7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van aangeefster [aangeefster] met geweld en bedreiging met geweld. Hij heeft op een feestje aan aangeefster en een vriend van aangeefster aangeboden om hen thuis te brengen met zijn auto. Nadat hij eerst een vriend van aangeefster thuis had afgezet, heeft hij aangeefster midden in de nacht in zijn auto meegenomen naar een afgelegen parkeerplaats. Vervolgens heeft hij haar met geweld en onder bedreiging van een mes zonder condoom op de achterbank van zijn auto verkracht. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van aangeefster. Seksuele delicten hebben voor slachtoffers vaak ernstige en langdurige psychische gevolgen. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring die aangeefster tijdens de zitting naar voren heeft gebracht. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens en geen oog heeft gehad voor de gevoelens en belangen van aangeefster.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de op te leggen straf de oriëntatiepunten zoals die
zijn afgesproken in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt.
Het oriëntatiepunt voor een verkrachting met enige vorm van geweld is een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de op te leggen straf ook rekening met de
persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 28 augustus 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het PBC-rapport over verdachte van 18 juli 2023
dat is opgemaakt door H.A. de Jonge (psycholoog) en M. Fluit (psychiater). Uit dit rapport volgt dat verdachte aan het onderzoek beperkt heeft meegewerkt.
De deskundigen beschrijven dat het tijdens het onderzoek moeilijk was grip te krijgen op verdachte. Hij praat uitvoerig, lijkt authentiek, maar uiteindelijk blijft het zicht op wat er daadwerkelijk in hem omgaat afgeschermd. Verdachte lijkt verder een vertekend beeld van de werkelijkheid te schetsten. Het is de deskundigen daarbij niet duidelijk of dat komt door een neurocognitieve stoornis of door intentionele manipulatie en of misleiding. Negatieve aspecten weert verdachte af. De rechtbank merkt op dat zij de door de deskundige beschreven trekken in de persoonlijkheid van de verdachte, herkent in het gedrag van verdachte dat hij op zitting heeft getoond.
Al met al hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen of verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een persoonlijkheidsstoornis, maar dit ook niet kunnen uitsluiten. Door de deskundigen is wel een stoornis in het gebruik van cocaïne vastgesteld.
Doordat verdachte beperkt heeft meegewerkt kan het recidiverisico niet worden ingeschat.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 15 augustus 2023 dat over verdachte is opgemaakt. De reclassering constateert dat er zorgen naar voren komen over het middelengebruik van verdachte, zijn seksualiteit en zijn psychosociaal functioneren. De reclassering schat het risico op algemene recidive als gemiddeld in. Het risico op herhaling van een zedendelict kan niet worden ingeschat. Gelet op het algemene recidiverisico adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op de aard en ernst van het feit en de LOVS-oriëntatiepunten is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van die straf, te weten 12 maanden, voorwaardelijk aan verdachte op te leggen. De rechtbank zal daarbij een proeftijd van drie jaren opleggen. Deze forse voorwaardelijke straf en langere proeftijd gelden als stok achter de deur om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op het reclasseringsrapport van 15 augustus 2023 is de rechtbank ook van oordeel dat de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, opgelegd moeten worden aan verdachte. Nu verdachte volgens eigen zeggen na een periode abstinent te zijn geweest van verdovende middelen, op één avond zo sterk is teruggevallen in middelengebruik, terwijl zijn strafbare gedragingen daar volgens hem door kunnen worden verklaard, vindt de rechtbank het van groot belang dat verdachte zijn stoornis in het gebruik van cocaïne aanpakt. Verder hecht de rechtbank waarde aan een ambulante behandeling waarin verdachte aan de slag gaat met de zorgen om zijn beleving van seksualiteit en zijn psychosociaal functioneren, nu die mogelijk samenhangen met misbruikervaringen uit het verleden en verdachte daar niet eerder voor werd behandeld.
De rechtbank vindt daarnaast dat een contactverbod met [aangeefster] in de vorm van een bijzondere voorwaarde aan verdachte moet worden opgelegd. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om het contactverbod met aangeefster in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte opleggen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een gebiedsverbod – al dan niet in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel – op te leggen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten verkrachting. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan als hij niet wordt behandeld voor de vastgestelde stoornis in het gebruik van cocaïne. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die aan verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal – gelet op de zorgen die zij heeft over het drugsgebruik van verdachte – een langere proeftijd, te weten voor de duur van drie jaren, aan de voorwaarden verbinden, zodat verdachte langer onder toezicht blijft van de reclassering.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de door de officier van justitie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege het volgende. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het strafbare feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Uit het PBC-rapport blijkt immers dat geen persoonlijkheidsstoornis kan worden vastgesteld bij verdachte. Door de rapporteurs is ‘alleen’ een stoornis in het gebruik van cocaïne vastgesteld, maar er kunnen geen uitspraken worden gedaan over een eventuele doorwerking van de vastgestelde stoornis in het ten laste gelegde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wordt voldaan aan artikel 37a, eerste lid, onder 1° Wetboek van het Strafrecht, waardoor de TBS-maatregel met dwangverpleging niet aan verdachte kan worden opgelegd.