ECLI:NL:RBAMS:2023:6917

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
13/206555-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met Poolse nationaliteit en verjaringstermijn

Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een verzoek tot overlevering dat is ingediend door de Poolse autoriteiten, waarin de opgeëiste persoon wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 18 oktober 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd en heeft de verzoeken van de raadsvrouw om aanhouding van de zaak afgewezen, omdat de procedure in Polen onduidelijk was.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, omdat hij de afgelopen vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen. De rechtbank heeft de garantie van de Poolse autoriteiten als voldoende beoordeeld, waardoor de overlevering kan plaatsvinden. De rechtbank heeft geen weigeringsgronden gevonden die aan de overlevering in de weg staan, en heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. J.G. Vegter, met mrs. J. Thomas en P. Sloot als rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/206555-23
Datum uitspraak: 1 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 18 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 september 2021 door
the Circuit Court Warszawa-Praga in Warschau, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats 1] (Polen) op [geboortedag 1] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat in Amersfoort, en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van
the District Court Warszawa Praga-Pólnoc in Warsaw, III Crimal Division(Polen) van 27 september 2019, referentie: III Kp 841/19.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Aanhoudingsverzoek
De raadsvrouw heeft verzocht om aanhouding van de zaak om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen vanuit Nederland met zijn Poolse advocaat in Polen via een verkorte procedure afspraken te maken met de officier van justitie om de straf (gelet op het tijdsverloop) om te laten zetten in een geheel voorwaardelijk straf. Daarbij heeft de raadsvrouw stukken overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon contact heeft met een Poolse advocaat en dat deze advocaat een verzoek tot oplegging van een voorwaardelijke straf heeft ingediend bij de Poolse autoriteiten.
De rechtbank begrijpt het belang van de opgeëiste persoon om deze procedure vanuit Nederland te kunnen voeren, maar daar staat tegenover de verplichting van lidstaten om zo spoedig mogelijk op overleveringsverzoeken te beslissen. Nu het verloop van de procedure in Polen en de te verwachten termijn waarbinnen een beslissing op dit verzoek kan worden verwacht volstrekt onduidelijk zijn gebleven, ziet de rechtbank geen aanleiding de behandeling van het EAB aan te houden en wijst het verzoek af.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Gelijkstelling
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering in de uitvoerende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
De officier van justitie heeft zich niet tegen een gelijkstelling verzet.
Het oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat aan deze voorwaarde is voldaan. Er zijn voldoende objectieve stukken overgelegd waaruit volgt dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Zo heeft hij op 18 februari 2018 een VCA-certificaat gehaald en blijkt uit zijn bankgegevens dat hij sinds juni 2018 een maandelijks inkomen van boven de bijstandsnorm ontvangt. Ondanks dat de opgeëiste persoon pas in november 2018 een huurcontract voor een woning heeft ondertekend en sinds januari 2019 in Nederland staat ingeschreven, leidt de rechtbank uit het afronden van de VCA-cursus en de hoogte van het maandelijkse inkomen af dat de opgeëiste persoon al sinds begin 2018 rechtmatig in Nederland verblijft.
De tweede voorwaarde
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het EAB ten grondslag liggen.
De derde voorwaarde
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND).
Uit de informatie van de IND van 16 oktober 2023 blijkt dat een veroordeling in Polen voor de aan het EAB ten grondslag liggende strafbare feiten er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland verliest.
Garantie
De opgeëiste persoon kan dus op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Arrondissementsrechtbank Warszawa-Praga, afdeling V Strafzaken, in Polen heeft op 4 oktober 2023 de volgende garantie gegeven:

inzake [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag 1] 1988, deelt de regionale rechtbank Warszawa-Praga in Warschau, mee dat, overeenkomstig de bepalingen van het Poolse wetboek van strafrecht, indien de staat van tenuitvoerlegging van een arrestatiebevel de persoon tegen wie vervolging is ingesteld overdraagt op voorwaarde dat de vrijheidsstraf in die staat zal worden uitgevoerd, de Poolse rechtbank onmiddellijk nadat de vrijheidsstraf onherroepelijk is geworden een uitspraak doet over de overbrenging van de veroordeelde persoon naar de bevoegde staat van de Europese Unie met het oog op de uitvoering van die straf.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f OLW: verjaring

De opgeëiste persoon komt een geslaagd beroep op gelijkstelling toe. Gelet op artikel 7, eerste en derde lid, jo. artikel 86b van het Wetboek van Stafrecht, betekent dit dat naar Nederlands recht rechtsmacht had kunnen worden uitgeoefend over het feit aan het EAB ten grondslag ligt. In dat geval kan ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW de overlevering van de opgeëiste persoon worden geweigerd indien naar Nederlands recht wegens het verstrijken van de verjaringstermijn geen vervolging meer plaats kan vinden.
De raadsvrouw en de officier van justitie hebben ten aanzien van de toepassing van deze weigeringsgrond geen standpunt ingenomen.
De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt.
Het EAB vermeldt een verdenking van betrokkenheid bij de volgende strafbare feiten begaan in de periode 12 september 2011 tot en met 6 augustus 2013:
het opzettelijk vervoeren/verkopen/verstrekken van 18 kilogram cannabis;
het opzettelijk vervoeren/verkopen/verstrekken van 15 kilogram amfetamine;
het opzettelijk vervoeren/verkopen/verstrekken van cocaïne, en
deelneming aan een criminele organisatie gericht op de handel in verdovende middelen.
Op grond van artikel 70, 71 en 72 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) stelt de rechtbank vast dat de verjaringstermijn voor deze feiten naar Nederlands recht nog niet is verstreken..

7.Weigeringsgrond van artikel 11 OLW: Poolse rechtstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court Warszawa-Praga in Warschau(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter voorzitter,
mrs. J. Thomas en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (