20 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat in Amersfoort, en door een tolk in de Hongaarse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the City Court of Oradea(Roemenië) van 8 juli 2020, no. 878/08.07.2020, dat is bevestigd bij arrest van
the Oradea Court of Appeal(Roemenië) van 28 januari 2021, no. 28/A/28.01.2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, 11 maanden en 460 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat overlevering moet worden geweigerd, omdat het onduidelijk is welk deel van de opgelegde straf nog resteert. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de zaak aan te houden om hierover nadere vragen te stellen aan de Roemeense autoriteiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en er geen weigeringsgronden zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de verkregen aanvullende informatie, inmiddels voldoende duidelijk is welke vonnissen ten grondslag liggen aan de opgelegde straf waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht. Daarmee is aan de eisen van artikel 2, tweede lid, OLW voldaan. De vraag welk gedeelte van deze straf nog (precies) resteert kan alleen door de uitvaardigende justitiële autoriteit worden beantwoord en is niet relevant voor de beoordeling van het overleveringsverzoek. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding hierover vragen te stellen aan de Roemeense autoriteiten.
3.2
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon ten aanzien van de behandeling van de zaak in hoger beroep (arrest van 28 januari 2021) zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De opgeëiste persoon is bij deze procedure in hoger beroep niet aanwezig geweest, terwijl hij dat wel wilde zijn. Zijn advocaat had hem gezegd dat hij niet hoefde te verschijnen, omdat er geen zitting zou zijn in verband met de uitbraak van de Covid-pandemie. Ook de advocaat van de opgeëiste persoon was niet bij deze zitting, die wel plaatsvond, aanwezig. De opgeëiste persoon zou in deze procedure zijn vertegenwoordigd door een andere advocaat, die hij niet kende en die hij niet had gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. Verder ontkent de opgeëiste persoon op het door hem opgegeven adres een dagvaarding of oproep voor de zitting in hoger beroep te hebben ontvangen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het arrest in hoger beroep van 28 januari 2021 ten grondslag ligt aan het EAB en dat de zaak van de opgeëiste persoon in deze procedure ten gronde is behandeld, zodat (alleen) dit proces in hoger beroep moet worden getoetst aan artikel 12 OLW. Ten aanzien van deze procedure heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat de situatie van artikel 12 onder b OLW van toepassing is, omdat dat de opgeëiste persoon op de zitting is vertegenwoordigd door zijn advocaat. Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat van de toepassing van de weigeringsgrond kan worden afgezien, omdat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld en daarmee op de hoogte was van de procedure, dat hem een adresinstructie is uitgereikt, welke instructie zich uitstrekte tot de procedure in hoger beroep, en dat de oproepingen voor de zittingen in hoger beroep naar het door hem opgegeven adres zijn verzonden. Door niet ter zitting te verschijnen, heeft de opgeëiste persoon impliciet afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht in deze procedure en zijn verdedigingsrechten niet geschonden, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
Voorafgaand aan de beoordeling van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, stelt de rechtbank op basis van het EAB en de aanvullende informatie het een en ander vast met betrekking tot de in het dossier vermelde relevante vonnissen en arresten uit 2015, 2017 en 2020. Daarbij wordt opgemerkt dat de opgeëiste persoon op de zitting van 20 oktober 2023 heeft verklaard dat hij eerder, te weten bij een vonnis uit 2013, voor meerdere diefstallen tot een gevangenisstraf is veroordeeld die mede ten grondslag zou kunnen liggen aan het EAB. De rechtbank ziet daarvoor in het dossier echter geen concrete aanwijzingen en laat het bestaan van dit (mogelijke) vonnis dan ook buiten beschouwing bij de beoordeling van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Uit het dossier en de aanvullende informatie blijkt het volgende.
Op 24 maart 2015 is de opgeëiste persoon - voor het plegen van vermogensdelicten – in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden, waarvan nog 460 dagen resteerden. Op 10 juli 2015 is dit vonnis in hoger beroep bevestigd. De opgeëiste persoon is in beide procedures in persoon op de zittingen verschenen.
Op 7 juli 2017 is de opgeëiste persoon veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en drie maanden, waarbij de resterende straf van 460 dagen van het vonnis van 24 maart 2015 is opgeteld. Dit vonnis is op 13 oktober 2017 in hoger beroep bevestigd. De opgeëiste persoon is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in persoon aanwezig geweest.
Op 19 maart 2020 is de opgeëiste persoon opnieuw voor een strafbaar feit veroordeeld. Bij dit vonnis is hem een gevangenisstraf opgelegd van één jaar en vijf maanden en 460 dagen, zijnde de optelling van de bij arrest van 13 oktober 2017 opgelegde gevangenisstraf, een gevangenisstraf voor het nieuwe feit en de hiervoor genoemde 460 dagen opgelegd in 2015. Ook bij dit proces is de opgeëiste persoon aanwezig geweest.
Ten aanzien van de hiervoor genoemde vonnissen en arresten stelt de rechtbank dan ook vast dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten in volle omvang heeft kunnen uitoefenen, nu hij telkens in persoon aanwezig is geweest bij de procedures die tot de beslissingen (de strafoplegging, alsmede de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde straffen) hebben geleid. Daarmee is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW op de procedures die tot deze vonnissen en arresten hebben geleid, niet van toepassing.
Tenslotte is de opgeëiste persoon op 8 juli 2020 veroordeeld voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt en is hem een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden opgelegd. Bij dit vonnis is ook de op 19 maart 2020 opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer gelegd. De optelling van deze straffen leidt tot een totale straf van drie jaar, elf maanden en 460 dagen, zijnde de voor tenuitvoerlegging vatbare straf die in het EAB als grondslag van het EAB is vermeld. Op 28 januari 2021 is laatstgenoemde vonnis in hoger beroep bevestigd. De opgeëiste persoon is bij de procedure in eerste aanleg aanwezig geweest. Bij de procedure in hoger beroep was de opgeëiste persoon niet aanwezig.
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
Uit de stukken blijkt niet eenduidig of de zaak ook in hoger beroep ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom zekerheidshalve zowel het proces in eerste aanleg als in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Zoals hiervoor aangegeven, blijkt uit het EAB en de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg. Daarmee doet de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich ten aanzien van deze procedure niet voor.
Ten aanzien van het hoger beroep stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de voorhanden zijnde informatie niet toereikend om op basis daarvan vast te stellen dat de opgeëiste persoon in hoger beroep een gemachtigd advocaat heeft gehad die tijdens het proces in hoger beroep zijn verdediging heeft gevoerd (de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b OLW).
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren en acht daarbij het volgende van belang. De opgeëiste persoon was in eerste aanleg aanwezig op de zitting en heeft daarna zijn advocaat gevraagd hoger beroep in te stellen. De opgeëiste persoon was dus op de hoogte van de procedure in hoger beroep. Daarnaast blijkt uit de aanvullende informatie van 8 en 19 september 2023 dat de opgeëiste persoon in een eerder stadium van het strafproces een correspondentieadres heeft opgegeven en dat hij een adresinstructie heeft ontvangen die zich ook uitstrekte over de procedure in hoger beroep, waarbij hij is gewezen op de mogelijke gevolgen van het niet doorgegeven van adreswijzigingen. Verder blijkt uit deze informatie dat alle oproepingen voor de procedure in hoger beroep naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres zijn verzonden. De rechtbank heeft geen reden om aan deze informatie te twijfelen en stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon in deze procedure voldoende mogelijkheden heeft gehad om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen. Dat zijn advocaat hem mogelijk heeft gezegd dat hij niet ter zitting hoefde te verschijnen, doet daar niet aan af. Dit bevestigt hoogstens dat de opgeëiste persoon dus nog steeds contact met zijn advocaat had ten tijde van de procedure in hoger beroep. Het lag dan ook op de weg van de opgeëiste persoon om bij zijn advocaat te informeren over het verloop van de procedure.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal;
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.

5.Weigeringsgrond van artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat uit de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest voortvloeit voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd, met name vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen. [5]
In het licht van het wederzijdse vertrouwen dat tussen de lidstaten moet bestaan en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van het Kaderbesluit zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit enkel verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, deze persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [6]
The Chief Commissioner of Prison Police of the Directorate of Detention Security and Penitentiary Regimeheeft op 4 september 2023 een detentiegarantie verstrekt waaruit onder meer blijkt dat de opgeëiste persoon, na zijn overlevering, eerst 21 dagen in de [naam PI 1] zal doorbrengen alvorens hij naar alle waarschijnlijkheid zal worden overgebracht naar de [naam PI 2] om daar in beginsel de rest van zijn straf in een gesloten regime te ondergaan. Daarom zal de rechtbank enkel toetsen of de verstrekte detentiegarantie het reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de detentie-instellingen van [naam PI 1] en [naam PI 2] wegneemt.
[naam PI 1]
Ten aanzien van de [naam PI 1] wordt in de detentiegarantie van 4 september 2023 beschreven dat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in een cel met minimaal 3 m2
personal spacemet een eigen bed, een afgescheiden sanitaire ruimte en een afgescheiden toilet. Ook is er in de gehele inrichting stromend water en toegang tot warm water voor dagelijkse hygiëne. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon het recht om iedere dag twee uur te wandelen en heeft hij toegang tot verschillende activiteiten, waardoor hij meer uren per dag buiten zijn cel kan doorbrengen. Verder hebben gedetineerden in deze detentie-instelling het recht om boodschappen te doen en bezoek te ontvangen, alsmede hebben zij toegang tot juridische bijstand en medische zorg.
[naam PI 2]
Ten aanzien van de [naam PI 2] is de garantie gegeven dat iedere gedetineerde in deze instelling beschikt over een eigen bed, matras en beddengoed en dat de cellen zijn voorzien van meubilair om persoonlijke goederen in te bewaren en maaltijden te nuttigen. Ook hebben de cellen adequate ventilatie en verlichting en hebben de gedetineerden permanent toegang tot stromend water en sanitaire voorzieningen. De gedetineerden in een gesloten regime hebben dagelijks minimaal vier uur toegang tot werk, onderwijs, culturele en sportieve activiteiten, medische behandelingen en het recht minimaal één uur per dag te wandelen. De activiteiten vinden plaats in groepen of individueel, maar altijd onder toezicht.
In aanvulling op het voorgaande zijn in het bijzonder de volgende algemene garanties verstrekt:
“In the event of a succession of summonses requiring the transfer of the prisoner to a facility other than those for which guarantees have been offered, then the administration of the prison in which he is held will take steps to ensure that the guarantees offered are respected exactly as they have been formulated
(…)
[opgeëiste persoon] will be provided with a minimum individual space of 3 square metres for the duration of his sentence, including the bed and the furniture, but not including the space for the sanitary unit, the number of inmates being determined by reference to the area of the room. Each prisoner will be provided with an individual bed equipped with the specific accommodation.
(...)
The right to health care, treatment and care of sentenced persons is guaranteed, without discrimination as to their legal status. The right to health care includes medical intervention, primary health care, emergency health care and specialist health care. The right to care includes both health care and terminal care. Health care, treatment and care in prisons are provided, by qualified staff. free of charge, according to the law, on request or whenever necessary. (…)”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garanties. [7] De rechtbank is, gelet op deze toezeggingen van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon in de detentie-instellingen waar hij na overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te weten [naam PI 1] en [naam PI 2] , geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garanties ten aanzien van de opgeëiste persoon in deze detentie-instellingen immers weggenomen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering dan ook toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Oradea District Court(Roemenië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J. Thomas en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628.
5.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629 en rechtbank Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.