ECLI:NL:RBAMS:2023:6881

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
71/188599-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen in het kader van het onderzoek Coalcity II met taakstraf en verbeurdverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1993, werd verweten dat zij in de periode van 24 augustus 2018 tot en met 29 september 2020 betrokken was bij het witwassen van geldbedragen en het aankopen van vier voertuigen met vermoedelijk criminele herkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verzoek van haar echtgenoot, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, contante bedragen op bankrekeningen heeft gestort en auto’s heeft aangeschaft met deze gelden. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie gevolgd en de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, en dat de verdachte niet in staat was om een verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van de gelden. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 60 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Tevens is de Fiat 500, die door middel van het bewezen geachte is verkregen, verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 71/188599-22 (Promis)
Datum uitspraak: 30 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in ' [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 augustus 2023 (inhoudelijke behandeling) en 30 oktober 2023 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. A.S. Bijleveld en M.P. Kok (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en haar raadsman, mr. W.J. van Bel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 24 augustus 2018 tot en met 29 september 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen, althans schuldwitwassen, van:
- een geldbedrag van in totaal 2.500,- euro, contant gestort op de bankrekening van ‘ [bedrijfsnaam 1] B.V.’;
- een geldbedrag van in totaal 43.676,99 euro, contant gestort op de bankrekening van verdachte, en/of:
- vier auto’s, namelijk een Audi A3, Mercedes Benz GLA, Volkswagen Golf en/of Fiat 500.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen, met dien verstande dat het bedrag dat is opgenomen onder het tweede gedachtestreepje een totaalbedrag van 11.642,75 euro dient te zijn.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde getrouwd met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), die werkzaam was in de fruithandel. Zoals gebruikelijk is in de fruithandel, verdiende [medeverdachte] zijn geld deels contant. Verdachte heeft nooit getwijfeld aan de legale herkomst van het contante geld van haar partner en hoefde daaraan ook niet te twijfelen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat in de ten laste gelegde periode een totaalbedrag van 11.643,91 euro op de rekening van verdachte is gestort en het geldbedrag onder het tweede gedachtestreepje daartoe dient te worden beperkt.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
4.3.1.
Inleiding
Op 22 oktober 2018 heeft de [ naam bank] -bank aangifte gedaan van witwassen. De [ naam bank] had geconstateerd dat er op vijf rekeningen in een korte periode veel contante stortingen werden verricht, waarna er betalingen naar buitenlandse bankrekeningen werden gedaan. Het ging daarbij onder meer om bankrekening * [nummer 1] van de onderneming [onderneming] B.V. [2] Naar aanleiding van deze aangifte is de politie een onderzoek gestart dat de naam “Coalcity” heeft gekregen.
Dit onderzoek richtte zich onder meer op handel in verdovende middelen, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. In dit onderzoek kwamen verschillende medeverdachten naar voren, waaronder de echtgenoot van verdachte, [medeverdachte] . Zoals de officier van justitie op de zitting naar voren heeft gebracht, is [medeverdachte] op 8 juli 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren voor onder meer gewoontewitwassen, drugstransporten en deelneming aan een criminele organisatie. [3] Dit vonnis is niet onherroepelijk.
Verdachte wordt verweten dat zij zich in de periode van 24 augustus 2018 tot en met 29 september 2020, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte- of schuld)witwassen. De beschuldiging houdt in dat zij in die periode een contant geldbedrag dat van misdrijf afkomstig was heeft gestort op de bankrekening van een bv en er van misdrijf afkomstige geldbedragen contant op haar privérekening werden gestort. Daarnaast zou zij vier auto’s hebben gekocht met geld dat van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode was getrouwd met [medeverdachte] . Zij waren fiscale partners. Haar inkomsten uit arbeid waren in de jaren 2015 tot en met 2019 in totaal 127.917,- euro (tussen de 21.466,- euro en 29.545,- euro per jaar). Van [medeverdachte] zijn in de jaren 2015 en 2016 geen inkomsten bekend. Hij verdiende in de jaren 2017 tot en met 2019 een totaalbedrag van 15.876,- euro (tussen de 1.192,- euro en 9.425,- euro per jaar). Er zijn verder geen gegevens bekend over de ontvangst van enige toeslagen of ander relevant vermogen, zoals erfenissen of leningen. [4]
4.3.2.
Contante stortingen
[bedrijfsnaam 1] B.V.
Aan de hand van camerabeelden en stortingsgegevens, is door de politie vastgesteld dat verdachte op 9 januari 2019 een filiaal van de [ naam bank] -bank te Voorburg binnenloopt en er vervolgens 2.500,- euro wordt gestort op de bankrekening van de onderneming “ [bedrijfsnaam 1] B.V.”. [5]
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat haar echtgenoot haar had gevraagd of ze 2.500,- euro kon storten op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] en dat zij dat vervolgens heeft gedaan. Zij heeft [medeverdachte] daarover geen vragen gesteld, omdat ze ervan uitging dat de transactie een zakelijk karakter had. Zij heeft daarnaast verklaard dat ze voornoemde bv niet kende en deze in elk geval niet toebehoorde aan haar echtgenoot.
De rechtbank stelt uit het voorgaande vast dat verdachte, op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] , een contant bedrag van 2.500,- euro voorhanden heeft gehad en heeft gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] .
Privérekening van verdachte
In de ten laste gelegde periode zijn de volgende stortingen verricht op de privébankrekening van verdachte. [6]
Stortingen (na 24 augustus) 2018
Datum
Omschrijving
Bedrag
23-11-2018
STORTING [ naam bank] // [ naam bank] -Kantoor [naam 1] [nummer 2] // PASVOLGNR [nummer 23]
€ 670,42
23-11-2018
STORTING [ naam bank] // [ naam bank] -Kantoor [naam 1] [nummer 2] // PASVOLGNR [nummer 23]
304,74
20-12-2018
STORTING [ naam bank] // [ naam bank] -Kantoor [naam 2] [nummer 3] //
PASVOLGNR [nummer 23]
€ 1.200,00
TOTAAL 2018
€ 2.175,16
Stortingen 2019
Datum
Omschrijving
Bedrag
18-04-2019
STORTING [ naam bank] // [ naam bank] -Kantoor [naam 2] [nummer 3] //
PASVOLGNR [nummer 23]
€ 567,06
03-05-2019
STORTING [ naam bank] // [ naam bank] -Kantoor [naam 3] [nummer 4] //
PASVOLGNR [nummer 23]
€ 700,00
03-06-2019
STORTING [ naam bank] // [ naam bank] -Kantoor [naam 2] [nummer 5] // PASVOLGNR [nummer 23]
€ 1.200,00
11-06-2019
STORTING [ naam bank] // [ naam bank] -Kantoor [naam 4] [nummer 6] //
PASVOLGNR [nummer 23]
€ 310,30
04-09-2019
STORTING [ naam bank] // [ naam bank] -Kantoor [naam 3] [nummer 7] //
PASVOLGNR [nummer 23]
€ 500,00
28-09-2019
STORTING [ naam bank] // [naam 5] [nummer 8] //
PASVOLGNR [nummer 23]
€ 5.000,00
TOTAAL 2019
€ 8.277,36
Stortingen 2020
Datum
Omschrijving
Bedrag
11-05-2020
STORTING [ naam bank] // [ naam bank] -Kantoor [naam 6] [nummer 9] il
PASVOLGNR 006
€ 729,19
11-05-2020
STORTING [ naam bank] // [ naam bank] -Kantoor [naam 6] [nummer 9] //
PASVOLGNR 006
€ 462,20
TOTAAL 2020
€ 1.191,39
Van deze stortingen zijn door de politie geen camerabeelden opgevraagd. Zoals hierna ook zal worden uiteengezet, heeft verdachte op de zitting aangegeven dat haar echtgenoot voor zijn werkzaamheden in de fruitsector - naast zijn reguliere inkomen - contante geldbedragen ontving die hij ‘commissies’ noemde. Deze geldbedragen stortte hij op haar rekening, zodat zij bijvoorbeeld de huur kon betalen. Indien er bedragen gestort moesten worden, gaf verdachte haar bankpas aan [medeverdachte] .
De rechtbank stelt uit het voorgaande vast dat er in de periode van 24 augustus 2018 tot en met 29 september 2020 een totaalbedrag van 11.643,91 euro op de rekening van verdachte is gestort door (in ieder geval) de partner van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , nadat hij daartoe van verdachte haar bankpas ontving.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit het dossier blijkt dat in de periode van 2015 tot en met 18 mei 2020 een totaalbedrag van 43.676,99 euro contant op de rekening van verdachte is gestort. De officier van justitie heeft er echter voor gekozen niet te vorderen dat de tenlastelegging wordt gewijzigd naar een ruimere periode, en, zoals hiervoor al weergegeven, gevorderd de bewezenverklaring te beperken tot 11.643,91 euro.
4.3.3.
Auto’s
Uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) blijkt dat verdachte in de periode van 24 augustus 2018 tot 29 september 2020 vier voertuigen op haar naam heeft gehad. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat de auto’s inderdaad aan haar toebehoorden, maar dat zij die auto’s samen met [medeverdachte] had gekocht. Zij heeft de koopprijs van die auto’s voor het grootste deel via inruil en via haar bankrekening betaald. Het overige deel werd contant door [medeverdachte] betaald. Naar haar weten waren die contante bedragen eveneens afkomstig uit de ‘commissies’.
Audi A3 met kenteken [nummer 10]
Uit de RDW blijkt dat de Audi A3 met kenteken [nummer 10] van 24 augustus 2018 tot 5 oktober 2019 op naam stond van verdachte. [7]
Uit gegevens van het autobedrijf [bedrijfsnaam 2] V.O.F. blijkt dat verdachte de Audi A3 op 24 augustus 2018 heeft gekocht voor een bedrag van 26.700,- euro. Ze heeft een Mini Cooper (met kenteken [nummer 11] ) ingeruild voor 17.000,- euro. Van het resterende bedrag (te weten: 9.700,- euro) is 1.000,- euro per bank betaald en 8.700,- euro contant betaald. [8]
Mercedes Benz GLA met kenteken [nummer 12]
Uit de RDW blijkt dat de Mercedes Benz GLA met kenteken [nummer 12] van 5 oktober 2019 tot 12 oktober 2019 op naam stond van verdachte. [9]
Uit gegevens van het autobedrijf [bedrijfsnaam 3] B.V. blijkt dat de Mercedes Benz door verdachte is gekocht voor een bedrag van 29.000,- euro. Ze heeft haar Audi A3 ingeruild voor 15.500,- euro. Van het resterende bedrag (te weten: 13.500,- euro) is 4.000,- euro per bank betaald (van de rekening van verdachte) en 9.500,- euro contant. [10]
Volkswagen Golf GTD met kenteken [nummer 13]
Uit de RDW blijkt dat de Volkswagen Golf GTD met kenteken [nummer 13] van 12 oktober 2019 tot 4 juni 2020 op naam stond van verdachte. [11]
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte en [medeverdachte] aan het Balen van Andelplein in Voorburg is een factuur gevonden van [bedrijfsnaam 4] B.V. Daaruit blijkt dat verdachte de Volkswagen Golf voor 22.000,- euro heeft gekocht. Ze heeft haar Mercedes Benz (zeven dagen na de aankoop daarvan) ingeruild voor een bedrag van 27.000,- euro. Verdachte kreeg daarom 5.000,- euro van [bedrijfsnaam 4] op haar rekening gestort. [12]
Uit bankafschriften van verdachte blijkt dat de Volkswagen Golf acht maanden na de aankoop is verkocht. Op 4 juni 2020 wordt er op de rekening van verdachte 15.250,- euro gestort met als omschrijving ‘aankoop VW Golf’ door de nieuwe eigenaar. [13]
Fiat 500 met kenteken [nummer 14]
Uit de RDW blijkt dat de Fiat 500 met kenteken [nummer 14] vanaf 8 juni 2020 op naam stond van verdachte. [14]
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte en [medeverdachte] is een factuur aangetroffen van [autobedrijf] B.V. Hieruit blijkt dat verdachte op 8 juni 2020 de Fiat 500 heeft gekocht voor 18.000,- euro. Uit de factuur blijkt dat 15.000,- euro via de bankrekening van verdachte is betaald. Hoe de overige 3.000,- euro is betaald, blijkt niet uit de factuur. [15]
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de verklaring van verdachte ter zitting en de omstandigheid dat de overige drie auto’s steeds deels via girale overboeking en deels contant zijn betaald, het niet anders kan dan dat het overige bedrag van 3.000,- euro voor de Fiat 500 eveneens contant door [medeverdachte] en/of verdachte is betaald.
4.3.4.
Beoordelingskader
De vraag is of verdachte bovengenoemde geldbedragen en auto’s heeft witgewassen. Er is geen direct bewijs dat het geldbedrag dat verdachte zelf heeft gestort, de geldbedragen die op haar rekening zijn gestort en de contante gelden waarmee de auto’s zijn aangekocht, van misdrijf afkomstig zijn. In dat geval kan een verdachte toch worden veroordeeld voor witwassen als het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Om te beoordelen of van die situatie sprake is, wordt in de rechtspraak een beslissingsschema gehanteerd. [16]
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of het Openbaar Ministerie erin geslaagd is bewijs aan te dragen dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen van de geldbedragen. Als sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat zij dit vermoeden weerlegt door het geven van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld.
Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde herkomst van het voorwerp. Als het Openbaar Ministerie dat onderzoek heeft verricht, is het aan de rechter om te oordelen of voldoende kan worden uitgesloten dat het voorwerp van de tenlastelegging een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is. Als een legale herkomst voldoende kan worden uitgesloten, is bewezen dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp ‘uit enig misdrijf afkomstig is’.
4.3.5.
Toepassing van het beoordelingskader
De rechtbank is van oordeel dat, uit de hiervoor besproken bewijsmiddelen en hetgeen hierna zal worden vastgesteld, een gerechtvaardigd vermoeden volgt dat de ten laste gelegde geldbedragen geheel of gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn en dat daarmee sprake zou zijn van witwassen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In elk van de bovengenoemde gevallen heeft de geldtransactie plaatsgevonden onder omstandigheden die voldoen aan een aantal zogenoemde witwastypologieën. Dit zijn algemeen objectieve kenmerken van witwassen die zijn verkregen in jarenlange onderzoeken van internationale opsporing en bestrijding van witwassen. Deze typologieën vormen een aanwijzing dat het om opbrengsten uit criminele activiteiten gaat.
Allereerst geldt dat verdachte destijds een gezamenlijk fiscaal inkomen genoot met haar echtgenoot, [medeverdachte] . Zij heeft, tezamen met [medeverdachte] , over zeer grote contante geldbedragen beschikt, terwijl zij en [medeverdachte] in die periode geen dusdanig (bekend legaal) inkomen hadden dat dergelijke grote contante geldbedragen kan verklaren. De rechtbank slaat daarbij niet alleen acht op de contante bedragen die verdachte via [medeverdachte] voorhanden heeft gehad zoals hiervoor onder 4.3.2. en 4.3.3. is gebleken, maar ook op het volgende.
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] in de periode van 24 augustus 2018 tot mei 2020 in totaal 44.895,- euro op zijn privé-bankrekening heeft gestort. [17]
Aan de hand van camerabeelden en stortingsgegevens, is ook door de politie vastgesteld dat [medeverdachte] in de periode van 10 september 2018 tot en met 24 januari 2019 in totaal op de rekening van [onderneming] B.V. een bedrag van ongeveer 260.000,- euro contant heeft gestort. [18] Op deze bankrekening is in de periode van 27 maart 2017 tot 28 januari 2019 in totaal een bedrag van 499.280,- contant gestort. [19]
Daarnaast blijkt uit de camerabeelden en stortingsgegevens dat [medeverdachte] in de periode van 2 mei 2018 tot en met 1 januari 2020 de volgende bedragen in contanten heeft gestort. [20]
Datum
Bankrekening
Rekeninghouder
Totaal
[medeverdachte]
2 mei 2018 t/m 1 januari 2020
* [nummer 15]
[onderneming] B.V.
€ 82.400,-
€ 14.600,-
7 december 2018 t/m 1 januari 2020
* [nummer 16]
[bedrijfsnaam 1] B.V.
€ 60.490,-
€ 44.270,-
1 februari 2019 t/m 1 januari 2020
* [nummer 17]
[bedrijfsnaam 5] B.V.
€ 21.510,-
€ 15.950,-
22 oktober 2018 t/m 1 januari 2020
* [nummer 18]
[bedrijfsnaam 6] B.V.
€ 347.500,-
€ 3.300,-
16 oktober 2019 t/m 1 januari 2020
* [nummer 19]
[bedrijfsnaam 7] B.V.
€ 30.950,-
€ 20.450,-
30 januari 2019 t/m 1 januari 2020
* [nummer 20]
[bedrijfsnaam 8] B.V.
€ 29.750,-
€ 1.000,-
Totaal
€ 572.600,-
€ 99.570,-
[medeverdachte] heeft derhalve in voornoemde periode in totaal een bedrag van bijna 360.000,- euro contant gestort op zakelijke rekeningen waarvan niet is gebleken dat hij daarmee enige formele relatie had. [21] Van deze stortingen is niet gebleken van enige zakelijke of andere legitieme grondslag. Dit is een witwasindicatie.
Daarnaast is uit onderzoek door de politie gebleken dat verdachte - in de ten laste gelegde periode - gebruik maakte van telefoonnummer eindigend op * [nummer 21] en [medeverdachte] gebruik maakte van telefoonnummer eindigend op * [nummer 17] . Verdachte heeft in haar politieverhoor op 16 november 2020 niet willen reageren op de vraag wie de gebruikers zijn van deze telefoonnummers. Op de zitting zijn door de rechtbank de afgeluisterde telefoongesprekken aan verdachte voorgehouden en heeft zij over die gesprekken verklaringen afgelegd. De rechtbank stelt daarom vast dat, in lijn met de bevindingen van de politie, deze telefoonnummers inderdaad aan verdachte en [medeverdachte] toebehoren.
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] blijkt dat door hen over grote hoeveelheden geld wordt gesproken, waarbij gebruik wordt gemaakt van zogenoemd ‘versluierd taalgebruik’. Dit is eveneens een witwasindicatie. De rechtbank zal hierna bespreken wat uit die gesprekken naar voren is gekomen.
In de eerste plaats vraagt [medeverdachte] op 28 september 2019 aan verdachte of zij ‘nog vijfhonderd’ wil meenemen uit zijn tas. [22]
Op de avond van 10 oktober 2019 komt [medeverdachte] tijdens het rijden blijkbaar een gecombineerde politie-en douanecontrole tegen en moet hij blazen bij een alcoholcontrole. [medeverdachte] belt verdachte en vraagt haar of ze ‘voor de zekerheid’ een kartonnen doos in de kast wil weghalen, omdat hij denkt dat het ook om een belastingcontrole gaat. Daarnaast moet zij ook zijn zwarte tas weghalen. Deze spullen dient zij om de hoek in de hal te zetten, ‘buitenom’. [23] Een kwartier later heeft [medeverdachte] de alcoholcontrole gepasseerd, maar moet de douane zijn auto nog bekijken. Vervolgens vindt het volgende gesprek plaats tussen [medeverdachte] ( [medeverdachte] ) en verdachte ( [verdachte] ). [24]
[medeverdachte] : Had je die dingen gedaan die ik eeh?
[verdachte] : Ja, ik heb het eten weggegooid.
[medeverdachte] : Het eten weggegooid en dan eeh kijken daar, waar je, als je dinge aan zet, daar boven weet je wel?
[verdachte] : Ja, ligt nog brood op de afzuigkap, maar kan ik dat ook weggooien?
[medeverdachte] : Ja, dat moet je ook effe.
[verdachte] : Ja, want anders, het beschimmelt ook allemaal.
[medeverdachte] : Gooi ook maar weg.
Ongeveer een kwartier later zegt [medeverdachte] tegen verdachte dat hij eigenlijk die dag naar de bank zou gaan, want hij moest iets ‘op zijn rekening (…) hevelen’ en hij had ‘natuurlijk centjes’ bij zich voor ‘die dinge’. Hij denkt dat hij een totaalbedrag bij zich heeft van ‘vier’. Verdachte vraagt vervolgens aan hem of ze hebben gekeken hoeveel geld hij bij zich had, waarop [medeverdachte] antwoordt dat ‘ze’ niet zomaar iemand mogen fouilleren of je auto mogen doorzoeken. [25]
De rechtbank stelt vast dat met de getallen (‘vijfhonderd’ en ‘vier’) grote geldbedragen lijken te worden bedoeld. De rechtbank heeft op de zitting aan verdachte gevraagd wat er wordt bedoeld met ‘eten’ dat moet worden weggegooid en ‘brood op de afzuigkap’. Gelet op de situatie waarin [medeverdachte] zich op dat moment bevond (namelijk: in een politiecontrole) lijkt het alsof er versluierd wordt gesproken over (onder meer) geld dat verstopt moet worden. Verdachte heeft verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren waarover dit gesprek ging. Wel heeft zij aangegeven dat [medeverdachte] heel paranoïde kon reageren.
Op 2 januari 2020 vraagt [medeverdachte] aan verdachte of zij ‘al wat heeft geregeld voor de bank’. [medeverdachte] vraagt zich af waarom de bank wil beschikken over haar ‘IB’ (de rechtbank begrijpt: inkomstenbelasting) terwijl zij een rekening wenst te beëindigen. [medeverdachte] merkt vervolgens het volgende op. [26]
[medeverdachte] : (…) Maar dan moeten we even een goeie brief maken uh.. waarin jij uh.. kennis geeft, dus dat je uhh.. he.. dat je un uh.. bewijsmiddelen stuurt.. uhm.. maar sowieso kijk.. dat.. de inkomsten .. zeg maar, of tenminste dat geld wat je gestort hebt.. is gel.. is geleend geld! punt! En als zij gaan vragen, hun volgende vraag is uh.. ja mogen wij de leenovereenkomst zien, kijk je ben niet zakelijk uh.. Kijk als je een zakelijke rekening hebt, dan kan ik begrijpen dat ze zeggen, nou.. mogen we de leenovereenkomst zien, maar dis een privérekening, wat moeten jullie met mijn privé-leenovereenkomst weet je. En als dat zo is (…) dan moet je zeggen van joh luister is.. ik uh.. ik ga uhh... je hoef deze informatie niet te verschaffen uh.. dat is het geld leen of wat dan ook.
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat [medeverdachte] aan verdachte voorstelt om, naar aanleiding van vragen van de bank over contante stortingen, een brief op te stellen waarin die contante stortingen worden verklaard door een lening. Mocht de bank vervolgens de leningsovereenkomst willen zien, dan moet verdachte proberen hier onderuit te komen door aan te voeren dat het gaat om een privékwestie. Nu verdachte zoals hiervoor vermeld heeft aangegeven dat haar echtgenoot [medeverdachte] contante bedragen op haar rekening stortte om onder andere de huur van hun gezamenlijke woning van te betalen en dat de gestorte bedragen dus niet door haar waren geleend, is er in dit telefoongesprek sprake van het bedenken van een constructie om achteraf deze stortingen tegenover de bank te verklaren. De herkomst van het gestorte geld moest kennelijk worden verhuld. De rechtbank merkt ook dit aan als een witwasindicatie.
Geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geld
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, mag van verdachte hieromtrent een verklaring worden verwacht. Gelet op de feiten en omstandigheden die de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat aan die verklaring hoge eisen mogen worden gesteld.
Verdachte is voor het eerst verhoord door de politie op 16 november 2020. Zij heeft zich toen op haar zwijgrecht beroepen. Verdachte heeft pas drie jaar later, op de zitting, voor het eerst in haar eigen zaak over de contante gelden willen verklaren. Zij heeft daarover verklaard dat haar partner [medeverdachte] contante gelden uitbetaald kreeg voor zijn werkzaamheden, die ‘commissies’ werden genoemd. [medeverdachte] had een bedrijf in de fruithandel en gaf advies over de import en export van fruit. Tussen 2015 of 2016 tot eind 2019 kwam een zakenpartner van [medeverdachte] , genaamd [naam 7] , deze contante bedragen één of twee keer per week in een envelop langsbrengen bij de woning van verdachte en [medeverdachte] . [medeverdachte] gaf vervolgens contant geld aan verdachte of stortte contante bedragen op haar rekening zodat zij de huur kon betalen. Na 2019 beschikte [medeverdachte] nog steeds over contante gelden, maar heeft verdachte die zakenpartner niet meer gezien. Over de aankoop van de auto’s heeft zij verklaard dat zij ervan uitging dat het contante geld van [medeverdachte] eveneens afkomstig was van commissies die hij ontving voor zijn werkzaamheden.
Verdachte heeft ten aanzien van de commissies verwezen naar de getuigenverklaringen bij de rechter-commissaris van [medeverdachte] (in de strafzaak tegen verdachte) en de zakenpartners van [medeverdachte] , te weten [naam 7] en [naam 8] (in de ontnemingsprocedure tegen [medeverdachte] ). De rechtbank stelt vast dat uit voornoemde verklaringen onder meer kan volgen dat [medeverdachte] maximaal 4.000,- a 5.000,- euro per maand aan commissies zou hebben verdiend, welke bedragen hij dan kennelijk niet aan de belastingdienst heeft opgegeven.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank – gelet op het voorgaande en in onderling verband gezien – sprake van omstandigheden die voldoende redengevend zijn voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Verdachte heeft pas een verklaring willen afleggen in een zeer laat stadium en nadat zowel [medeverdachte] , als [naam 7] en [naam 8] hadden verklaard. Daarnaast staan de commissies die [medeverdachte] zou hebben verdiend in geen enkele verhouding tot de exorbitante contante stortingen in de periode van augustus 2018 tot en met 20 mei 2020 (te weten een bedrag van 11.643,91 euro op de privérekening van verdachte, een bedrag van bijna 45.000,- euro op de privérekening van [medeverdachte] en bijna 360.000,- euro op zakelijke rekeningen van bedrijven) en contante betalingen voor de aankoop van personenauto’s (een totaalbedrag van 21.200,- euro). Dit maakt dat [medeverdachte] in die periode zo’n 437.000,- euro contant voorhanden heeft gehad. Dit is niet te verklaren door de eventueel verdiende commissies. Ook merkt de rechtbank op dat de wijze waarop in de tapgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] over geld wordt gesproken op geen enkele manier in verband lijkt te staan met de betaling van contante commissies, maar dat het juist om verhullend taalgebruik gaat.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden de verklaring van verdachte als hoogst onwaarschijnlijk dient te worden aangemerkt. Het kan niet anders dan dat de geldbedragen die verdachte (via haar partner) voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt, geheel of ten dele uit enig misdrijf afkomstig zijn. Datzelfde geldt voor de auto’s, die steeds gedeeltelijk zijn aangekocht met contant geld - waarvan de rechtbank onder verwijzing naar het voorgaande aanneemt dat dit geld eveneens uit misdrijf afkomstig was -en daarna weer zijn ingeruild voor een nieuwe auto. Ook als de inruilwaarde als legaal zou moeten worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat in dat geval sprake is van vermenging van legaal verkregen vermogen en geld dat uit misdrijf afkomstig is, waardoor het hele vermogensbestanddeel (in dit geval telkens een auto) besmet is geraakt.
4.3.6.
Wetenschap
De vraag die vervolgens voorligt, is of verdachte wist van de illegale herkomst van de geldbedragen. Die vraag kan naar het oordeel van de rechtbank bevestigend worden beantwoord. Mede gegeven de relatie tot haar echtgenoot - [medeverdachte] - met wie zij een economische eenheid vormde, in samenhang met de hiervoor aangehaalde chatgesprekken waarin onder meer versluierd wordt gesproken over grote contante bedragen, inclusief de opmerking van verdachte over het ‘weggooien van brood op de afzuigkap’, twijfelt de rechtbank niet aan haar wetenschap. Dat maakt dat de rechtbank concludeert dat verdachte schuldig is aan het opzettelijk witwassen van de geldbedragen zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen.
4.3.7.
Medeplegen
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is komen vast te staan. Verdachte heeft immers in opdracht van [medeverdachte] een bedrag van 2.500,- euro gestort op een bankrekening die zij niet kende, heeft grote bedragen aan contante gelden die via [medeverdachte] bij haar terecht kwamen voorhanden gehad en heeft met die contante gelden auto’s aangekocht.
4.3.8.
Gewoontewitwassen
Ten slotte is de vraag of verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld. [27]
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 24 augustus 2018 tot en met 29 september 2020 een contant geldbedrag heeft gestort, veelvuldig contante geldbedragen op haar rekening gestort kreeg en daarmee in een relatief korte periode meerdere auto’s heeft gekocht. Mede in aanmerking genomen de aard, de omvang en de hoeveelheid van deze witwashandelingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 24 augustus 2018 tot en met 29 september 2020 te Leidschendam en/of Den Haag, in elk geval Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben zij en haar mededader telkens van de hierna genoemde voorwerpen de werkelijke aard en/of herkomst verhuld, en telkens voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruikt, terwijl zij en haar mededader wisten dat hierna genoemde voorwerpen - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten:
- een geldbedrag van in totaal 2.500 euro (contant gestort op een bankrekening van een rechtspersoon, [bedrijfsnaam 1] B.V.),
- een geldbedrag van in totaal 11.643,91 euro (contant gestort op haar, verdachtes, privé rekening), en:
- vier voertuigen, te weten een Audi A3 ( [nummer 10] ), een Mercedes Benz GLA ( [nummer 12] ), een Volkswagen Golf ( [nummer 13] ) en een Fiat 500 ( [nummer 14] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar het ontbreken van een strafblad en het tijdsverloop.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de wijze waarop zij is aangehouden - waarvan zij nog steeds veel last heeft - en dat verdachte voor haar baan een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) nodig heeft. Zonder VOG zal zij een ander carrièrepad moeten kiezen. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op het tijdsverloop.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim 14.000,- euro en vier auto’s. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarmee de integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken. Verdachte heeft hier met haar handelen aan bijgedragen en dat rekent de rechtbank haar aan.
Verdachte heeft samen met [medeverdachte] een dochter van nu zeven jaar oud en werkt als ambulant zorgverlener in de forensische zorg. [medeverdachte] is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. Dit vonnis is niet onherroepelijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 augustus 2023. Hieruit blijkt dat zij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Ook is door de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraudedelicten. Bij frauduleus handelen van bedragen tussen de 10.000,- euro en 70.000,- euro gaat de LOVS uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden of een taakstraf. Gelet op deze richtlijn en de hoogte van het witgewassen bedrag in de onderhavige zaak, gaat de rechtbank in beginsel uit van een gevangenisstraf van ongeveer tien weken (of een taakstraf van overeenkomstige grootte).
De rechtbank houdt daarnaast rekening met een overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat een verdachte recht heeft op berechting van zijn zaak binnen een termijn van twee jaar. Die termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de termijn in dit geval is aangevangen op 16 november 2020, te weten de datum waarop verdachte voor het eerst door de politie als verdachte is verhoord. Het onderhavige vonnis is gewezen op 30 oktober 2023, wat betekent dat de overschrijding iets minder is dan één jaar. Nu deze vertraging niet aan verdachte is toe te rekenen, zal de rechtbank hiermee in strafmatigende zin rekening mee houden door verdachte een strafkorting toe te kennen van 10%.
Alles overwegende en gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van negen weken passend en geboden (of een taakstraf van overeenkomstige grootte). Onder meer gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die op de zitting naar voren zijn gebracht, kiest de rechtbank voor de strafmodaliteit van de taakstraf.
De rechtbank acht – conform de eis van de officier van justitie - een taakstraf van 120 uren passend en geboden, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.

9.Beslag

Onder verdachte is een personenauto in beslag genomen, te weten: een Fiat 500 met kenteken [nummer 14] .
9.1.
Standpunten ter zitting
De officier van justitie heeft gevorderd de Fiat 500 verbeurd te verklaren, nu verdachte zich met behulp van dit voorwerp schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Nu de raadsman zich primair op het standpunt heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, heeft hij verzocht om de auto terug te geven aan verdachte.
9.2.
Oordeel van de rechtbank
Nu de Fiat 500 grotendeels door middel van het bewezen geachte is verkregen, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Voor zover op het hiervoor genoemde voorwerp ook conservatoir beslag rust, blijft dit hierop rusten. De beslissingen van de rechtbank hebben enkel betrekking op het strafvorderlijk beslag.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 (zestig) dagen.
Verklaart
verbeurd:
- 1 STK Personenauto Fiat 500 met kenteken [nummer 14]
(Omschrijving: [nummer 22] Fiat 500 grijs, Grijs, merk: Fiat).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal “Zaakdossier 01 - Witwassen [medeverdachte] ” met nummer [nummer 24] van 21 september 2020, p. 5.
3.Rb. Amsterdam 8 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:8637 (niet onherroepelijk).
4.ZD 01 – Witwassen [medeverdachte] , p. 7-8.
5.Rubriek 05 – Bijlage 32, p. 51227 – 21229, 51231 – 51232 (Proces-verbaal van bevindingen stortingen [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [bedrijfsnaam 1] B.V.).
6.Rubriek 05 – Bijlage 21, p. 51150 – 51153 (Bevindingen contante stortingen bankreken
7.Rubriek 08 – Bijlage 40, p. 81324 - 81325 (Uitdraai RDW [nummer 10] ).
8.Rubriek 08 – Bijlage 41, p. 81326 – 81328 (Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens ex art. 126nd lid 1 Wetboek van Strafvordering autohandel [bedrijfsnaam 2] VOF.).
9.Rubriek 08 – Bijlage 42, p. 81329 – 81330 (Uitdraai RDW [nummer 12] ).
10.Rubriek 08 – Bijlage 43, p. 81331 - 81335 (Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens ex art. 126nd lid 1 Wetboek van Strafvordering [bedrijfsnaam 3] B.V.).
11.Rubriek 08 – Bijlage 44, p. 81338 - 81339 (Uitdraai RDW [nummer 13] ).
12.Rubriek 08 – Bijlage 45, p. 81340 - 81341 (Factuur [bedrijfsnaam 4] B.V.); Het proces-verbaal “Zaakdossier 01 - Witwassen [medeverdachte] – eerste aanvulling” met nummer [nummer 25] van 15 december 2020, p. 5.
13.ZD 01 (eerste aanvulling) – Witwassen [medeverdachte] , p. 5.
14.Rubriek 08 – Bijlage 46, p. 81342 - 81343 (Uitdraai RDW [nummer 14] ).
15.Rubriek 08 – Bijlage 47, p. 81344 – 81346 (Factuur [autobedrijf] B.V.); ZD 01 (eerste aanvulling) – Witwassen [medeverdachte] , p. 6.
16.Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.
17.Rubriek 05 – bijlage 20, p. 51147 - 51148 (Contante stortingen betaalrekening [medeverdachte] ).
18.Rubriek 05 – Bijlage 13, p. 51130 – 51133 (Bevindingen contante stortingen [medeverdachte] op rekeníng [onderneming] B.V.).
19.Rubriek 05 – Bijlage 57, p. 51350 (De onderlinge verbanden tussen betrokken ondernemingen).
20.ZD 01 – Witwassen [medeverdachte] , p. 9. Zie ook: Rubriek 05 - Bijlage 05, p. 51037 - 51081 (Proces-verbaal van bevindingen stortingen en camerabeelden [ naam bank] ); Rubriek 05 - Bijlage 14, p. 51134 (Bevindingen contante stortingen [medeverdachte] op rekening [onderneming] B.V.); Rubriek 05 - Bijlage 15, p. 51135 – 51136 (Bevindingen contante stortingen [medeverdachte] op rekening [bedrijfsnaam 1] B.V.); Rubriek 05 - Bijlage 16, p. 51137 – 51138 (Bevindingen contante stortingen [medeverdachte] op rekening [bedrijfsnaam 5] B.V.); Rubriek 05 - Bijlage 19, p. 51141 (Bevindingen contante stortingen [medeverdachte] op rekening [bankrekeningnummer 3] ten name van [bedrijfsnaam 6] B.V.); Rubriek 05 - Bijlage 43, p. 51283 – 51289 (Camerabeelden storting 08-10-2019, 17-10-2019, 29-10-2019 en 05-11-2019); Rubriek 05 - Bijlage 17, p. 51139 (Bevindingen contante stortingen [medeverdachte] op rekening [bedrijfsnaam 7] B.V.); Rubriek 05 - Bijlage 18, p. 51140 (Bevindingen contante stortingen [medeverdachte] op bankrekening [bedrijfsnaam 8] . B.V.).
21.ZD 01 – Witwassen [medeverdachte] , p. 9.
22.Rubriek 07 – Bijlage 70, p. 71115 (Tap 3594040826566419, Sessie 16154).
23.Rubriek 07 - Bijlage 74, p. 71119 (Tap 3594040826566419, Sessie 26072).
24.Rubriek 07 - Bijlage 75, p. 71120 (Tap 3594040826566419, Sessie 26100).
25.Rubriek 07 - Bijlage 76, p. 71121 (Tap 3594040826566419, Sessie 26164).
26.Rubriek 07 - Bijlage 97, p. 71143 (Tap 353833104411900, Sessie 25176).
27.Hoge Raad 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702.